|
|
REISVERSLAG Chili 2000/2001COKKY EN EDWIN
Zondag 8 oktober 2000Het begin is er. Vanochtend om tien uur zijn we weggereden uit Xaló. Tot over een half jaar, roept Edwin naar buurman Van den Akker. ,,Echt waar?’’, vraagt hij als hij ons bepakt en gezakt klaar ziet staan. ,,Echt waar’’, zegt Edwin. De buurman denkt nu waarschijnlijk dat we naar Nederland fietsen, maar Henk en Riet zullen hem wel een keer uitleggen dat we een heel andere kant opgaan. We worden uitgezwaaid door Henk en Riet, en buurvrouw Pamela. De lucht is strakblauw, de zon schijnt alsof het nog september is, en de Tocht der Tochten begint meteen op de weg naar Xaló. Met volle bepakking (Edwin 18 kilo, ik een kilo of 10) gaan we op weg. Via Pego, langs de sinaasappelplantages, omhoog richting Margarida. Het is een zware klim, het duurt even voor alle spieren weer willen meewerken, maar als we eenmaal bovenop zijn fietsen we weer lekker. We stoppen regelmatig voor een slokje water of een boterham pindakaas. Benzinestations verkopen ijs en koude cola, koek en chips. Waarschijnlijk zijn we voor proviand voor een deel van dat soort voer afhankelijk. Voorbij Muro de Alcoi vinden we een kampeerplekje in een strookje dennenbos langs de weg. We hebben dan 70 kilometer gefietst, en hebben 1200 meter omhoog gefietst. Ik ben echt op, ik wil geen meter meer omhoog fietsen. We zijn goed getraind, dus als de tent staat ben ik redelijk snel weer hersteld. Edwins fietscomputer meet de actuele hoogte, en telt het totaal aantal meters op dat we omhoog gefietst hebben. Een heleboel kleine hellinkjes kan nog flink oplopen. Edwins eerste koopsompolis keerde vorige week uit, dus we hebben weer 32.000 gulden binnen. De belasting moet er nog af, maar we hebben in ieder geval voorlopig weer geld zat om van te leven. En moet je ons nu zien staan: op een gratis plekje langs de weg, uitzicht op een kapotte stoel en een oud beeldscherm, maar daarachter gaat de zon prachtig onder achter de berg. We eten kant-en-klaar noedels. Zo doen we wel lekker lang met ons geld. Eén van de nadelen van vrij kamperen met de fiets is dat we weinig water bij ons hebben. Dus we moeten goed rantsoeneren: opletten bij thee en koffie zetten en koken. Voor wassen is even geen water beschikbaar, tandenpoetsen zal nog net lukken. We hebben de bidons bijgevuld bij een benzinestation. Morgenochtend is er nog net genoeg voor een kopje thee, en dan moeten we eerst weer op zoek naar water. Edwin is tevreden, we hebben goed gefietst, het weer is fantastisch. Hij is nog nooit zo ontspannen op vakantie gegaan, zegt hij.
Maandag 9 oktober 2000 (feestdag in Spanje) 's Ochtends vroeg is het 7 graden in de tent. We staan pas op als er een beetje zon op de tent staat. We eten een paar overgebleven boterhammen en gaan weer op pad. In Alfafara gaan we meteen een bar in. De hele wielerclub zit er al, met grote kannen bier en lekkere broodjes op tafel. Het is halfelf, en het oudere echtpaar aan de tafel naast ons zit al aan de wijn en de olijven. Wij houden het bij koffie en een broodje ei om mee te nemen. We vullen de bidons bij de dorpspomp. Verder fietsen we, gelukkig meestal bergaf of redelijk vlak vandaag. Het eerste uur hebben we een extra T-shirt over de fietskleding aangehad, maar als de zon stijgt kan dat wel weer uit. We rijden via Villena naar Yecla. De fruitbomen maken plaats voor olijven en druiven. Het landschap wordt leger en droger, toch liggen overal irrigatieleidingen, dus er moet wel water zijn. Langs de gele weg is het redelijk druk. Het laatste stuk voor Yecla is saai en zwaar. We zouden eten in het eerste het beste wegrestaurant na Villena, maar prompt zijn er natuurlijk geen restaurants. Wel kilometers lang meubelzaken. Onze billen zijn behoorlijk gevoelloos geworden als we na ruim 60 kilometer eindelijk in Yecla zijn. We vinden een echt Spaans restaurant, lekker druk, veel herrie en geen poespas. Je krijgt sla, water en wijn, en je kunt kiezen uit drie voorgerechten en drie hoofdgerechten. Op een bord linzensoep, een stuk vlees, wat patat en een groot stuk taart toe kunnen we even vooruit. Mensen staan op een tafel te wachten, dus rustig natafelen is er niet bij. Nog voor de laatste hap taart ligt de rekening op tafel. Voor 1000 peseta’s (13,30 gulden) per persoon mag je ook geen hogere eisen stellen. We zijn toch weer lekker bijgekomen. Het is even zoeken naar de goede weg om Yecla uit te komen, maar na een kleine rondrit lukt het. Bij een benzinestation alle bidons en een extra literfles gevuld, want het ziet er naar uit dat het weer een nachtje wild kamperen wordt. Er zijn hier weinig dorpen, en al helemaal geen campings. Goede wildkampeerplekken zijn ook niet makkelijk te vinden, maar als je moe bent stel je steeds minder eisen. Als je het positief bekijkt staan we op een vlakke plek tussen twee wijngaarden, in het zonnetje, met een lekker windje door de tent. Het is hier heerlijk rustig. Bekijk je het negatief, dan staan we tussen een vracht mest en een vracht grint, zonder schaduwboom in de buurt, en het barst van de kriebelvliegen. Wij bekijken het positief, en die vliegen gaan vanzelf weg zodra de zon onder is. En we kunnen die zon wel onder kijken. Want als het donker wordt mogen we slapen. De druiven zijn hier nog niet geoogst, dus we hebben druiven als toetje. 84 kilometer gefietst, 703 meter gestegen.
Dinsdag 10 oktober 2000Het waait. Het waait hard, het waait wind tegen. Na 16 kilometer langzaam omhoog fietsen komen we eindelijk aan in Fuente Alamo. We moeten altijd maar afwachten hoe zo'n klein wit rondje op de kaart uitpakt. Maar gelukkig, het is een dorp van redelijke omvang. Het is een echt Meseta-dorp, niets dan stenen en wind. Het is feestweek, er is kermis. De lootjes en ijspapiertjes waaien heen en weer in de straten. Kinderen lopen begerig rond te kijken, maar de meeste kraampjes zijn dicht. Een jonge kat ligt op de rand van de fontein, gisteravond door dronken feestgangers verzopen. Na een kop koffie een bezoek aan de bakker en aan de dorpspomp kunnen we weer verder. Niet dat we ons daar op verheugen, de eerstvolgende 22 kilometer hebben we wind tegen. Hier staan niet voor niets lange rijen moderne windmolens opgesteld. We zwoegen door, meestal gaan we niet harder dan 9 of 10 kilometer per uur. Zelfs als de weg een keer een beetje naar beneden gaat, moeten we flink trappen. Al die wind geeft aanleiding tot gemopper. ,,Blijf toch vlak achter me’’, zegt Edwin dan. ,,Ik kan je niet bijhouden hoor’’, verdedig ik me. ,,Ja maar, als je nou vlak achter me blijft, dan scheelt het je zeker 20 procent inspanning.’’ ,,Ja maar ik kan je niet bijhouden.’’ ,,Ik vind het stom als je niet vlak achter me blijft, dat zou veel makkelijker zijn voor je.’’ ,,Ja maar, ik kan je niet bijhouden.’’ ,,Ik vind het zo zielig voor je als je zo hard moet trappen...’’ En zo gaat dat nog even door. Samen fietsen kost ook veel geestelijke training. Gelukkig hebben we daarin ook al aardig geoefend. In Petrola, ook al weer zo'n naargeestig dorp, eten we wat tapas. We zijn al erg moe, maar de kampeerplekken liggen hier niet voor het oprapen, en leuke hotelletjes hebben ze hier al helemaal niet. We rijden dus maar door en maar door net zolang tot we na ruim 60 kilometer net boven de grote weg naar Albacete een plekje vinden onder een paar dennen. Dit was echt de zwaarste dag tot nu toe, vooral door de wind. Ik heb me toch wel een beetje verkeken op de Meseta. Ik wist wel dat het er kon waaien, maar niet dat we hem pal tegen zouden hebben, en dat 'vlak' nog zoveel (894 meter!!) klimwerk zou betekenen.
Woensdag 11 oktober 2000Het waait nog steeds hard, maar onze route voert nu iets noordelijker, zodat we de wind schuin opzij of mee hebben. Het is wel windkracht 6 of 7, we komen onderweg stofstormen en buitelkruid tegen. Als er uitgebloeide plantenresten op de weg liggen moeten we goed uitkijken. Hier groeit voornamelijk spul met hele gemene stekels. In onze oefenperiode hebben we al een keer een lekke band gehad door zo'n stekel. De weg is breed, met vrij nieuw asfalt en weinig verkeer. We rijden door een militair oefenterrein. Daar wordt niet gejaagd, en er zitten opvallend veel patrijzen langs de kant. Het zullen wel steenpatrijzen zijn. We hebben een vrij hoge snelheid, wat ik in bochten vrij eng vind. Vooral met wind van opzij. Ik rem af voor een bocht, waardoor ik uit de luwte van Edwin kom. Een flinke windstoot, een beetje geslinger en ik rijd zo de berm in. Geen grote afgrond, geen enorme stekelplanten, geen erg grote stenen, dus het loopt allemaal goed af. Een paar blauwe plekken en wat schrammen, en veel schrik. Daarna ga ik nog een stuk voorzichtiger de bochten door, tot ergernis van Edwin. (,,Als je nou gewoon naast me was blijven fietsen was er niets gebeurd!’’). Door alle bagage is de fiets toch wat wiebeliger dan zonder bagage, maar ik ben gewoon geen held in plat door de bochten gaan, zeker niet bij windvlagen. Maar goed, ik luister naar de aanwijzingen van de coach, en voortaan gaat het beter. We drinken koffie in Casas de Juan Nunez, weer zo'n troosteloos oord. Veel wind, geen bomen, wel een discotheek. Hier wil je toch echt niet opgroeien. Daarna schieten we lekker op. In Jorquera komen we bij de Rio Jura uit, die een ongelofelijke kloof in het landschap gemaakt heeft. Hoge witte rotswanden slingeren langs de rivier. Er staat zowaar water in. Kampeerplekken genoeg hier, maar we hebben afgesproken dat we wel een keer onder de douche mogen. Vandaag hebben we een 'rustdag', oftewel we fietsen maar 50 kilometer. Door de wind zijn we lekker opgeschoten en om 13.00 uur, na een prachtige route door de kloof, bereiken we Alcala de Jucar, een toeristisch stadje, waar je met bootjes op de rivier kunt varen, en op forel vissen. Er is een leuk plein, met een brug over de rivier, en veel terrasjes. 's Zomers moet het hier heel gezellig zijn, nu zit er niemand buiten. De bladeren van de platanen waaien alle kanten op. De Spanjaarden hebben hun winterkleren aan. We nemen een kamer in 'Hostal El Jucar', een keurig hotel. We nemen alle bagage mee naar boven en gaan eerst lekker onder de douche. Als we een beetje bijgekomen zijn gaan we naar de eetzaal en eten een heerlijke 'menu del dia'. De was ligt in de badkuip te weken, wij liggen lekker een poosje op bed, tv kijken, uitrusten. Aan het eind van de middag lopen we nog even rond in het dorp. Alle kleine Spaanse mannetjes kijken vol verbazing naar ons: toeristen, nu nog ,en dan ook nog zulke lange! (Onze voeten steken dan ook buiten het bed, daar hebben we in de tent nooit last van!) We genieten heel erg van alle luxe. Het is al heerlijk dat je zo maar je handen kunt wassen zonder dat je eerst je schoenen aan moet doen, en ze hebben hier een spiegel! (Mmm, ziet er goed uit, zeker een beetje afgevallen....) Het is heerlijk dat we dit af en toe kunnen doen. We hoeven echt niet iedere dag in een hotel, maar dit is wel fantastisch!
Donderdag 12 oktober 2000Wij dachten al dat het hier altijd zo waait, maar op het Journaal zien we dat het noodweer is in Noord-Spanje, en daar hebben wij gewoon een staartje van meegekregen. Vannacht heeft het flink geregend, en nu is de storm over. We zijn zeer tevreden over onze planning. Het nachtje hotel is precies goed geweest, zowel qua vermoeidheid als qua weer. Het ontbijt is bij de kamerprijs inbegrepen. Ik had al visioenen van een buffet vol gebakken eieren en muesli, maar het ontbijt is erg Spaans: geroosterd brood, boter en jam, en koffie. Toch lekker hoor, en we kunnen er weer even tegen. Aan de tafel naast ons wordt de 'pan tostado' gegeten zoals het hoort : met een flinke scheut olijfolie erover. Als we beneden komen staan de fietsen er niet meer. We hadden ze kop aan kont gezet en met de ketting goed aan elkaar gebonden. Er was geen ruimte om ze binnen te zetten, maar de baas van het hotel vond het blijkbaar toch beter om ze in de hal te parkeren toen het ging regenen. Dat moet lastig geweest zijn. We vinden het erg attent van hem. Hij zegt niet veel, glimlacht eens verlegen en schenkt nog een keer koffie in. Het halve dorp zit al in de bar aan de rode wijn en koffie met cognac. Dat heb je hier ook wel nodig met die koude. De temperatuur is vannacht flink gezakt, en we beginnen de bijna 200 meter hoge klim de kloof uit met de spijkerbroeken over de fietskleding aan. Al snel zitten we toch weer te zweten, maar op de afdaling erna hebben we die extra kleding wel nodig. Ondanks protesten van de coach ('dat staat niet stoer') doen we zelfs de overhemden aan. Het weerbericht had 15 graden beloofd voor vandaag, Edwins fietscomputer komt niet hoger dan 11 graden. De computer past goed bij Edwin. Ze overdrijven allebei graag een beetje. Het is vrij zwaar bewolkt en verrassend fris. Er staat een dun waterkoud windje en na een eindje fietsen krijg ik het echt erg koud. Beetje verkleumd, stijve armen, kortom: dringend behoefte aan een pauze in een verwarmd lokaal waar ze hete chocolademelk schenken. Maar ik krijg te horen van de kopman dat daar geen sprake van kan zijn, want dan komt de hele planning in de war. Dat vind ik zeer onflexibel en armoedig, en het uur daarna rijd ik Bijzonder Boos achter het Hoofd Planning en Organisatie aan. Ik snap zelf niet dat ik er iedere keer weer intrap. Leuke ervaring, denk je dan, zo'n fietstocht door Spanje. En als mensen vragen of ik er wel zin in heb, antwoord ik heel eerlijk dat ik er wel tegenop zie, terwijl ik stiekem hoop dat het mee zal vallen. Op ochtenden als vanochtend weet ik precies waarom ik er zo tegenop zie. Maar goed, we bereiken Minglanilla precies met etenstijd. Het is te koud om te picknicken, we moeten echt een restaurant in voor een groot bord warme soep. Onder het genot van wederom een prima menu van de dag voor weinig geld maken we het weer goed. Volgens Edwin klaag ik te veel (het is te heet, te koud, te steil of er staat te veel wind). Hij heeft wel een beetje gelijk. Ik weet altijd precies dat er nog een steile klim komt, en ga daar dan tegenop zien. Ik leef van kilometerpaal naar kilometerpaal, en maar hopen dat aan de andere kant van de heuvel de weg eindelijk naar beneden gaat.... Edwin fietst gewoon, en denkt verder niet na over wat hem nog te wachten kan staan onderweg. Het restaurant ziet er aan de buitenkant erg verlopen en haveloos uit, maar er staan veel auto's buiten geparkeerd en dat is altijd een goed teken. De eetzaal is authentiek ingericht, de meubels worden met ijzerdraad bij elkaar gehouden. Het geheel is toch smaakvol en het eten is prima. Vooral de linzensoep... heerlijk! Het landschap wordt wat vriendelijker, er staan meer bomen, het is minder droog, en de grond wordt roder. Hier staan veel amandelbomen en olijfbomen, en de grote velden graan en zonnebloemen zijn al geoogst. Fietsen met een volle maag is weer even wennen. De knoflook van het kipgerecht strijdt in mijn maag met de koffie om het beste plekje. We rijden over de oude N111, en op iedere kilometerpaal staat hoeveel kilometer het nog is naar Madrid (225). We vinden een goede kampeerplek in een dennenbos en we moeten de tent snel opzetten, want het begint te regenen (zie je nu wel, als je vanochtend een kwartier extra gepauzeerd had, waren we nu natgeregend!)
Vrijdag 13 oktober 2000Het is erg koud in het dennenbos, maar de hemel is strakblauw en de zon komt stralend op. We kleden ons flink aan, want de weg gaat eerst een stukje naar beneden, en dan koel je altijd flink af. Vandaag is de dag der gerechtigheid want Edwin heeft zijn dag niet. Bij de eerste koffiestop, in een wegrestaurant na een kilometer of 15, is hij al helemaal op. Gelukkig ben ik erg begrijpend ('Je klaagt toch niet schat?'), en mag hij wat lekkers bij de koffie. Het restaurant zit vol met een busreis bejaarden, die allemaal grote stukken echte Manchego kaas en worst kopen om mee naar huis te nemen. We rusten wat uit, en gaan weer verder. De zon schijnt, maar het gaat langzamerhand weer wat harder waaien (wind tegen natuurlijk). De wind is koud, en we schieten niet erg op. ('Zul je nooit meer klagen over Col de Rates, dit is 30 keer zwaarder, die klotewind, ik trap me het leplazerus en we schieten niet op'). Als je de hele tijd op de kilometerteller naar de snelheid zit te kijken wordt je vanzelf chagrijnig van dit slakkengangetje. En Col de Rates is steil, maar duurt maar 7 kilometer. Het wil gewoon vandaag niet erg met Edwin, en daardoor kan ik hem makkelijk bijhouden. Al rijdt hij natuurlijk voorop zodat hij de wind volop vangt. We eten brood met kaas op een dorpspleintje, op een beschut plekje. In dit dorp is een camping die nog open is ook. Volgens de planning hebben we nog niet genoeg kilometers, dus we gaan verder, langs het bijna lege stuwmeer van Alarcon. Voor Valverde vinden we weer een goede kampeerplek tussen de dennen. 56 Kilometer gefietst. Actuele pijnpunten: nek en schouders (allebei), linkerpols (allebei), rechterknie (allebei), blauwe plekken (alleen ik), bilpartij (allebei, maar het wordt minder) en ballen (alleen Edwin). Verder gaat het goed.
Zaterdag 14 oktober 2000Onze route wordt bepaald door de elementen van het landschap en het klimaat. Zou deze route beter zijn dan die? Qua wind, qua stijging, qua mogelijke kampeerplekken? We mijden de rode wegen zoveel mogelijk, maar soms zijn ze onvermijdelijk. De kilometerteller deelt onze dag in. Hebben we al koffie verdiend? Hebben we al genoeg gefietst vandaag om een tentplekje te gaan zoeken? Als we op de kaart kijken is te zien dat we toch opschieten, al moeten wel een beetje in dit tempo doorgaan willen we de planning halen. Vannacht heb ik niet zo lekker geslapen. We stonden goed verstopt in een dennenbos, maar midden in de nacht kwam er ergens een auto vast te zitten in het zand. Het was wel ver weg, maar toch hoor je dan de hele tijd autoportieren slaan, gas geven, nog een keer proberen los te komen, en ga zo nog maar een uurtje door. Vroeger deed ik nooit een oog dicht als we ergens wild stonden, en tegenwoordig gaat dat al een heel stuk beter. Maar toch, bij het minste vermoeden van onraad binnen een straal van een kilometer of 10, lig ik wakker. Irene heeft ons verboden wild te kamperen, en ik heb netjes beloofd het niet te vaak te doen (dat was ik ook echt van plan). Nu moet ik natuurlijk voorkomen dat ze zegt: ,,Zie je nu wel, ik had je nog zo gewaarschuwd.’’ Of ik dat bereik met wakker liggen is twijfelachtig. Om een uur of vier val ik toch weer lekker in slaap. Alles is koud en klam als we wakker worden. Het is zwaarbewolkt. Een grote vos loopt vlak voor de tent langs. We doen alle kleren aan die we hebben, zelfs de fleecejacks. Het blijft de hele dag koud. We rijden verder langs het stuwmeer. Eigenlijk moeten we een heel eind omrijden om bij het volgende dorp te komen, maar het water in het stuwmeer staat zo laag dat de oude weg, die rechtstreeks naar het dorp loopt, een verleidelijke kortere route biedt. Het asfalt is zo goed als weg. Het is zes kilometer korter, en het is heel bijzonder om zo over de bodem van het stuwmeer te fietsen. We moeten een stukje rode weg volgen en voor die tijd willen we koffie. Geen bar open. Pas na 29 koude kilometers, in San Lorenzo de la Parilla, weten we warme koffie en een donut te bemachtigen. We hebben dan al een zwaar stuk achter de rug. De rode weg is rustig maar met wind tegen fietst het een beetje demotiverend. En inmiddels hebben we weer wind tegen. Niet zo hard als gisteren, maar irritant genoeg. Vanaf nu krijgen we allerlei kleine witte weggetjes. We dachten dat we de leegste stukken binnenland gehad hadden, maar het kan nog leger. Het dorpje dat volgens de planning als lunchplek had moeten dienen bestaat uit een ruïne en verder niets. In het volgend dorp is ook geen restaurant te vinden. Wel een bar op iedere hoek van de straat. We ontdooien met een broodje hamburger. Af en toe vallen er een paar druppels regen, maar te weinig om de regenpakken aan te trekken. We rijden door het land van de grote tractoren, langs velden die afgebrand of al omgeploegd zijn. Je hebt niet veel fantasie nodig om je voor te stellen dat het hier in de zomer zo heet is als in een ovenschotel. De winter is dit jaar wel erg plotseling begonnen, bevestigen de oude mannetjes in de bar. De twintig kilometer erna komen we alleen schaapskuddes tegen, met een herder en een ezeltje erbij. In gedachten fietsen veel vrienden en bekenden met ons mee. Het worden er steeds minder: de eerste haakt af bij een steile helling, de volgende bij het vooruitzicht van een koude nacht zomaar ergens in een bos en de allerlaatste, de meest sportieve van het hele stel, met een gigantisch uithoudingsvermogen, heeft zojuist rechtsomkeert gemaakt: hij is bang voor honden. Bij de schaapskudde horen drie grote honden, die erg luid blaffend op ons af komen. Ze luisteren even niet erg naar de herder. We gaan stil staan, en dan gaan ze weer terug naar de kudde. Dit is de eerste keer dat we een beetje last hebben van honden. Dus nu zijn we echt nog maar samen. En het is hier wel erg leeg, hoor. Achter de heuvel zit alleen maar nog een heuvel. Geen leuke kampeerplekken hier. We besluiten door te fietsen tot Carrascosa del Campo en daar een hotel te zoeken. We komen terecht in een vrij luxe tent, met veel marmer, buiten het dorp. Iets minder gezellig dan in Alcala del Jucar, maar er komt heet water uit de kraan, en de verwarming brandt. 79 Kilometer gefietst. Volgens de juffrouw bij de receptie is het restaurant even verderop, dat bij het hotel hoort, om half negen wel open voor het diner. We verdrijven de tijd met in bad liggen en tv kijken, tot het eindelijk etenstijd is. We mogen de fietsen in de vestibule zetten, ze hebben nog nooit zo chic overnacht als hier, op de roodmarmeren glimmend gepoetste tegels. Wij lopen naar het restaurant en nemen eerst een biertje in de bar, want natuurlijk zit er nog niemand te eten. De ober vraagt of we de fietsen al binnen gezet hebben en zet een schoteltje met stukjes tortilla op tafel. De baliejuffrouw had ook al uit zichzelf aangeboden dat de fietsen binnen konden. Ze zijn echt heel erg aardig en attent hier. Op twee grote tv schermen is een voetbalwedstrijd van Real Madrid te zien. Alle mannen uit het dorp zijn hier, bier drinkend en commentaar leverend. Het is echt Spaans gezellig lawaaierig. Zodra de eerste mensen in de eetzaal gaan zitten, volgen er meer. Ik neem een menu van het huis: een prima slaatje en heerlijke lomo met patat. Edwin eet van de kaart en heeft een mooie entrecote. De restaurants aan de Costa Blanca zijn echt een beetje verpest door de toeristen die geld teveel hebben. In deze streken waar je geen toerist aantreft is het eten beter en goedkoper, en kun je ook een dagmenu 's avonds nemen, of op zondag. We zitten lekker, het wordt 2-0, en om elf uur gaan we naar bed.
Zondag 15 oktober 2000De zon komt op, het is een stralende ochtend. Zoiets als in januari in Nederland: het is echt winterkoud, het moet vannacht zo ongeveer rond het vriespunt geweest zijn. We doen dus maar rustig aan, even wachten tot de ergste koude over is. Op de kamer lag een folder over het ontbijt: je kan invullen of je koffie of thee wilt, en hoe laat je wilt ontbijten, want er is een heerlijk ontbijtbuffet met alles erop en eraan. De instructie volgend vul ik het aanvraagformulier in en hang hem aan de buitenkant van de deurknop. Dat werkt niet, zegt Edwin nog. Maar ik heb alweer visioenen van croissantjes en warme chocolademelk. Maar natuurlijk heeft hij gelijk. De volgende ochtend hangt de kaart nog aan de deurknop. Er verblijven te weinig mensen in het restaurant om een buffet voor te houden. Een kop koffie met een cakeje uit het plastic, dat is het ontbijt. Het is wel heerlijk fietsweer. Heel helder, zonnig, weinig wind. Het zonnetje heeft best kracht. Het kost ons een beetje moeite om op gang te komen. We hoeven vandaag niet zover, want we liggen aardig voor op de planning. In Vellisca houden we een pauze. Lekker in het zonnetje, bij de fontein observeren we het trekgedrag van de vrouwtjes met de boodschappentassen. En ja hoor, ze verdwijnen met lege broodzakken achter een obscuur kralengordijn, en komen met gevulde zakken er weer uit. De bakker is open, de lucht van versgebakken brood vult het plein. Grote croissants met chocolade en kleine eierkoeken hebben ze ook. Ik koop alles wat me lekker lijkt, en in het zonnetje op het pleintje beleven we het hoogtepunt van de dag: we worden lekker warm en eten heerlijke, verse dingen. Dat is even beter dan een cakeje uit plastic. Ook het brood is al half op voor we verder gaan. Heerlijk!!!!! Uit observatie van de mannen komen we te weten waar de bar is en na nog een kop koffie gaan we verder. Goed dat we zo lang gerust hebben want er blijkt toch een lange steile klim boven het dorp te zijn, heel verschrikkelijk. Af en toe kunnen we een klein stukje fietsen, maar het grootste deel moeten we lopen. En de afdaling daarna is zo steil, dat Edwin met bijna 50 kilometer per uur naar beneden raast, terwijl ik, lafaard, volop in de remmen ga. De weg daarna is heerlijk af en toe langzaam naar beneden, lekker zonnetje, bijna geen verkeer, mooi landschap. Dit is echt een genietdagje. Prachtige, rustige route en mooi weer. We zijn erg dankbaar voor de stijgende temperatuur, we waren al bang dat we de rest van de reis kou zouden lijden. Als we twee dagen later uit Xalo vertrokken waren, zouden we meer slecht weer gehad hebben onderweg, dus de planning is zo slecht nog niet. Omdat het zo lekker fietst rijden we iets verder dan gepland. En ook omdat we te weinig water en geen wijn bij ons hadden toen we tussen de middag genoeg kampeerplekken tegenkwamen. Dat was allemaal boven de 1000 meter hoogte, en ik kampeer liever lager, in verband met de nachttemperatuur. Bovendien is het vandaag een belangrijke dag voor de Spaanse mannen; het jachtseizoen is geopend. Uit ieder bosje klinken schoten. Het is dus zaak met zorg een kampeerplek uit te zoeken. Jachtongelukken komen nogal makkelijk voor hier. Als we weer water en wijn hebben, zijn de kampeerplekken natuurlijk even op, maar vlak voor Pastrana vinden we een lekker plekje in een verwaarloosde olijfgaard. Na een heerlijke maaltijd (instantmacaroni) begint het zachtjes te regenen. Hier genieten we weer net zo hard van als van het hotel en het restaurant gisteren.
Maandag 16 oktober 2000De zon verbergt zich achter een wolkenband, en alles is en blijft zeiknat. Wachten heeft geen zin, we moeten alles zeiknat inpakken. Door een kleine communicatiestoornis rijden we Pastrana voorbij. (,,Ja hoor, ik had me ingesteld op een lekker stukkie fietsen en niet op al stoppen na en kwartiertje’’). Verder gaan we, weer een gemene helling op. Via Hornada rijden we een prachtige route met veel steeneikenbosjes. In Jornada vinden we na veel zoeken eindelijk een winkeltje. Achter het kralengordijn onder het uithangbordje 'tabac' blijkt een heel aardig winkeltje schuil te gaan. Ze hebben wijn, eieren, bacon en fruit, en als we vers brood vragen is de eigenaar bereid ons zijn eigen brood te verkopen. Hij stuurt zijn vader gewoon even naar de bakker, die wij niet ontdekt hadden. Zijn vrouw komt uit Madrid en heeft al anderhalf jaar niemand gezien die niet in het dorp woont. Ze is dolblij dat ze even een praatje kan maken met een buitenstaander. Ze biedt ons water aan voor onze drinkflessen (erg attent, want het water uit de pomp bevat erg veel chloor) en legt wel zes keer uit hoe we moeten rijden naar Madrid. Manlief en opa bemoeien zich er ook mee en de volgende tandeloze klant van het winkeltje ook. Pen en papier worden erbij gepakt, en de route wordt gedetailleerd opgeschreven. Heel lief hoor, maar we hadden niet eens om de weg gevraagd! Edwin heeft het woord 'restaurantje' laten vallen, en prompt heb ik lekkere honger. Hier zijn geen restaurantjes, geen hotels, geen campings. Zelfs zo dicht bij Madrid bestaan er nog geitenkeuteldorpjes, waar olijfolie geproduceerd wordt en verder niets. Hier was zelfs geen discotheek. Even buiten het dorp vinden we een goede kampeerplek. Langs de rivier, onder de bomen. Het is half twee, we hebben pas 30 kilometer gereden, maar het is genoeg geweest voor vandaag. Wij moeten uitrusten, de tent moet drogen en we hebben geen haast meer. Het is nog een kilometer of 65 naar Madrid. Bij de lunch blijkt weer hoe anders we plannen. Er is 1 fles wijn, een pakje bacon en 6 eieren. Ik zou nu 2 eieren en een beetje bacon opeten, met 1 kopje wijn erbij, en de rest voor vanavond bewaren. Edwin is ervoor alles op te eten en te drinken, ook om afwastechnische redenen, en vanavond zien we dan wel weer. En dat houdt dan in: bimbo (klef wit fabrieksbrood) met pindakaas (walgelijk!). Hij wast af, dus hij krijgt zijn zin. Met de drinkwaterrantsoenering gaat het precies zo: Edwin denkt 'op is op, en wat op is hoef ik niet meer mee omhoog te fietsen', ik ben meer het 'wie wat bewaart die heeft nog wat'-type. Omdat we ieder onze eigen bidons hebben, komen we altijd goed uit, want ik heb meestal nog wel een slokje over voor hem. Edwin maakt de fietsen een beetje schoon, ik rommel wat bij de tent en zit heerlijk in het zonnetje en zo hebben we een lekker rustige middag.
Dinsdag 17 oktober 2000Edwin voelt zich niet lekker. Hij is misselijk. Het is erg koud, hooguit 4 graden. Alles is een beetje vochtig en de zon wil maar niet achter de wolken vandaan komen. We pakken alles in en fietsen een klein stukje tot de eerste de beste bar waar de kachel brandt. Warme koffie, een poosje zitten, en het lijkt of hij weer een beetje opknapt. Maar zodra we weer fietsen wordt hij weer misselijk. Hij verdwijnt zelfs een keer in de bosjes, maar hij kan niet overgeven. We doen heel rustig aan, rusten op iedere helling minstens drie keer. Als de weg naar beneden gaat, laten we ons langzaam bergafwaarts voeren, genietend van het zonnetje op onze rug. Het is bijna 12 uur voor het zonnetje lekker op sterkte is. Zodra we een goede, zonnige plek vinden drogen we de tent en zetten een kopje thee. Daarna is Edwin gelukkig niet misselijk meer, maar hij heeft de hele dag geen honger en hij blijft een beetje last van zijn darmen houden. We denken dat er een spiegelei niet helemaal goed doorbakken is geweest, en dat er een salmonella-ei tussen gezeten heeft. We besluiten voorlopig geen eieren meer te eten, en zeker geen zachte dooiers. De planning is dat we in Alcala de Henares voor twee nachten een hotel nemen. Het is nu te koud om te kamperen, en dan hebben we een rustdag in een leuk stadje binnen fietsafstand van het vliegveld. Vlak bij Alcala is erg veel verkeer, maar het centrum is rustig. Oude gebouwen, een universiteit, veel voetgangersgebieden en mooie pleinen. We zien het helemaal zitten om hier morgen lekker rond te slenteren in het zonnetje, winkeltjes te kijken en lekker te eten. Maar helaas, het lot besliste anders. Er was iets bijzonders aan de hand en alle hotels zaten vol. Erg jammer. We moeten verder. Torrejon, wordt ons aanbevolen, daar zijn ook veel hotels. Maar ik wil weg uit de drukte, en we fietsen de weg richting Daganzo op. Op de kaart een klein wit weggetje, in de praktijk een drukke weg met veel vrachtauto's en geen ruimte bij de witte strepen. Hier krijg ik het echt Spaans benauwd van. Eigenlijk durf ik zo niet verder. Want waar komen we dan terecht, en wat moeten we daar in godsnaam een hele dag doen? Edwin beslist dat we de onverharde weg opgaan, een trekroute voor het vee. Op het vliegveld is een airshow aan de gang. We komen in een hele surrealistische situatie terecht. We fietsen en lopen over een eeuwenoude trekroute, terwijl ultramoderne vliegtuigen in formatie vlak boven onze hoofden hun kunsten vertonen. De weg gaat maar door, langs de afrastering van een Amerikaanse legerbasis. We weten niet goed waar we zijn, maar twee boeren die wintertarwe aan het zaaien zijn wijzen ons de weg. Hoera, eindelijk asfalt, en natuurlijk vrachtwagens, maar hier is tenminste een vluchtstrook. Zo komen we uiteindelijk toch in Torrejon terecht, waar blijkt dat ook hier alle hotels vol zijn. Moeten we toch maar weer een kampeerplekje zoeken. Eerst nog even gauw boodschappen doen, want een restaurant zit er ook weer niet in vandaag. Naast het volle hotel staat een grote Lidl supermarkt. Heerlijk, in al die chaos even winkelen bij de Lidl, waar al die dezelfde producten in exact dezelfde volgorde staan als in onze vertouwde winkel In Calpe. Er gaat gewoon rust van uit. We fietsen de stad uit, op zoek naar een kampeerplek. We hebben aan twee mannen de beste weg de stad uit gevraagd,, en waarschijnlijk staan ze daar nu nog over te discussiëren. Ze konden het niet eens worden, wezen eerst allebei een andere kant uit, en toen ze het eens waren over de beste richting die we konden nemen, waren ze het niet eens over bij welk stoplicht we af moeten slaan. Maar we zijn eruit gekomen, en al snel buiten de stad vinden we een redelijke plek aan de rivier. Wel veel lawaai van verkeer, maar morgen moeten we weer dezelfde weg terug, dus het heeft geen zin om nog verder te fietsen. Bovendien zijn we moe. Dit was niet zo'n geslaagde dag en Torrejon is een afschuwelijk oord met veel hoogbouw, auto's en graffiti. Dan toch maar opgroeien in dat winderge dorp op de Meseta
Woensdag 18 oktober 2000We hebben de tijd en het zonnetje staat precies goed op de tent. Als alles lekker droog is vouwen we de tent heel netjes op, want de volgende keer dat we hem opzetten is pas in Chili. Zegt Edwin. Nou, eerst zien, zeg ik nog. We proberen een goede plattegrond van Madrid te vinden om zekerheid te krijgen over de beste aanfietsroute. Op papier lukt het niet, maar winkelpersoneel in het grote commerciële centrum bij Torrejon verzekert ons dat wat we uitgezocht hebben moet lukken. Op hoop van zegen dan maar. We helpen nog even een verdwaalde Engelse trucker, die geen woord Spaans spreekt. Met behulp van onze kaart en vertaaldiensten en een Spaanse meneer die wel de weg weet, wijzen we hem een andere kant op. De goede? Dan gaan we de weg weer op. Het is redelijk druk, en de vluchtstrook is wel 15 centimeter breed. Als ik schrik van een vrachtauto die vlak langs me rijdt op het moment dat die 'vluchtstrook' nogal steil afgebrokkeld is, rijd ik weer de berm in. Dat levert me een reprimande op van Edwin, die later zijn theorie uiteenzet over hoe het komt dat ik zo vaak val. Het heeft te maken met mijn mentale instelling en met het feit dat ik fiets alsof ik een vrouw op een damesfiets ben. Ik moeten even huilen van de schrik, de beschadigingen vallen wel mee. Ik kan heel goed fietsen op fietspaden en brede vluchtstroken hoor, maar deze wegen zijn gewoon niet geschikt om op te fietsen. We moeten ook nog door een tunnel, maar die heeft gelukkig een hele brede vluchtstrook, dus daar kunnen we prima fietsen. Gelukkig is het nog maar een klein stukje, voor we bij het dorp Barajas zijn, waar het vliegveld in ligt. Hotels genoeg, maar we rijden eerst door naar de ingang van het vliegveld. We weten via stukjes snelweg bij de terminals in de buurt te komen. Daar vlakbij is een gigantisch hotel: vol. We fietsen terug naar Barajas. Viersterrenhotel: vol. volgende viersterrenhotel: vol. Driesterrenhotel: vol. Verlopen aggenebbisch tweesterretjespension: vol. Ik wil douchen, ik wil een kamer, ik ben bereid er geld voor te betalen. Helaas, het is ons niet gegund. We gaan een bar binnen om eerst maar eens een biertje te drinken. Er staat een schat van een man achter de bar. Hij ziet dat we het moeilijk hebben en komt met lekkere hapjes aan. Eerst een stukje stokbrood met tonijn. Dan een stukje stokbrood met een perfect gebakken spiegeleitje (erg vloeibare dooier, maar ja, we hebben honger en we kunnen dit toch niet weigeren?) en als hij ziet dat ik een beetje knoei op het schoteltje komt hij direct met nog een stukje brood aanzetten. Hoe moet je een spiegelei netjes weg krijgen met alleen een prikkertje als bestek? Onze opvoeding heeft daarin niet voorzien. Bij het volgende biertje nog wat olijven, en we beginnen weer een beetje op te knappen. Hij vult onze bidons bij, en we gaan er weer vandoor op zoek naar een slaapplaats. Aan een agent vragen we waar we de tent op kunnen zetten, en na even denken vertelt hij ons dat er twee kilometer verderop een camping zit! Daar worden we erg blij van. De camping is open en we vinden een heerlijk plekje in de zon. De camping ligt tegen de rand van de stad aan, op een knooppunt van een stuk of vijf snelwegen, de trein loopt er zowat overheen en de vliegtuigen landen vlakbij. Rustig is anders. Bovendien is alles behoorlijk aan renovatie toe en ik heb nog nooit zoveel vieze wastafels op een rijtje gezien. We zijn allang blij dat we een slaapplaats hebben met douche in de buurt. Het kan ons niks meer schelen. Ik begin wel wat begrip te krijgen voor het prijsverschil tussen een hotelkamer en een plek op de camping. Na het douchen zijn we alle tegenslag van de afgelopen dagen bijna weer vergeten. En die dure hotels vol mannen in driedelig pak kunnen het heen en weer krijgen. Omdat we niets meer te eten in voorraad hebben lopen we een klein stukje Madrid in. In een restaurantje eten we wat. Edwin heeft een prachtig bord warme toast met grote stukken gerookte zalm, biertje erbij, heerlijk!!
Donderdag 19 oktober 2000Ondanks al het verkeer slapen we goed. Alleen moet Edwin er middenin de nacht uit. Zijn darmen zijn het nog niet eens met het eten dat erin gestopt is. Het is vannacht niet zo koud geweest, en de tent is zo goed als droog. Dan zetten ze in het park achter ons de sproei-installatie aan, en zitten we toch nog met een halfnatte tent. Nou ja, tijd en zon genoeg. We reorganiseren de hele bagage en fietsen om een uur of twee weg van de camping. Ik had nog wat willen eten in een restaurantje, maar gezien Edwins toestand doen we dat maar even niet. Gelukkig voelt hij zich verder best goed. Gisteren vanuit Barajas gezien dat taxi's vanaf de hotels een klein weggetje nemen naar het vliegveld, en niet de grote weg opgaan waar wij langs gefietst hebben. Er staan wel grote borden bij van 'verboden voor voertuigen zonder speciale vergunning', maar dat begrijpen we even niet. Het blijkt een prachtige route, rechtstreeks naar de terminal. We zijn veel eerder op het vliegveld dan gepland. Het kost veel tijd om alles te regelen. Lanchile heeft geen fietsdozen, insealen in plastic gaat ook niet. De lucht moet uit de banden, en verder halen we alles eraf wat eraf kan: pedalen, zadel, enz. Stuur dwars, alles zoveel mogelijk vastgetaped, en zo moet het maar. Ze gaan op een speciale transportband en verdwijnen de diepte in...... De fietstassen hebben we in grote plunjezakachtige tassen verzameld met de tent en de slaapzak erbij. De tassen wegen 36 kilo. We zijn heel tevreden over onze uitrusting. De nieuwe tent bevalt heel goed, de fietstassen zijn ruim genoeg (vooral als we meer kleding aan hebben vanwege de koude). De slaapzak is 20 jaar oud, maar Riet heeft hem onder handen genomen en hij kan nog een jaartje mee. We hebben tijdens de afgelopen proefkampeerdagen eigenlijk niets hoeven wijzigen in onze opzet. Behalve dan de terugreis: ik ga niet midden in de winter over de Meseta terugfietsen.We vragen of Kim de terugvlucht wil wijzigen naar Alicante. We zijn niet alleen naar Madrid gefietst om te oefenen, maar ook omdat Edwin dacht dat ze hier beter voorbereid zouden zijn op fietsen, en omdat hij bang was dat bij het overstappen in Madrid de fietsen niet in het goede toestel terecht zouden komen. Nu moeten we ook maar afwachten of ze in het goede ruim terechtkomen. De volgende keer (als we dit ooit nog een keer doen) laten we de fietsenmaker in Gata de fietsen in dozen doen, en laten we ons lekker makkelijk afzetten op het vliegveld in Alicante. En we fietsen nooit meer naar een hoofdstad, als ik het kan voorkomen. We hebben nog uren de tijd op het vliegveld. Het aantal winkels is een stuk minder dan op Schiphol, er is hier niet veel te beleven. We geven dus al weer geen geld uit. Edwin drinkt weer thee en eet voorzichtig een broodje.
Zaterdag 21 oktober 2000De vlucht is heel goed verlopen. Ik zit met het zweet in mijn handen op momenten dat Edwin het meest geniet: dit is pas echt vliegen, zegt hij dan, als het vliegtuig flink schuin hangt. Alles gaat goed, beetje weinig beenruimte, wijn bij het eten, luxe nieuwe airbus met eigen tv-schermpje in de rugleuning van de stoel voor je, aardige bediening en we slapen ook nog redelijk. Na 11 uur vliegen mogen we er even uit in Sao Paolo en dan weer 4 uur naar Santiago de Chile. We praten nog even met Jorge, die we op het Madrileense vliegveld hebben ontmoet, en met het mannetje met de pet, dat al 25 jaar in Nieuwegein woont. Om tien uur 's ochtends komen we in Santiago aan. De zon schijnt, en de fietsen komen weer te voorschijn op de lopende band. De mijne heeft aardig wat schaafwonden, die van Edwin ziet er beter uit maar blijkt later toch ook wat minder goed te sporen. Schakelen en remmen gaat nog goed. We zijn bijna twee uur bezig om alles weer te monteren en op te tuigen. Vooral het oppompen van de banden met het kleine handpompje kost veel tijd en wat gemopper. Mannen van de drugsbrigade met snuffelende hondjes lopen voortdurend alle bagage langs. De fietsen vinden ze wel interessant, maar drugs zitten er niet in. Als we alles op orde hebben gaan we eerst even bij de man van de toeristeninfo langs. Hij steekt een mooi verhaal af en geeft ons een paar folders. Maar campings zijn er hier niet in de buurt. Er bestaat een boekje waar alle accommodaties in staan, maar dat verkoopt hij niet. Dat is te koop in de boekwinkels op de eerste verdieping van het vliegveld, vertelt hij. Uitverkocht dus, bij allebei. We eten een prima maaltijd in een trendy restaurantje, gaan erop uit voor een mobiel telefoontje, en dat lukt ook al niet. Met prepaid kun je niet naar het buitenland bellen en een abonnement kunnen we niet nemen zonder lokale bankrekening. Landkaarten zijn hier ook niet te krijgen, verder is het een supermodern vliegveld, met een postkantoor en veel winkeltjes, hamburgertenten en geldautomaten. Dan moeten we op weg. Er is maar éé weg het vliegveld af, een grote drukke tolweg. Die gaat natuurlijk de verkeerde kant op, en we moeten zo ongeveer rond het hele vliegveld rijden voor we op de goede weg terechtkomen. We willen niet de drukke hoofdstad in. Edwin heeft in de reisgids gelezen over een kampeerplaats bij Colina, niet zo ver boven Santiago. Omdat we de Panamerican Highway zoveel mogelijk willen vermijden, moeten we omrijden via Lampa. We komen meteen in het echte Chili terecht: onverharde wegen, stofhappen, huisjes van houten schotten, honden en kippen op de weg. Mannen op de fiets met een stuk of 10 dode kippen aan het stuur, oude vrachtauto's, rommel langs de weg en een beetje armoedige toestanden. Op grond van de tekst uit de reisgids ('het meest Europese land van Zuid-Amerika’) hadden we ons een iets hogere levensstandaard voorgesteld. Iedereen die een koelkast heeft, zet hem aan de weg en hangt er een bord bij: 'Koude frisdrank te koop'. Wie een kip heeft verkoopt verse eieren en de opbrengst van de moestuin wordt ook langs de weg verkocht. We drinken wat bij een kraampje langs de weg, waar twee Indiaanse meisjes pasteitjes bakken in een oventje van leem. Het is hier vlak en vruchtbaar, er stromen veel watertjes met smeltwater uit de Andes. De bergen zijn nauwelijks te zien door luchtvervuiling boven Santiago, vanuit het vliegtuig waren ze helder en erg indrukwekkend. We fietsen en fietsen. In Lampa is geen overnachtingsmogelijkheid. We rijden richting Colina, waar ook geen hotel is. De zon begint hard te zakken. We vragen het aan een mevrouw die net naar de bakker geweest is, en aan een man die bij een benzinestation werkt. De man die houten hondenhokken maakt weet zeker dat er niets is, maar uiteindelijk komen we dan toch bij de 'termas de Colina' terecht, waar een camping is. Net voor het donker is staat de tent. 66 kilometer gefietst, en we zijn knap moe. Het kampeerterrein is best leuk: een zwembad met een picknickzone, vlak bij een rivier. Het is allemaal een beetje kapot en verwaarloosd, maar het is heerlijk rustig, we hebben een picknicktafel met een rieten dakje bij de tent en we slapen als rozen. Achteraf lezen we de reisgids er nog eens op na, en blijken de 'termas de Colina' die Edwin in gedachten had, heel ergens anders te liggen. Toevallig heet deze stad Colina en is er ook een bron met een kampeerplek. Het is niet verwonderlijk dat mensen ons niet meteen begrepen. Dat andere termen-gebied is veel toeristischer en er komt warm water uit de bron. Het water hier is 17 graden. De volgende ochtend worden we in de wolken wakker. Het is behoorlijk koud. De fles vruchtensap was zo heen en weer geschud in de fietstas dat het overschot aan schuim op mijn fleecejack terechtgekomen was, die hangt nu dus te drogen en dat gaat niet hard met dit weer. We hebben nog geen gas, dus stookt Edwin een vuurtje om water te kunnen warmen. We gaan naar het dorp, gehuld in de regenpakken, want inmiddels miezert het. Er is een grote moderne supermarkt, hebben we gisteren gezien. Edwin koopt vlees voor de barbecue en dat is weer even wennen. Achter een grote toonbank vol grote hompen vlees staan slagers met plastic handschoenen aan en mondkapjes voor. Ze snijden alles ter plekke, dus je moet aangeven hoe je het gesneden wilt hebben. Zoals gewoonlijk krijgen we dus weer meer vlees dan we eigenlijk wilden, iets te dun gesneden. De volgende keer zijn we beter voorbereid op de vragen die ze stellen. Officieel praten ze hier dan wel Spaans, maar het is heel ander Spaans dan wij geleerd hebben. De uitspraak is anders, en ze gebruiken voor een hoop dingen andere woorden. Een hoop dingen zijn wel hetzelfde: we hebben het eerste gesprek over van Basten, Koeman en Gullit al weer achter de rug. Jongens hier weten nog meer namen van Nederlandse spelers dan wij. De mensen zijn vriendelijk, en maken graag een kort praatje. Ze weten niet veel over plaatsen die iets verder weg liggen. Of er in een stadje tien kilometer verderop een hotel is weten ze niet. Er rijden veel bussen en taxi's, mensen lopen en er zijn ook redelijk wat fietsers op de weg. We krijgen veel commentaar onderweg: getoeter, geroep, vingers die het V-teken maken. Het asfalt is erg slecht van kwaliteit, en een vluchtstrook is lang niet altijd aanwezig. Omdat de auto's gewend zijn aan honden, koeien, voetgangers en fietsers op de weg, en het tempo op de binnenwegen redelijk laag is, is fietsen te doen, al heb ik alweer de nodige angsten uitgestaan. Zonder in de berm te belanden echter, deze keer. We hebben mijn zadel wat lager gezet. Dat fietst iets minder lekker, maar wel stabieler. In een sportzaak weet Edwin campinggas te krijgen. Er moeten drie bedienden aan te pas komen voor de sleutel van het magazijn beschikbaar is, en onder begeleiding van twee bewakers wordt er een blikje gas tevoorschijn getoverd. We kunnen weer koken! In alle winkels staan opvallend veel bewakers. Arbeidsloon is hier duidelijk goedkoper dan een diefstalbeveiligingssysteem. De prijzen liggen ongeveer op hetzelfde niveau als in Spanje. Deze camping kost 25 gulden per nacht, er moeten douches zijn maar of ze warm water geven moeten we nog even uitzoeken. Het brood is lekker, al lijken sommige soorten op Kattekse zeekaken: droog, dicht van structuur en lekker lang houdbaar. Ze maken hier goede kaas. Bijna alles is verpakt in plastic, zelfs jam, mayonaise, ketchup en melk zitten in plastic 'zakken'. Er zijn statiegeldflessen voor Cola maar de meeste flessen zijn weg te werpen. Bij de kassa staat een meisje dat netjes de boodschappen in plastic tassen doet. De zon komt even door en het is even heerlijk bij de tent. Maar zodra de bloemetjes van de slaapmutsjes open willen gaan, komen er weer wolken. Er staan zuilcactussen en agaves, en de geraniums, aronskelken, meidoorns en de mimosa bloeien. Het is niet echt koud, maar ik ben erg blij dat mijn fleecejack weer droog is. We hebben een rustige middag bij de barbecue, met een pak prima wijn erbij. Onze eerste indruk van Chili: het is een Derde Wereldland, alleen loopt iedereen met een mobiele telefoon rond. We hebben ook wel plekken gezien waar rijke mensen wonen, maar de armeren zijn duidelijk in de meerderheid. Er zijn weinig wegen, weinig voorzieningen, maar dat is niet zo verwonderlijk. Het land is 4000 kilometer lang en tussen de 100 en 200 kilometer breed. Het heeft net zo veel inwoners als Nederland, dus dat zijn er niet genoeg om een goede infrastructuur te betalen. De sfeer is ontspannen, veel haast wordt er niet gemaakt.
Zondag 22 oktober 2000De dag begint weer erg koud. Het water in het zwembad voelt lauw aan in vergelijking met de lucht. Omdat de douches in staat van ontbinding verkeren, badderen we lekker in het zwembad. Na het ontbijt kruipen we nog een poosje in de tent, tot de zon eindelijk tevoorschijn komt. We fietsen de weg nog een stukje omhoog. Tot onze verbazing bevindt zich daar een luxe hotel, met een prachtig groot zwembad. Het water komt rechtstreeks uit het middelste van de aarde, is 31 graden en van drinkwaterkwaliteit. De bewakers maken een praatje met ons en halen een folder van het complex. Een tweepersoonskamer kost 225 gulden per nacht. Er staat geen enkel bord onderweg dat aankondigt dat dit hotel hier staat. Dat klopt, zegt een bewaker, ze willen het hier rustig houden. En dat niemand in Colina het weet, klopt ook wel. Het hotel staat er pas 5 jaar. Wij fietsen terug naar de camping, waar we lekker bij het armeluiszwembad gaan liggen. De temperatuur van de lucht is flink opgelopen, waardoor het water veel kouder lijkt. Het is heel druk vandaag, er staan wel 60 auto's met zwemmers en picknickers, en twee groepen padvinders zijn aan het barbecuen. Onze tent staat heerlijk rustig, en vandaag gaan de slaapmutsjes wel open. Verder besteden we de dag aan denken, nog eens op de kaart kijken, nog wat in de reisgids lezen, en proberen alles op waarde in te schatten en te zorgen dat we alles een beetje in het juiste perspectief beoordelen. We zijn een beetje moe, en eigenlijk zien we het fietsen een beetje minder zitten door het ontbreken van wegen. We willen niet alleen maar langs de Highway fietsen (en zeker niet door een tunnel in de 'nr. 5' ), en ongeasfalteerd fietsen valt ook tegen als dat met bagage over langere afstanden moet. Uiteindelijk vinden we een route die we allebei zien zitten. We moeten waarschijnlijk wel een stuk lopen, maar we mijden drukke wegen. Aan het eind van de dag zijn we een beetje uitgerust en begint de zin om verder te gaan een beetje terug te komen. De was is ook weer droog, de anderen gaan allemaal weg, en we hebben nog een glaasje wijn. Het leven is zo gek nog niet.
Dinsdag 24 oktober 2000Maandagochtend om half negen zit alles weer netjes op de fiets. We gaan richting het Nationale Park La Campana. We hebben een rustige route uitgezocht, waar een groot stuk onverharde weg in zit. Dat stuk gaat ook nog omhoog, dus het wordt een zware tocht van waarschijnlijk een kilometer of 80. Tot aan Tiltil gaat het perfect: vlakke wegen, asfalt, vaak zelfs glad asfalt, weinig verkeer, lichtbewolkt. We schieten lekker op. In Tiltil eten we een empanada, een warm gevuld broodje die ze hier overal langs de weg verkopen, doen wat boodschappen, en bellen even met Riet om haar te feliciteren met haar verjaardag. Het is altijd weer even wennen in het buitenland met telefoneren: na 88 seconden houdt de telefoon ermee op en krijg ik de rest van het geld terug. We zullen een telefoonkaart kopen. Riet had op de computer al gezien dat we geld gepind hadden op het vliegveld. 150.000 pesos kost ongeveer 850 gulden. Het volgende stuk van de reis verloopt wat minder makkelijk. De weg is onverhard, gaat omhoog, er wordt aan de weg gewerkt, er is best veel verkeer. De wolken komen over de bergen heen en op een gegeven moment zitten we echt in de wolken en wordt het zicht steeds minder. We doen de lichten aan en worstelen omhoog. Soms een stukje lopen, dan weer fietsen. Het duurt behoorlijk lang voor we echt boven zijn. Ik weet niet of de wegwerkers ons bewonderend of meewarig aankijken. Op alle plekken waar vrachtauto's of graafmachines bezig zijn staan vrouwen het verkeer te regelen. Dik in de kleren, muts op, sjaal om, staan ze de hele dag te zwaaien met rode of groene bordjes. En dan komen wij langsfietsen in korte broek. Eindelijk, eindelijk komen we op de top. 1200 meter hoog, zegt de opzichter. En geen hand voor ogen te zien. We hobbelen voorzichtig naar beneden. Nu krijgen we het echt koud en doen de lange broeken en regenjassen aan. In een paar kilometer zakken we ruim 1000 meter. En zodra we weer in de bewoonde wereld komen is overal koude frisdrank te krijgen. Maar een bar waar ze een fatsoenlijke kop hete koffie zetten, kennen ze hier niet. En we hebben zo'n trek in iets warms..... Gelukkig stijgt de temperatuur een beetje en fietsen we ons weer warm. We komen terecht in een vruchtbare streek met een overdadige mediterrane plantengroei. Veel kwekerijen hier, en er is water volop. In Granizo wegen de laatste loodjes erg zwaar. De ingang van het park zit weer bergopwaarts. Het is al half vijf, we hebben negentig kilometer gefietst en 1275 meter geklommen, en we zijn op. Een vriendelijk boswachterinnetje schrijft ons in en vertelt van alles. In het gastenboek zien we dat er nog 1 andere tent staat, en natuurlijk zijn dat Nederlanders. We vinden een mooi plekje, langs een heldere, snelstromende beek, met barbecue en picknicktafel. Het is hier wel vochtig, overal groeien varens. Na het eten loopt er een vogelaar langs (48 nieuwe soorten in twee dagen), hij begint een praatje en natuurlijk kent hij vogelaars die wij ook kennen: Rene van Rossum, Gijs van der Bent, Arnold Meijer.... We nemen ons pak wijn mee naar zijn tent en met Carl Derks en zijn vrouw Anneke uit Enschede kletsen we tot bedtijd.
Woensdag 25 oktober 2000Eigenlijk hoor je in dit Nationale Park omhoog te lopen, de top van La Campana op, om te genieten van hetzelfde uitzicht dat Charles Darwin meer dan 100 geleden had. Wij zijn te moe, en bovendien hangen er wolken om de top, dus van uitzicht is geen sprake. We fietsen naar het dorp en weten wat boodschappen te doen. Blikje gas, telefoontje naar Nederland, wat fruit, brood, deodorant. In een apotheek met een hoop lege planken vinden we eindelijk die spuitbus deodorant die bijna 15 gulden kost. Normaal zou ik zeggen dat we dat later wel kopen, in een grotere supermarkt waar het vast goedkoper is, maar nu we zoveel dagen niet gedoucht hebben moet het maar. We eten wat, en kopen een half litertje benzine, zodat Edwin de fietskettingen ook schoon kan maken. De weg weer omhoog is zwaar, en we stappen regelmatig even af. De rest van de dag besteedt Edwin bijna helemaal aan het schoonmaken van de fietsen. Ze zijn dan ook wel erg vies geworden van de tocht van gisteren. Vooral de kettingen zitten vol zand. We hebben niets om de gebruikte benzine in te doen, dus de pannetjes moeten eraan geloven. Is de fiets weer brandschoon, zit ik met naar benzine stinkende pannen. Gelukkig gaat de lucht er goed af met kokend water en veel afwasmiddel. 's Avonds maakt Edwin een kampvuur en Carl en Anneke komen bij ons. Zij vinden de Chilenen minder arm dan ze verwacht hadden. Ze hebben veel door Azië gereisd en zijn veel meer aan echte armoede gewend dan wij.Het is koud, en een beetje vochtig. We zouden hier nog een dag blijven, om naar de top te lopen, maar het is de volgende ochtend weer zo vochtig en zo koud en bewolkt, dat we besluiten op te breken. Een leuke hond heeft ons geadopteerd als gastbazen. Eerst eet hij al het overgebleven brood op, en na een poosje spelen met Edwin besluit hij dat hij definitief bij ons blijft. We fietsen langzaam de hobbelige weg af en de hond kan ons makkelijk bijhouden. Na drie kilometer komen we op asfalt. Ga nou naar huis, zegt Edwin, maar de hond luister niet. Edwin probeert het in het Spaans, maar dat werkt ook niet. Het eerste stuk asfalt is zo slecht dat we nog steeds langzaam moeten fietsen. De hond begint te hijgen, maar is vastberaden bij ons te blijven. Pas na een kilometer of vijf, als het asfalt beter is en de weg naar beneden gaat, kunnen we flink hard en dan moet hij het opgeven. Ik weet niet wie het erger vindt: Edwin of de hond. In Vina del Mar, een grote stad aan de kust, hopen we kaarten en gidsen te kunnen kopen, en te kunnen internetten. Het is een tocht van meer dan 40 kilometer, over drukke wegen zonder vluchtstrook, en met een paar flinke heuvels erin. Het verkeer is chaotisch, vooral de bussen hebben vaak geen zin om uit te wijken. Het fietsen vergt veel inspanning omdat we ons voortdurend goed moeten concentreren. Het wegdek is slecht, veel gaten en scheuren. Er zijn stoplichten, en erg veel bushaltes. Het contrast in de omgeving is erg groot. Houten huisjes, mannen die een paar bosjes kruiden verkopen op straat, en dan een McDonald’s en eeen hypermodern groot winkelcentrum, waar alles te koop is. Ze hebben zelfs een echte koffiemachine in het restaurant. Edwin heeft pech, de machine is kapot, dus het wordt toch weer Nescafé. Buiten wordt het steeds kouder en donkerder, en er vallen wat druppels regen. We doen de regenjassen aan, en trekken de regenhoezen over de fietstassen. Niet dat het nu zo hard gaat, maar ook om veiligheidsredenen. Mijn regenjas is knalrood, de hoezen zijn felgroen. Dan vallen we in ieder geval goed op. Het begint te onweren als we het hotel bereiken. Carl en Anneke hebben hier ook geslapen, het is makkelijk te vinden en ligt op loopafstand van het centrum. De man bij de receptie vraagt 30 dollar per nacht, maar we weten dat Carl en Anneke 28 dollar betaald hebben. Ons bod wordt meteen geaccepteerd. De fietsen kunnen op een binnenplaats achter slot en grendel, en wij slepen alle bagage omhoog. Het is een beetje vreemd voor ons om in dollars te betalen, maar het schijnt dat de hotels door in dollars te rekenen de BTW kunnen omzeilen. Daardoor zijn ze 20 procent goedkoper dan wanneer we in pesos zouden betalen. Het blijft een hoop geld voor een klein kamertje. De douche is echter zo fantastisch lekker, dat het het geld dubbel en dwars waard is. Bovendien hebben ze erg veel zenders op de tv, zelfs een hoop 'gewone' Spaanse zenders. De was gaat in de wastafel, de slaapzak lucht op het bed, en wij lopen het centrum in. Inmiddels schijnt de zon hier volop, in de verte tegen de bergen, waar we vanochtend nog stonden, hangen dikke wolken. De stad is grotendeels op ruitjespapier ontworpen, dus dat is makkelijk. Het centrum is gezellig met veel winkels en restaurantjes. Bij de VVV hebben ze niet veel, maar bij de 'ANWB' kunnen we redelijke wegenkaarten kopen. Op vertoon van ons ANWB-pasje krijgen we ledenkorting. Het is een antieke toestand hier, met houten bureaus en handgeschreven bonnetjes. De mevrouw die ons helpt is meer dan vriendelijk, het assortiment bedroevend. We eten in de stad. De leuke bediening (oudere man die veel tekst en vriendelijke uitleg geeft) maakt de slechte kwaliteit van het eten niet goed.
Donderdag 26 oktober 2000Prachtig zonnig weer. Het warme water is even op, dus we gaan ongedoucht de stad in. Onze onmisbare Lonely Panet gids bevat een goede plattegrond met alle belangrijke punten. Eerst gaan we langs het regiokantoor van de Conaf, het Chileense Staatbosbeheer. Er moet een lijst bestaan van alle campings in Nationale Parken, maar die hebben ze niet. Eigenlijk hebben ze niets, geen enkele folder. Er is een pocketboek waar alle parken instaan. De mevrouw die ons helpt heeft een beduimeld exemplaar in haar bureau, en dat mogen we wel even inkijken. Daarna naar het museum; er is hier een museum dat gespecialiseerd is in Paaseiland. Het gebouw is oud, gescheurd, vervallen en nooit opnieuw geschilderd. De grotere letters op de informatieborden zijn met de hand geknipt uit een rol behang. De foto's die aan de muur hangen zijn antiek en verschoten. Ook hier maakt het enthousiasme en de hulpvaardigheid van het personeel een hoop goed. Een oudere man, die eruit ziet alsof hij zelf een eeuw of wat geleden het museum gesticht heeft, pakt zijn aanwijsstok en vertelt aan de hand van de maquete van alles over het eiland. Hij praat zeker een uur met ons, niet alleen over Paaseiland, maar ook over Chili, de politiek, en over waarom in Latijns-Amerika er geen 'Europese gemeenschap' is. Ze zijn hier te trots en te nationalistisch, zegt hij. En dat terwijl alle buurlanden min of meer Spaans praten en de laatste echte oorlog meer dan 100 jaar geleden is. Onderwijs is belangrijk, en dat kan nog flink verbeterd worden. Een Chileen verdient ongeveer 500 dollar per maand. Er zijn er heel veel die dat niet redden, en er is ook een bovenlaag die gigantisch veel verdient. Na zijn verhaal bekijken we de verzameling opgezette mottige beesten en alles wat ze verder in de aanbieding hebben, maar dat is niet veel. In het centrum weten we een boekhandel te vinden met een redelijke collectie (wat zijn we verwend in Nederland!!) en eindelijk kunnen we het campinggidsje kopen. Het is de uitgave van vorig jaar, die van dit jaar is niet verschenen. Ze hebben ook een redelijke kaart. Op straat bedelen wat invaliden, en overal liggen honden te slapen. Deze stad wordt de 'tuinstad' genoemd en er staan inderdaad opmerkelijk veel bomen in de straten. In de stad zijn meer 'Europese' mensen, op het platteland zit er een grotere scheut Indiaans bloed door. De meeste volwassenen zijn vrij klein, de jeugd wordt beduidend langer. We bezoeken het Internetcafé (snelle verbinding via de kabel, redelijke prijzen, lekker veel email). Op de tv hebben we beelden gezien van noodweer (Gota Fria, komt vaker voor in deze tijd van het jaar) in Spanje. In een telefoonwinkel krijgen we Riet te pakken. Er is 150 mm gevallen in Xalo, zonder verdere problemen. De telefoonwinkels zijn wel handig. Een personeelslid draait het nummer voor je, en na het gesprek reken je af. Toch ook maar een telefoonkaart gekocht: 7 minuten bellen voor 5000 pesos (ongeveer 27 gulden). Het geld verdampt hier erg snel. Nog even wat kaarten gekocht, verjaardagscadeautje voor Gerrit (grote rode zakdoek met Paaseilandmotieven) in een envelop gestopt en naar het postkantoor gebracht. Hup, weer een hoop geld uitgegeven. En dan plakken ze er niet eens mooie postzegels op, maar een saai stickertje uit de computer. Tussen de middag eten we in een leuk restaurantje. Goed menu (linzensoep!!) aardige mensen, live muziek, en leuke mail om te lezen. Edwin raakt aan de praat met een fruitteler, en we hebben al weer een uitnodiging te pakken. Alleen zijn we gisteren al langs zijn huis gefietst, dus het zal er wel niet van komen om langs te gaan. Terug in de hotelkamer gaan we ons weer langzaam voorbereiden op het volgende traject. 'Geniet er toch eens van, trut', zeg ik regelmatig tegen mezelf. Het wil nog niet erg. Door te fietsen beleven we het land en de bevolking veel intenser. In een auto kun je je beter afsluiten, en van hoogtepunt naar hoogtepunt rijden. De minder prettige plekken rijd je snel voorbij. Een auto kun je een beetje als schuilhut gebruiken. Op de fiets zit je overal middenin. Dat maakt de reis ook vermoeiender. We moeten anders plannen, andere beslissingen nemen. De afstand die we per dag kunnen afleggen is natuurlijk veel kleiner en omdat het land zo smal is en zo weinig wegen heeft, moeten we waarschijnlijk voor een groot deel dezelfde weg terug. Dus ik zit steeds maar alle nieuwe informatie te bestuderen, probeer goede routes te plannen, goede overnachtingsplekken te vinden. Alles kost meer energie en aandacht dan een korte reis met een auto. We zijn hier pas een week, als we ons een beetje meer thuis voelen zal het wel beter gaan met dat genieten van mij. Er is nu weer heet water in de badkamer, dus de rest zal ook wel goed komen.
Vrijdag 27 oktober 2000We rekenen het hotel af met de creditcard, maar in Amerikaanse dollars. Het is ons een beetje duister hoe dat werkt, maar waarschijnlijk (ze hebben een officieel wisselbureau) doen ze alsof we dollars gekocht hebben en boeken ze dat weer weg tegen de hotelrekening. Het schijnt de BTW te besparen voor ons. Als we het later uitrekenen komt het inderdaad een stuk goedkoper uit dan wanneer we contant in pesos zouden betalen. Als we alle tassen weer op de fietsen binden, wordt de receptionist helemaal enthousiast. Hij wil alles weten, en komt steeds even op onze kaart iets aanwijzen wat we beslist moeten gaan zien. De schoonmaakster is het helemaal met hem eens, en de leuke ontbijtober van gisteren lacht nog eens charmant. Gisteren kregen we twee keer sap en koffie bij het ontbijt, want de baas was er toch niet, zei hij. Vandaag kregen we maar 1 kopje, van de baas zelf. Als we wegrijden komt de receptionist weer naar buiten, met een cadeautje: een stenen asbak met reclame van het hotel erop. Schattig, he? We roken niet en we letten op ieder grammetje dat we mee moeten nemen, dus we nemen de asbak heel enthousiast in ontvangst. We fietsen naar het noorden, langs de kust. In principe is het prachtig weer, maar er hangt zeedamp. We rijden langs hele kleine vissersplaatsjes, waar pelikanen rond de kleine bootjes af staan te wachten of er wat voor ze overschiet. Alles heel vervallen en heel romantisch, maar het is te mistig om te fotograferen. Af en toe staan er grote appartementencomplexen. Er zijn leuke restaurantjes, en de rotsen vlak voor de kust zitten vol vogels. Het is een prachtige route, en als de mist zou optrekken en het asfalt glad was, zouden we er ontzettend van genieten. De weg gaat wat meer het binnenland in en wordt weer drukker. Meer vrachtauto's en bussen, en een smalle vluchtstrook, die vol ligt met grit. Dan raakt Edwin in een dipje en begint over een auto huren. Hij vindt het te gevaarlijk, zegt hij. Ik begin er net aan te wennen, en nu gaat hij mopperen. Het blijkt dat hij het in Spanje niet gevaarlijk vond omdat het steeds kleine stukjes waren van een paar kilometer terwijl het hier maar door en door gaat, en het er niet naar uitziet dat het zal verbeteren. We nemen een onverharde omweg door aangeplante eucalyptusbossen. Dat is veel rustiger. Wel veel heuvels, en af en toe opeens een plek mul zand, dus het schiet niet op. Ieder voordeel heb ze nadeel... Als Edwin op de overzichtskaart ziet hoe ver we opgeschoten zijn vandaag (60 kilometer is een paar centimeter op de kaart) wordt de planning aangepast. Mooi dat hij er zelf mee komt, dan hoef ik er niet over te zeuren. Het plan wordt nu, dat we fietsen tot aan La Serena, daar een auto huren om het verre noorden te verkennen in een paar weken. Dan vliegen we vanaf La Serena terug met de fietsen naar Santiago om daar Gerrit en Anneke te ontmoeten. Als we de fietsen ingepakt kunnen krijgen, nemen we ze misschien toch mee naar Paaseiland. Na Paaseiland gaan we naar het zuiden. Daar zijn iets meer wegen, misschien kunnen we daar wel wat rustiger fietsen, en anders zien we wel weer. We zullen de fietsen wel missen als we met de auto op pad gaan. Ondanks de 'problemen' vinden we het fietskamperen erg leuk. Er zijn gewoon te weinig goede wegen hier om een beetje lekker te kunnen fietsen. Wat zijn we in Europa toch verwend! In La Laguna de Zapalla zetten we de tent op op de camping. Best mooie plekjes, met een picknickbank, wat bij elkaar gemetselde stenen die een barbecue voorstellen, en iets wat ooit op een toiletgebouw geleken heeft. De tussenwandjes zijn van asbest. Als de campingmevrouw de geiser aansteekt, kunnen we warm douchen. Het zwembad wordt gevuld, het seizoen kan beginnen. Als verlichting krijgen we een gloeilamp aan een snoertje. In iedere boom zit een stopcontact. Als dit land gecontroleerd zou worden door Nederlandse ambtenaren zou alles onmiddellijk afgekeurd worden. De wegen, de sanitaire voorzieningen, de 'horecagelegenheden', en als eerste de elektrische installatie. Van legionella hebben ze hier vast nog nooit gehoord. De monddoekjes die het personeel bij de vleeswarenafdelingen draagt is een zeer opvallend ander uiterste. Op zich wordt alles wel steeds netjes aangeveegd, en ze hebben niet veel om weg te gooien, dus ligt er ook niet veel rotzooi, maar aan de andere kant is het een puinhoop. Alles is kapot of heeft in ieder geval betere tijden gekend, en echt schoonhouden valt dan niet mee. Volgens het boekje is de camping makkelijk toegankelijk. Dat is hij ook, met een auto. Met de fiets is het wat lastiger om door de lagune heen te rijden. Edwin redt het net, ik doe mijn schoenen uit om door het water te lopen. Het straatje naar het strand doet een beetje Caraïbisch aan: visrestaurantjes, wind en stof. Wel sfeervol. We besluiten hier twee nachten te blijven. Beetje verkeerd beslist. Op zaterdag komen drie bussen vol jongeren barbecuen en voetballen op de camping. Grote luidsprekerboxen brengen dreunende muziek voort, precies tegenover onze tent. Er staat een gebouwtje, dat eruit ziet alsof er al tien jaar niemand binnen is geweest. Het blijkt de discotheek te zijn, die bestaat uit een houten vloer met een dak erboven, een paar tafels en een stopcontact. De muziekinstallatie hebben ze zelf meegebracht in de bus. Spaanse Top 40 muziek vinden we wel leuk, maar ze draaien ook veel Engelstalige dreunmuziek. Op een wandelingetje omhoog zien we bloeiende cactussen en een soort lelies, heel mooi. We gaan naar het strand, maar de zon laat zich de hele dag niet zien. Na een prima lunch in een onverwacht stijlvol restaurantje (je moet toch wat op een dag als vandaag) lezen we wat aan een tafel ver verwijderd van de herrie. In het dorp staan veel zomerhuisjes. In het restaurant zitten wat 'badgasten' te eten, duidelijk wat rijkere mensen. De huisjes zijn bijna allemaal rijp voor de sloop. Naar Nederlandse begrippen tenminste. De tuinen staan vol bloeiende bloemen. Nooit eerder hebben we geraniums zo overdadig zien bloeien. Het is vrij fris. We vervelen ons een beetje. Als de zon geschenen had was dit een hele andere dag geworden. Edwin had liever toch gefietst vandaag. Ik was er al bang voor: hoewel we het rustig aan zouden doen gaan we straks toch weer hele dagen fietsen. Alleen maar om de dag door te komen, we zijn hier tenslotte niet om een beetje rond te kijken, kilometers moeten we maken! Als het begin te schemeren wordt de discotheek weer ontmanteld, de bussen stromen vol en de rust keert terug. Totdat midden in de nacht de andere kampeerders luidruchtig blijk geven van hun inmiddels benevelde aanwezigheid. Zondagochtend vroeg breken we weer op. Inpakken gaat steeds vlotter, en de asbak laten we achter. Het is lekker rustig op de weg, en we verwachten dat het zo blijft, op zondag. We rijden via Catapilco naar La Ligua. De eerste twintig kilometer zijn prachtig: bloeiende eucalyptussen en mimosa, glad asfalt, geen verkeer. Dan komen we op de 5 Norte, de Panamerican Highway. De vluchtstrook is redelijk, de weg is breed en er is weinig verkeer. Er ligt wel wat fijn split op de vluchtstrook. Er is geen andere geasfalteerde weg naar het noorden, en de ongeasfalteerde weg loopt meer door berggebied, met tunnels, nog meer laaghangende wolken en weinig dorpjes. Bij La Ligua staan mannen in witte jassen met manden langs de weg. Ze verkopen zoete koeken, een specialiteit van deze stad. We kopen 8 koeken, en even verderop houden we pauze om te proeven. De koeken zijn gevuld met ingedikte gecondenseerde melk, en als er iets is dat Edwin lekker vindt is het gecondenseerde melk!! Dus bij het volgende mannetje in een witte jas met een mand vol lekkers kopen we nog eens 4 koeken. Edwin biecht op waarom hij zo graag fietst: hij kan snoepen, eten en drinken zoveel als hij wil, en toch valt hij af. Hij heeft zelfs al een riem moeten kopen omdat zijn nieuwe spijkerbroek afzakt. Bovendien slapen we heerlijk na een dag fietsen. Even voorbij La Ligue wordt aan de weg gewerkt. Naast de oude twee rijstroken liggen al twee nieuwe. Nog niet alles is af, dus de helft van de dubbele snelweg is steeds afgesloten, zodat we twee rijstroken en een vluchtstrook voor onszelf hebben. Dat fietst prima!! Het is af en toe even uitkijken, vooral bij de bruggen, waar de aansluitingen nog niet gemaakt zijn. Maar we hoeven niet steeds achterom te kijken, kunnen naast elkaar fietsen op het gladde asfalt. We schieten lekker op en om een uur of twee zijn we bij Los Molles, waar we gepland hadden te kamperen. Het is nog steeds zwaarbewolkt, heel laaghangend zwaarbewolkt. Het is een prachtige baai, leuk dorpje, er moet een goede camping zijn, maar ja, wat moet je dan de hele middag doen? (Nou: douchen bijvoorbeeld, en dan een beetje rondlopen en dan lekker met je benen in de warme slaapzak liggen uitrusten). We kunnen net zo goed doorfietsen. We hebben er al 70 kilometer opzitten, met een paar flinke heuvels erin. De kust is ruig, leeg en vochtig, een beetje zoals we ons Schotland of Noorwegen voorstellen, alleen groeien hier cactussen. Er zijn wat duinen, en stukken rotskust. Er is af een toe een restaurantje. Op zondag zijn de meeste dicht. Een fles cola kunnen we nog net kopen. Pichidangui ligt ook mooi. Er wordt veel naar ons getoeterd en enthousiast gezwaaid. Op een gegeven moment worden we op de afgesloten weghelft ingehaald door een politieauto die door de megafoon iets onduidelijks naar ons roept, en doorrijdt. Even later besluit Edwin dat hij toch maar eens achterom moet kijken. Vlak achter ons komt een gigantisch transport aan, vijf grote vrachtauto's met laadbakken erop ter breedte van twee rijstroken en de vluchtstrook. We gaan zover mogelijk de berm in. De chauffeurs zwaaien en toeteren naar ons. Een uur verderop zien we ze bij een restaurantje staan, en weer een uur later halen ze ons nogmaals in. Nu worden we begroet als oude bekenden: 'wat leuk dat we jullie weer zien', toeteren en zwaaien ze ons toe. We fietsen door, en na 110 kilometer komen we in Los Vilos. Volgens het boekje is er een camping. We vragen het een paar keer. Iedereen stuurt ons naar dezelfde plek, waar wij geen camping kunnen vinden. We zijn het zat en nemen een cabana voor twee nachten. Een echt huisje, voor de prijs van een hotelkamer. Met een keukentje, een zithoek en een eettafel extra, dus ruimte om een beetje rond te rommelen. Hotelkamers zijn vaak te klein om al onze tassen kwijt te kunnen. Het is verbazingwekkend hoeveel we bij ons hebben als de tent en de slaapzak ingepakt zitten. Nu hebben we ruimte genoeg. We drogen de tent achter het huisje en na een heerlijke douche loop ik het dorp in om wat te eten te halen. Alle drankwinkels zijn dicht. De supermarkt is open, maar de afdeling alcohol functioneert vandaag ook niet. Het is zeker verboden om op zondag drank te verkopen. Na al die zoete koeken (ik heb Edwin verteld dat hij er al 14 op heeft, toen hield hij beschaamd op met snoepen zodat er nog twee over zijn voor bij de koffie vanavond) hebben we behoefte aan hartigheid en met een halve gegrilde kip en een portie slappe patat keer ik weer terug in onze villa aan zee, waar het kacheltje lekker brandt. Met een fles Fanta. Onze favoriete tv-zender staat op en geeft voortdurend leuke Spaanstalige clips. De hele dag geen zon gezien. De andere huisjes zijn leeg, toch blijft de bewaker de hele nacht in zijn hokje zitten, vlak bij onze deur.
Maandag 30 oktober 2000Maandagochtend miezert het een beetje. Onze benen zijn een beetje moe. We zitten lekker bij de kachel, tv aan, beetje rommelen. We beginnen te wennen aan dit land. Aan het straatbeeld, aan de prijzen, aan de bevolking. Hier, meer dan 200 kilometer boven Santiago, wonen veel minder mensen. Los Vilos is de grootste stad in een straal van 70 kilometer. Er wonen 8000 mensen. 's Zomers komen er 20.000 (Chileense) toeristen bij. Er zijn veel motels, hotels en cabanas. Een hotel dat redelijk geprijsd is volgens meneer Lonely Planet heb ik van binnen gezien. Dat was toch niet helemaal wat we in gedachten hadden. De camping hebben we inmiddels ontdekt. Achter dichte houten hekken is er nog een hoop werk te verzetten voor in januari het hoogseizoen begint. De prijzen van overnachtingen en consumpties staan absoluut niet in verhouding tot wat de mensen zelf verdienen. De vissersbootjes zijn klein, de vissers zelf ook. Meeuwen, pelikanen en poezen eisen hun deel van de vangst op. Het ziet er erg romantisch uit hoor. Maar een likje verf hier en daar zou geen overdreven luxe zijn. De zon doet het vandaag ook al niet. We lopen een stukje over de boulevard, eten een 'empenada de mariscos', een pasteitje gevuld met allerlei ondefinieerbare resten schaaldieren en doen wat boodschappen. Blikjes campinggas verkopen ze hier alleen in de zomer. Omdat er een gasstel in het huisje staat koken we zelf. Er zijn hier veel visrestaurantjes, toch gaat de voorkeur nu eens een keer uit naar gewone aardappels en boontjes, en een lekker stuk vlees. De groentewinkeltjes zijn goed gesorteerd. Er zijn krootjes, bloemkolen, bonen, sla, tuinbonen en nog veel meer. Bij het fruit liggen soorten die we nog niet eerder gezien hebben. Bananen en appels zijn er in overvloed. Andere winkeltjes zijn erg klein en hebben een nog kleiner assortiment. Sommige 'restaurantjes' hebben maar twee of drie tafeltjes. De bermen en tuinen staan vol bloemen, die het meest armoedige huisje nog een schilderachtig uiterlijk geven. We zijn te vroeg in het jaar hier, of ze hebben een uitzonderlijk fris en vochtig voorjaar. Verder naar het noorden moet het droger zijn. Edwin heeft zo'n goed gevoel over de fietstocht van gisteren, dat hij het er al over heeft om verder naar het noorden door te fietsen...... we zien wel.
Woensdag 1 november 2000Na een rustige avond met een glaasje wijn, kaarsje aan op tafel, kacheltje aan en een leuke film op tv, gaan we slapen met het vooruitzicht weer te gaan fietsen. Dat vooruitzicht bezorgt ons gemengde gevoelens. Aan de ene kant is het heerlijk luxe in dit huisje, aan de andere kant willen we verder. In principe hebben we tijd zat, het is alleen zo moeilijk in te schatten waar je die tijd door moet brengen. We gaan dus verder. Vroeg wakker, alles opgeladen en om kwart over acht gaan we weer op weg. Vanaf hier is de Panamerican Highway al verdubbeld. Gescheiden rijbanen, vangrail in de middenberm, prachtige brede vluchtstrook met glad asfalt en weinig verkeer. Dat fietst goed. Het is nog steeds zwaar bewolkt, dus als we tussen de middag, na zestig kilometer, Puerto Oscuro bereiken, hebben we weer hetzelfde dilemma als een paar dagen geleden. Dit is de laatste officiële kampeerplek, de volgende is pas over 100 kilometer. We passeren een tolstation. Op het bord met tarieven staan fietsen niet vermeld. We nemen het achteromweggetje via het toiletgebouw en vragen aan een knappe juffrouw van de tolwegmaatschappij of fietsen ook moeten betalen. Ja, als we door de tolpoort gaan wel, maar als we via dit achteromweggetje gaan niet, is het antwoord. Ook weer opgelost. Even verderop staan vrachtauto's stil langs de kant van de weg. Een onooglijk restaurantje aan de overkant blijkt een erkende truckersstop te zijn. We klimmen over de betonrand en over de vangrail. ,,Neem toch de voetgangersbrug, dat is veel makkelijker’’, roept een mannetje van de overkant. Voor die kleine Chilenen is dat wel zo, wij stappen zonder moeite over de vangrail. De weg is overdreven grondig aangelegd. Iedere bouwvallige hut heeft een gigantische voetgangersbrug en ieder gehucht van twee of meer huisjes heeft een afslag, compleet met rotonde en straatverlichting. We volgen het voorbeeld van de chauffeurs en eten wat de pot schaft. Kippensoep met een groot stuk kip erin, en stoofpot met rijst. De truckers drinken grote mokken thee. We zijn weer een beetje uitgedampt en aangesterkt. Verder gaan we weer. Het mannetje dat nog steeds langs de weg zit, roept: ,,Ik heb op de fietsen gelet hoor, er is niets gebeurd!’’ ,,Bedankt’’, roepen we terug. We zwaaien naar hem als we wegfietsen, maar hij is al weer in beslag genomen door iets interessanters aan de andere kant. Het gaat regenen. Eerst de regenjas aan, even verderop toch ook maar de regenbroek aangedaan. Dat is zweten. En bovenop iedere heuvel zien we... de volgende heuvel. Ze zijn meestal tussen de 100 en 200 meter hoog, een enkeling loopt tegen de 400 meter. De kippensoep geeft ons vleugels en we fietsen goed door. In Mantos de Hornillos koop ik een stoffig flesje cola. Het lijkt wel of de economie hier drijft op frisdrank. Iedereen verkoopt af en toe een flesje, en verdient daar flink op. Voor een half literflesje cola betaal ik bijna drie gulden. Kranen met drinkwater zoals je die in Spanje op ieder dorpsplein kunt vinden, hebben ze hier niet. We zijn moe, en vinden het genoeg voor vandaag. Wildkampeerplekken zijn hier erg slecht te vinden. De nieuwe snelweg snijdt diepe geulen door het landschap, en de boeren hebben van de tolwegmaatschappij allemaal mooie nieuwe rasters gekregen, die op een paar meter van de weg kaarsrecht geplaatst zijn. In bijna alle percelen lopen een paar koeien of wat geiten. We moeten door, en pas tegen zes uur vinden we een plekje. Waar nog een stukje oude weg ligt, staat een eucalyptusbosje. Er staat wel een raster omheen, maar het hek zit met een touw dicht, dus dat krijgen we makkelijk open. Vandaag 113 kilometer gefietst, met veel heuvels erin. De heuvels zijn op zich niet echt steil of lang, het is de bagage die het zwaar maakt. De volgende ochtend worden we wakker doordat er een tiktiktik geluid op het tentdak klinkt. Alles is nog droog, dus als de sodemieter breken we op en pakken alles in nog voor het ontbijt. De regen zet niet door, we zijn wel meteen goed wakker. Als we 20 kilometer gefietst hebben, voelen we ons alsof we er al 80 op hebben zitten. De benen werken niet erg mee en er zitten weer een paar steile heuvels bij vandaag. Edwin doet een wedstrijdje met een vrachtauto. Wie het eerst boven is, Edwin wint. Zo steil is het. De chauffeur en bijrijder vinden het prachtig. Naar beneden gaat het ook lekker hard, Edwin haalt 61 km/u. Dat doe ik dus niet. Maar het is heerlijk om naar beneden te kunnen rijden, totdat de volgende heuvel weer in zicht komt..... We hoeven vandaag niet ver en de gedachte dat ik vanmiddag lekker in een zwembad met warm bronwater lig te dobberen, zorgt ervoor dat ik flink mijn best doe. Waar ik anders af zou stappen, zet ik nu nog even door. Rustig aan, eigen tempo, gewoon doorgaan, je redt het wel, hoor ik Dick dan zeggen. O ja, denk ik dan, haal nog een keer diep adem en probeer wat meer ontspannen te fietsen. We volgen het voorbeeld van de chauffeurs maar weer en in een iets minder obscuur restaurantje dan gisteren nemen we een uitgebreid ontbijt. Brood met gebakken ei, dat je hier met pan en al geserveerd krijgt, en een grote mok thee. Bij het brood, dat je bij iedere maaltijd geserveerd krijgt, staat altijd een schaaltje 'pebre', een saus van gehakte tomaten, knoflook, peterselie en pepers. Heel lekker, volgens mij doodt dat alle bacteriën die eventueel in het eten zouden zitten. Hoe verder we naar het noorden gaan, hoe heter de pebre wordt. Als we een helling opmoeten, zit Edwin altijd te zingen of te fluiten (lied van de dag: de moderne uitvoering van 'la vida es un carnaval' van Celia Cruz). Ik zit altijd te mopperen. Zo hebben we ieder onze eigen manier om onszelf op te peppen en omhoog te komen. Het resultaat is hetzelfde: we komen weer boven, maar de manier van Edwin ziet er wat leuker uit. Voor mij werkt dat niet. Ik heb geen energie over om te zingen en te fluiten. Bovendien ga ik mopperend gewoon harder omhoog dan zingend! De eerste twintig kilometer op een dag heb ik het altijd zwaar. Het 'waar ben ik aan begonnen' en 'wat doe ik hier eigenlijk' gehalte van mijn gedachten is dan erg hoog. Daarna leg ik me weer bij de situatie neer, en langzaamaan fiets ik lekkerder. Na 80 kilometer zakt dat weer een beetje in, en vind ik het welletjes. Als we verder moeten dan ik in gedachten had, blijk ik altijd nog reserve te hebben. En als we dan weer een lekker slaapplekje hebben, de fles wijn is leeg en de magen gevuld, dan vind ik het achteraf een prima dag. Wacht maar, als ik weer thuis ben, dan is dit een fantastische reis geweest! Het landschap verandert langzaam. Steeds minder bomen en struiken. De heuvels staan vol gras en cactussen. Ieder huisje heeft een kraampje langs de weg waarin ze geitenkaas verkopen, en geiten. De Keuringsdienst van Waren zou al die mensen meteen van hun inkomen beroven. In Termas de Socos zetten we de tent op. Ik ben er weer een beetje ingetrapt. In het boekje lijkt het een super camping, het hele jaar open, er staan zelfs reclameborden langs de weg (echt professionele, niet van dat soort dat het zoontje van de buren met een kwast verf op een oud stuk hout maakt). Het zwembad, juiste het leuke van een thermale camping, is leeg, de winkel ook. De kampeerplekjes zijn heerlijk. De geiser moet even aangestoken, maar dan zijn de douches ook fantastisch. We krijgen een beetje korting op de overnachtingprijs, en voor zwemmen in het bronwater kunnen we naar het hotel even verderop. Langzamerhand komen er steeds meer stukken blauwe lucht te voorschijn, en in de loop van de middag gaat de zon schijnen!!! Heerlijk. Edwin fietst even anderhalve kilometer onverharde weg terug naar de Panamerican om brood, geitenkaas en de laatste fles wijn van het plaatselijk 'winkeltje' te kopen, en we hebben een heerlijk rustige middag. We staan onder een inmiddels uitgebloeide mimosa, de geraniums bloeien, uitzicht op een heuvel vol cactussen en er zitten volop vogels en vlinders. Echt voorjaar. Heerlijk.
Donderdag 2 november 2000We kunnen kiezen. We blijven hier nog een nacht, gaan in het luxe zwembad van het hotel zwemmen (duur) en luxe eten in het restaurant (duur), en gaan daarna lekker in het zonnetje bij de tent liggen (het is bewolkt). Of we gaan verder. Het volgende punt op het programma is Valle del Encanto, een archeologische plek met petrogliefen, meer dan 2000 jaar oude overblijfselen van een indianencultuur. Het is hier maar 20 kilometer vandaan, en je mag er kamperen. Dus gaan we verder. Bij de minimarket naast de benzinepomp vullen we de voorraden aan. We komen weer bij een tolstation, waar we vriendelijk zwaaiend buiten het tolpoortje om gestuurd worden, zodat we weer gratis kunnen passeren. De weg naar Ovalle buigt af van de 5, en is lekker rustig. De heuvels vol cactussen en geiten maken plaats voor een kleine hoogvlakte, waar de grond geïrrigeerd wordt. We rijden langs de noordgrens van het Chileense wijnbouwgebied, en langs een grote sinaasappelplantage. De huizen en bedrijven van de grotere boeren zien er trouwens wel nieuw en verzorgd uit. We rijden recht op de besneeuwde toppen van de Andes af. Eindelijk zitten de wolken zo hoog, dat de toppen zichtbaar zijn. Na 5 kilometer onverharde weg komen we bij het 'nationaal monument valle del encanto'. Uit een wrakkig hokje komt een portier tevoorschijn. We moeten het gastenboek tekenen en een klein bedrag entree betalen. In het boek zien we dat er gisteren niemand geweest is, de dag ervoor 1 bezoeker. De portier wil dolgraag wat bijverdienen en haalt een grote plastic zak met koopwaar tevoorschijn. Omdat kamperen gratis is, kopen we een T-shirt en een petje. We vinden weer een lekker rustig plekje, met een picknickbank. Er is drinkwater, dat wil zeggen dat het rechtstreeks uit de grond opwelt. We scharrelen een beetje rond over het terrein en proberen de petrogliefen te ontdekken. De rotstekeningen zijn niet allemaal even duidelijk, wel zijn er uithollingen in stenen waar vrouwen maïs hebben zitten malen (of de mannen hebben zitten te knikkeren of zoiets). De zon gaat weer een beetje schijnen. Er lopen hazen, konijnen en patrijzen, er vliegen veel vogeltjes rond. Het is vrij groen, er bloeit nog van alles. Over precies twee maanden lopen Gerrit en Anneke hier rond, dan zal het wel droger en heter zijn.
Vrijdag 3 november 2000Ovalle is 'the spotlessly clean capital of the prosperous agricultural province of Limari'. De schrijver van de Lonely Planet Guide is een Amerikaan, maar waar hij de boel hier mee vergelijkt is mij een raadsel. En steeds weer maak ik me, op grond van zijn beschrijving, een veel mooiere voorstelling van zo'n stadje dan gerechtvaardigd is. Goed, het centrale plein is mooi, met veel bomen en bankjes. Het moet zelfs het mooiste van het hele land zijn. En hotel Roxy, waar we wilden slapen, omdat Gerrit dit waarschijnlijk ook uitzoekt, wordt beschreven als 'one of Chile's best values for 23 dollar/double with private bath. It's very friendly and clean, with a huge, attractive patio'. Ja, de binnenplaats ziet er leuk uit met veel planten. Maar in de kamers vallen de gaten in de vloerbedekking en in een asielzoekerscentrum zou schande gesproken worden over zo'n badkamer. Het douchegordijn zit vol schimmel. Twee kilometer verderop kan je gratis kamperen bij de rivier. In de smalle straten heerst eenrichtingsverkeer. Het is één grote file van busjes en taxi’s. Er mag op straat niet geparkeerd worden, er zijn terreinen waar betaald geparkeerd kan worden. Er lopen veel parkeercontroleurs rond. In een prachtig uniform, met een soort computerdingetje waarmee ze meteen de parkeerboetes kunnen afrekenen. In Ovalle doen we boodschappen. Eindelijk weten we weer campinggas te kopen. Er moeten weer zeven bediendes aan te pas komen. Eén die het pakt, één die het afrekent, één die het controleert en twee die nog een stempel op het bonnetje zetten. De functie van de rest is onduidelijk. Onze fietsen trekken veel aandacht. Een vriendelijke man bij de winkel waar we het gas gekocht hebben praat met Edwin terwijl ik de supermarkt inga. Hij komt met een folder over de omgeving, en biedt aan onze bidons te vullen. Edwin heeft een tik in een pedaal. Bij de fietsenmaker laten we nieuw vet en kogeltjes in het pedaal zetten. Het hulpje van de fietsenmaker moet even ergens anders kogeltjes halen. De fietsenmaker zelf houdt hele verhalen. Ze bestuderen onze fietsen. Hij heeft een werkplaatsje van drie bij drie, alles zwart, oud en vervallen. Vol trots toont hij ons zijn Shimano catalogus. Hij is zeker een half uur bezig, en wil geen geld hebben. De 'bewaker' bij de kampeerplek heeft de tas met eten die we in de boom gehangen hebben, in zijn hokje gezet, zodat de honden er niet bij kunnen. (Ze kunnen er toch niet bij, maar we hebben een flinke fooi gegeven toen we het dorp weer ingingen met achterlating van de tent, dus hij doet dubbel zijn best). In een restaurantje dat er van een afstandje heel leuk uitziet, maar van dichtbij gemeubileerd blijkt te zijn met spullen die te wrakkig zijn om in Beverwijk nog verkocht te worden. ,,Je moeder zou hier niet willen eten’’, zegt Edwin. Wij eigenlijk ook niet, maar we zijn nu eenmaal binnen, en de eigenaar/ober is zo blij met onze aanwezigheid dat we het hart niet hebben om weer weg te gaan. We beschouwen het als onze goede daad voor vandaag om de lokale economie in de vorm van dit etablissement te steunen. Na een bord soep met een aardappel, een groot stuk vlees en een handje groente erin, bestaat de tweede gang uit een salade van ui en tomaat. Broodje erbij, en dat is het dan. Het kost dan ook bijna niets. Een grote 4 wheel drive auto stopt bij de slagboom voor ons kampeerplekje. De bewaker neemt meteen zijn pet af. De burgemeester, zegt hij eerbiedig tegen ons. We schudden handen en maken een praatje. De verkiezingen waren afgelopen zondag, de nieuwe burgemeester heeft er al goed de wind onder. Als we iets nodig hebben, moeten we het maar aan de bewaker vragen, verordonneert hij. Hij is vrij jong, rijdt in een dure auto en heeft een mobiele telefoon. Hij ziet er westers en rijk uit, en straalt gezag en invloed uit. We verzekeren hem dat we uitstekend geholpen zijn door het mannetje. Het is een beetje een achenebbisj kampeerplekje, dat in de folder lyrisch beschreven wordt. Dit land blijft ons verbazen. Iedere keer denken we dat we alles naar waarde weten te schatten, en steeds weer gaan we toch te veel uit van onze verwende westerse normen. En de mensen zijn zo vriendelijk, zo hulpvaardig, en lijken heel tevreden met hun bestaan. Terwijl ik ervan baal als zo'n stad weer tegenvalt. Ik verheug me dan op een prettig hotel, een goede maaltijd in een leuk restaurant, even zitten op het plein en ontspannen genieten van wat luxe. Dan blijkt alles toch weer rommelig en versleten te zijn, en als ik een beetje moe ben kan ik dat even niet hebben. Dat zakt wel weer, totdat Edwin een aanpassing van de route aankondigt....130 kilometer onverharde weg. Iedere Chileen schijnt minstens drie honden te hebben, onze bewaker heeft er vier. Edwin kan zich niet inhouden en geeft ze een stukje brood. Daarna moeten we de tent dichthouden terwijl de honden rondjes eromheen lopen en er steeds snuffelende neuzen onder de rand van het doek verschijnen. Deze zijn wel lief. We worden onderweg wel vaak uitgeblaft, maar er zijn maar enkele honden die echt tot de aanval overgaan. En als Edwin dan doet of hij een steen gooit, druipen ze meteen weer af.
Zaterdag 4 oktober 2000, bewolkt, 18 graden. Volgens de fietsenmaker (uit 1955), de kaart (2000) en het boekje (2000) is de weg naar Vicuna onverhard. Volgens de bewaker (1940) is de weg geasfalteerd. De fietsenmaker beveelt de route aan, Gerrit gaat er ook naar toe en er ligt een Nationaal Monument langs. De route gaat dus met een omweg naar La Serena. Bij het begin staat een grote steen: in 1999 is de weg officieel geopend: prachtig glad asfalt. We prijzen de minister, maar tien kilometer verderop halen we de asfalteermachine in. De rest van de weg is onverhard van het ergste soort: voorbereid voor asfalt. Een dikke laag steenslag maakt het fietsen bijna onmogelijk. We lopen steeds stukken, kunnen af en toe een klein stukje fietsen. Mopperen helpt niet. Een aardige meneer biedt ons een lift aan achter op zijn pickuptruckje. Tot aan het volgende dorp, een kilometer of vijf verderop. We accepteren zijn aanbod. We zitten achterop ieder aan een kant, fietsen in het midden. Ik kan me redelijk vasthouden, maar Edwin zit een beetje onvast. Ik zie hem er al uit vallen. De man rijdt als een gek natuurlijk, door de bochten over het losse grint. We moeten ons erg goed schrap zetten. Na deze wilde rit vinden we het niet erg meer om te lopen: dat is veel veiliger! In Samo Alto eten we twee heerlijke empanadas, en om drie uur komen we bij 'El Pichasca' aan. De laatste paar kilometer waren erg steil; zelfs lopen en de fietsen duwen was bijna niet te doen. We worden ingehaald door de boswachter op de crossmotor. Zodra er beneden een toerist verschijnt, hijst hij zich in zijn uniform, springt op de motor en is ruim op tijd boven om het kantoor te openen. Er is al drie dagen niemand geweest. Dit is een archeologisch nationaal park, met versteend hout, een indianengrot en sporen van dinosaurussen. We mogen meerijden met de paleontoloog die bezig is een replica van die dinosaurus te maken. Het geraamte staat er al, betonijzer volgestopt met kartonnen dozen. Ook Heineken is vertegenwoordigd. De buitenkant wordt afgesmeerd met beton, over een maand moet hij af zijn. Het park is netjes onderhouden, er zijn mooie wandelpaden en het landschap is prachtig. Tegen een kleine vergoeding mogen we aan de rivier kamperen. Ik snak naar een koud biertje, ik moet me tevreden stellen met thee. Er is hier niets te krijgen. Het was een erg zware dag, vooral het vooruitzicht dat we morgen nog 80 kilometer onverhard moeten, stemde me niet vrolijk. Dit is geen vakantie, dit is taakstraf.
Maandag 6 november 2000Het voorgaande traject was een verjaardagsfeestje vergeleken met wat we de twee dagen erna hebben moeten doorstaan. Het ziet er eerst gunstig uit. Op het eerste verkeersbord staat: Hurtado 20 kilometer. Op de kaart had ik het geschat op 30 kilometer: 10 kilometer minder, mijn dag kan niet meer kapot. Tot we vijf kilometer verderop een bord tegenkomen: Hurtado 25 kilomter. En we fietsen echt wel de goede kant op. Erg demotiverend, en dat op de vroege ochtend. We fietsen nog steeds langs de rivier, een groene strook vruchtbaar land tussen de steeds kalere hellingen. De weg naar Hurtado gaat langzaam maar zeker omhoog. Hoewel de ploeg steenslagverspreiders nog niet tot hier toe gevorderd is, is de weg slecht. We hebben de hele ochtend nodig om in Hurtado te komen: 32 kilometer in 4 uur tijd. ,,Gaan jullie naar Vicuna?’’ vraagt de mevrouw van het cola-kraampje. ,,Dat lijkt me niets hoor, veel te zwaar.’’ En ze maakt handgebaren om aan te duiden hoe de weg gaat. Die gebaren zullen we in de loop van de dag vaker gemaakt zien worden. In Hurtado kopen we eten in, want we hebben wel in de gaten dat we de resterende 50 kilometer vandaag niet redden. Een jongeman wordt erop uit gestuurd om te kijken of er nog ergens brood te koop is. En ja hoor, in een anonieme hut staat een oven, en een mevrouw die nog een paar broodjes heeft. De buurman van de winkelmeneer doet onze bidons vol en de carabinieri wijst aan welke weg we hebben moeten. 'Que te vaya bien' zeggen ze dan: het ga je goed. Direct buiten het dorp gaat de weg vrij steil omhoog. Het wegdek is niet best, we lopen meer dan we fietsen. Die handgebaren waren niet erg overdreven, bij nader inzien. We ploeteren omhoog, de zware fietsen voortduwend met een vaartje van soms wel 3 kilometer per uur. Ik zie het even niet meer zitten. ,,Ik wil een camping met een warme douche, een restaurant, een telefooncel en een internetcafé’’, roep ik heel boos. Het helpt niks. Edwin is ook een beetje stil. Ik heb hem vandaag nog niet horen fluiten of zingen en hij roept nu maar 1 x per kwartier hoeveel meter we al gestegen zijn, in plaats van iedere 5 minuten (alsof het mij wat kan schelen!). Als hij het heeft over een lijdensweg, en dat hij 'op' is, schrik ik daar een beetje van. Ik ben degene die 'op' is, hij kan altijd nog harder, verder en hoger. We besluiten een kampeerplek te zoeken. Vlakke plekken zijn hier erg schaars. Als we er eindelijk één vinden, is dat vrij dicht bij het wrakkige hutje van een geitenhoeder. Dat kan ons niks schelen, we zijn te moe om door te gaan. De weg slingert hoog boven ons verder. De honden van de geitenboer zijn het er niet mee eens dat wij daar zijn. Ze staan best een eind weg, maar ze blijven maar blaffen. Daar hebben we ook geen zin in. We zitten een kwartiertje en besluiten toch verder te gaan, de pas over. Nu we gerust hebben gaat het weer wat beter, vooral met de pas in het vooruitzicht. 1925 meter hoog, en daarna mogen we weer naar beneden. Bovenop de pas ontvouwt zich een prachtig uitzicht. Heuvels, bergen, en besneeuwde toppen op de achtergrond, een schitterend panorama. En de weg die naar beneden slingert. Maar daar in de verte, gaat hij daar weer omhoog? We besluiten dat dat vast een andere weg is en gaan een kampeerplek zoeken. We vinden een hele mooie: vlak. Verdekt opgesteld en met een schitterend uitzicht. Hier groeien bolcactussen van bijna een meter doorsnede, prachtig. We maken foto's van het plekje. Dit ziet er op een plaatje fantastisch uit. Alleen zie je er dan niet aan af dat we ruim zes uur bezig geweest zijn met een gemiddelde snelheid van 7,5 km/u om hier te komen. Het water is op rantsoen, dus eten we brood met gebakken eieren (er is er maar 1 gebroken) in plaats van macaroni. De wijn mag wel op. Dat hadden we beter niet kunnen doen. We zijn erg moe, en op deze hoogte komt de alcohol iets harder aan. We zitten lekker op een groot stuk graniet te kijken naar hoe de ondergaande zon de besneeuwde toppen kleurt. ,,Dit komt heel dicht bij mijn ideaal van zwerven in vrijheid’’, verzucht Edwin. Ik vind het meer zwoegen in zweet. We slapen net een uur als de hond van de geitenhoeder een stuk verderop ons ontdekt, en op een richel boven de tent zeker een half uur hard staat te blaffen. Daarna liggen we heel lang wakker, met hoofdpijn. Rotbeest! De volgende ochtend verheugen we ons op de afdaling. Die valt nog behoorlijk tegen. Veel steentjes, mulle stukken, steile bochten en nog twee flinke hellingen erin. Weer moeten we flinke stukken lopen. Deze route is meer geschikt voor echte mountainbikes, en dan de bagage en de kok in de volgauto. Eindelijk, eindelijk, zien we dan beneden Vicuna liggen. Aan de rivier, omringd door wijngaarden, ziet het dal er vruchtbaar en welvarend uit. Het is een prettig, rustig dorp, ruim opgezet, met een mooi plein. Eerst een blikje bier, dan zoeken we de camping op. Die is natuurlijk weer in verval. Het zwembad staat leeg, er is zelfs geen water, maar in de discotheek bij de ingang kunnen we de wc en de wasbak gebruiken.We hebben iets te snel 'ja' gezegd, we hebben wel dringend een douche nodig. Edwin regelt dat we bij de beheerder zelf onder de douche mogen. De wasbak hangt scheef en valt bijna van de muur af, het tegelwerk slaat nergens op en er is alleen koud water. Heerlijk om al het stof er weer af te spoelen. We eten in het dorp, in een luxe restaurant met een hele leuke binnenplaats. Bijna westers netjes, met bijna westerse prijzen. De kop echte cappucino die we toe nemen, is het lekkerste toetje dat we ooit gehad hebben. Het contrast is wel weer erg groot. Het ene moment sta ik onder de meest armoedige douche die ik ooit gezien heb, even later zitten we in een luxe restaurant temidden van andere rijken. Op de Wereldomroep horen we, dat in Nederland een miljoen mensen in armoede leeft. Hier hebben sommige huizen nog een apart schijthokje. Het goed drinkwater voor het platteland-project is dit jaar pas afgerond. Edwin vraagt zich steeds af hoe het komt dat Nederlanders, al waren ze vroeger arm, toch zo schoonmakerig waren. Hier is schoonmaken toch vaak beperkt tot vegen. De afgelopen twee dagen hebben we in korte broek kunnen fietsen, nu is het weer bewolkt en fris. Hier in de omgeving staan verschillende observatoria voor sterren, omdat het hier bijna altijd helder weer is. Vandaag even niet.
Dinsdag 7 november 2000We wilden hier drie nachten blijven. De sanitaire voorzieningen zijn zo armoedig, dat we al flink balen. Alles ziet eruit alsof het al een paar jaar niet functioneert. Als het gaat schemeren blijken we onder een lantaarnpaal te staan die niet opviel omdat hij onder een boom staat. Dus gauw de tent verplaatst naar een donkere plek. Om drie uur 's nachts blijkt aan de andere kant van de heg een kippenren te staan, met een hele grote welluidende haan erin. Hij houdt niet op met kraaien, wij zijn klaarwakker. Rotbeest! Nog voor achten rijden we weg, richting Pisco Elqui. Ik had zo graag een rustdag gehad. Pisco ligt in een zijdal, waar het rustig is. Leuke dorpjes, mooie bloeiende bomen, veel druiven. Hoog op stam, met windschermen ertussen. In Pisco maken ze pisco, sterke drank van druiven, een soort brandy. Edwin is in een slecht humeur, omdat hij al twee nachten slecht geslapen heeft. Hij fietst door en wacht niet bij een cola-tentje of een leuke picknickplek, zodat mijn humeur nog slechter wordt. Later leggen we het weer bij, we stellen de scheiding nog maar even uit. De camping in Pisco is niet slecht. Er wordt wat aan onderhoud gedaan. Warme douches zijn er niet, maar het water is niet ijskoud hoor, wordt ons verzekerd. Een rieten pergola boven de picknickbank zorgt voor schaduw op tafel en tent. Het wordt weer bewolkt, en er staat flink wat wind. Na een middagdutje maken we eerst de fietsen schoon. Daarna lopen we het dorp in. Het is hier sfeervol, wat verzorgder en minder armoedig dan in andere plaatsen. Het pleintje voor de kerk is leuk, de fontein doet het en er zitten wat hippies sieraden te verkopen. Eindelijk hebben we een barbecue met een rooster, en een winkel in de buurt die vlees verkoopt. (Eén juffrouw noteert op een briefje wat we gekocht hebben met de prijs erbij, dan moeten we naar de andere juffrouw aan de kassa, die alles van dat briefje dan aanslaat en het totaalbedrag noteert op een bonnetje. Met carbon, 1 voor ons, 1 voor de eigen administratie. De kassa is wel elektronisch maar er komt geen bon uit. En zelfs als er wel een bon uitkomt, wordt toch bijna altijd dat handmatige bonnetje geschreven.) Woensdag slapen we uit, lopen het dorp in, kopen een klein flesje pisco (lekker!), en fietsen een klein stukje naar het vorige dorpje. Daar is Nobelprijswinnares Gabriela Mistral geboren. Ik had nog nooit van haar gehoord, hier is in ieder dorp minstens 1 straat, 1 hotel, 1 brug en 1 winkel naar haar genoemd. We eten een ijsje, fietsen weer terug. Edwin wil gaan douchen, maar komt mopperend terug. Er wordt aan de douches gewerkt. Ik had moeten wassen, maar de wasbakken zijn ook al niet bruikbaar wegens reorganisatie. In Vicuna is Edwin op onverklaarbare wijze zijn zonnebril en fietshandschoenen kwijtgeraakt. Hij legt ze vaak even achterop als hij stopt om een foto te maken. Als hij dan weer wegfietst zonder ze weer aan/op te doen..... Bovendien heeft hij de shampoo in de douche laten staan. Hij baalt er stevig van. Vooral de handschoenen mist hij erg. Hij was eraan gehecht en hier zijn ze waarschijnlijk niet te koop.
Donderdag 9 november. De waakhond van de camping kreeg middenin de nacht een aanval van werklust. Rotbeest! Verder goed geslapen. Vroeg op pad, want tussen de middag begint het te waaien, dus hoe eerder we vertrekken hoe beter. Het stuk tot aan Vicuna gaat fantastisch. Vlak asfalt, zonneschijn, de weg gaat geleidelijk naar beneden. 40 Kilometer afgelegd in recordtijd. Edwin haalt zijn shampoo op uit de douche, dat is al weer één ding terug. In de winkels waar we geweest zijn vragen we of de fietshandschoenen en zonnebril gevonden zijn. Niet dus. In het restaurant nemen we weer zo'n heerlijk glas cappucino; ook hier hebben ze niets gevonden. In een winkel van sinkel kan Edwin nieuwe fietshandschoenen kopen, die naar zijn zeggen nog veel fijner zijn dan het paar dat hij kwijtgeraakt is. En die zonnebril klemde toch te erg, dus dat is niet zo erg dat hij die kwijt is. We ontdekken een echte fietsenmaker die zelfs een goed gesorteerde winkel heeft. Edwin heeft nog steeds last van een tik in zijn pedaal, de actie van de vorige fietsenmaker heeft niet echt veel geholpen. Er zit speling op de crank, maar deze fietsenmaker heeft deze cranks niet, hoewel hij veel Shimano onderdelen heeft. Hij zet alles even opnieuw in elkaar, draait de standaard weer vast, en wil niets hebben voor de service. De tik is weer een stuk minder. Edin zit steeds te zeuren dat hij Argentinië in wil, hiervandaan loopt een onverharde weg over een pas van meer dan 4000 meter. En ter hoogte van Santiago moet je dan nog een keer de Andes over om weer in Chili te komen. Hij kan de pot op, ik heb gezegd dat hij zijn helft van de slaapzak mee kan krijgen, en verder zoekt hij het maar uit. Er zijn grenzen. Zoiets doet hij maar met Maarten, andere vrienden zijn te verstandig om dit te doen. De hemel zegene de mevrouw van de VVV, die hem vertelt dat de pas nog gesloten is. Inmiddels begint het te waaien, dus hoewel de weg naar beneden blijft gaan, hebben we er geen optimaal plezier van. Langs de weg groeien papayas en in de winkeltjes kun je papayasap drinken, en papayajam kopen, of gedroogde papayas, papayas in blik, papayas in glas, papayahoning enzovoorts. Smaakt goed trouwens. We kopen iets lekkers in een pot, voor op brood. Ze laten het ons proeven, en achteraf lezen we op het etiket dat er geen papaya in zit, alleen gecondenseerde melk en suiker. Jam en pindakaas worden we een beetje zat, nu hebben we in ieder geval weer eens wat anders op brood. Volgens ons campinggidsje zit er 18 kilometer voor La Serena een camping, waar ze zelfs wasmachines hebben. We hebben er meer dan 90 kilometer op zitten, we zijn moe, ik heb een hoop was. We moeten het dorp door, anderhalve kilometer onverharde weg op, en dan komen we bij een soort pretparkje. Een zwembad, barbecues, een picknickplek, maar geen camping. Carla, de knappe blauwogige dochter van de eigenaar, is vorig jaar vijf maanden in Europa geweest. We laten haar zien wat er in ons gidsje staat, en we mogen één nacht blijven. We hebben nog nooit zo goed gestaan. Er is gras, we staan tussen een bloeiende sinaasappelboom (,,Ik ruik Spanje’’, zegt Edwin een beetje weemoedig) en een bloeiende granaatappel. We hebben een overdekte tafel en het water in het zwembad is aangenaam van temperatuur. Er zijn geen hete douches, maar voor de prijs die ze hier rekenen zijn we al lang tevreden. Er wordt hier veel onderhoud gepleegd, er is zelfs wc-papier. Het is heerlijk in het zonnetje. Ik doe gauw een wasje in de gootsteen. Zulke faciliteiten hebben we hier nog net gehad. Dit mag dan geen camping zijn, voor ons is dit de beste camping tot nu toe in Chili. Dit plekje is een hoogtepunt. Edwin fietst nog even naar het dorp voor een pak wijn en oefent zijn Spaans met Carla. Zij wil haar Engels oefenen. Hij krijgt een chirimoya mee (of zoiets), een vrucht die ze hier veel telen. Ze zijn maar één maand per jaar verkrijgbaar, in tegenstelling tot de papayas, die het hele jaar door geoogst worden. Het is een lekkere vrucht. Groot, groene schil, wit vruchtvlees met grote pitten. Het smaakt naar ijs, of naar vruchtenyoghurt met suiker. Dus niet overdreven zoet, erg lekker.
Zaterdag 11 november 2000We zijn vrijdagochtend lekker vroeg op de camping in La Serena. Er staat verder helemaal niemand, we hebben anderhalve hectare boomgaard en een heel groot toiletgebouw voor ons alleen. De geiser wordt aangestoken, de waterkraan opengedraaid, we krijgen een rooster mee voor de barbecue en we staan weer op een lekker plekje met een picknickbank die voor de verandering recht is en goed in de verf zit. La Serena heeft ruim 130.000 inwoners en ligt aan de monding van de rivier de Elqui, waar we de afgelopen dagen langs gefietst hebben. Het is een vrij rustige stad met gebouwen die een wat koloniale sfeer hebben. Het strand is breed en kilometers lang, met mooi zand. Er wordt hard gewerkt aan een mooie wandelboulevard, er zijn luxe hotels en appartementen. Hier heerst welvaart, deze plaats had bijna in Spanje kunnen liggen. Het bevalt ons hier meteen. De zon schijnt, de pelikanen zwemmen voor de kust. We fietsen de stad in, want we hebben een waslijst vol boodschappen. Eerst moeten we geld zien te krijgen. Riet had verteld dat er 861 gulden was afgeschreven voor het pinnen van 150.000 pesos. We overvielen haar een beetje met de vraag, ze wist het niet zeker, maar ze is meestal wel goed in zulke dingen. Edwin heeft daar onwijs op zitten rekenen en hij kwam er op uit dat het 20 procent goedkoper is als je hier dollars inwisselt voor pesos, vergeleken met pinnen. Dus ik mag niet meer pinnen. Ik heb wat dollars bij me, die moeten eerst gewisseld. Hij zal dan proberen via zijn creditcard dollars te kopen bij de bank, zodat we die later ook kunnen wisselen. Bij het wisselkantoor informeert hij naar de koers van de gulden. Daarna volgt weer een hoop gereken. Riet moet zich vergist hebben en anders worden we wel heel erg benadeeld door de bank. Edwin kan daar uren over doorgaan. Dan naar de Automobielclub (een goede bron van informatie, volgens de LP-gids), om de kaart van het noordelijk deel van het land te kopen. Nee, die hebben ze niet. Ze verkopen hier helemaal niets, ze weten niets en verwijzen ons naar de VVV. Dan eerst maar lunchen. We zetten de fietsen op slot op straat, maar daar is de ober het niet mee eens. We moeten ze maar mee naar binnen nemen, op de binnenplaats staan ze veiliger. Dan naar het internetcafé. Staan de fietsen wel op slot, vraagt de beheerder. Edwin leest de printjes, ik typ wat rond, we drinken koffie en praten wat met twee Engelsen ('we are both detectives') die op wereldreis zijn. We besluiten ter plekke te ruilen, de mannen gaan fietsend verder, de vrouwen doen het wat minder inspannend. Toch maar niet doorgezet, en we gaan ieder weer onze eigen kant op. In de emails van Gerrit en Menno lezen we dat Riet zich vergist heeft: er was geen 861, maar 681 gulden afgeschreven voor het pinnen. Dat is een hele opluchting, het leven hier is opeens bijna 20 procent goedkoper geworden. We gaan meteen weer pinnen! Dan naar het postkantoor. Diarolletjes opgestuurd naar Gerrit. Nu zijn we voorbereid, dus we vertellen meteen dat we echte postzegels erop willen. De baliejuffrouw is erg behulpzaam en we krijgen inspraak in de zegels die erop moeten. Achter ons groeit de rij wachtenden aan. Want ze slaat alle zegels stuk voor stuk op de kassa aan: één zegel van 100 peso, een zegel van 10 peso een zegel van 50 peso..... Geen wonder dat ze een computerzegel erop plakken als je niets zegt! Volgende halte: kijken of we de lens kunnen laten repareren. Dat lukt natuurlijk niet binnen een korte tijd en Edwin koopt een 28-80 Canonlensje. We kunnen in ieder geval weer dia's maken.Voortaan houdt hij zijn fototoestel op zijn rug in plaats van in de voortas. Nu moeten we die oude lens kwijt zien te raken, die weegt meer dan een pond. We willen hem opsturen naar Gerrit, maar het kost 90 gulden.Daar zullen we iets anders op moeten verzinnen, dat is te gek. Dan nog een nieuwe zonnebril. Edwin vindt een hele fijne, en we krijgen 20 procent korting als we contant betalen. Het winkelcentrum is weer overdreven luxe. Er is een McDonald’s. En er is geen nee te koop, de duurste merken zijn vertegenwoordigd. Edwin is heel tevreden met zijn nieuwe spullen. Dat is het voordeel van iets verliezen: je mag weer iets nieuws kopen en dan heb je weer iets beters en mooiers dan je eerst had! Dan nog een rondje door de supermarkt: houtskool, een stuk vlees, een pak wijn (onze favoriet: Cabernet Sauvignon van het merk 'Gato export'), tomaten, avocado, mayonaise, broodjes, en een toetje. Het is heerlijk boodschappen doen als de tent al opgezet is. Ruimte genoeg in de tassen, en we hoeven niet zo ver te sjouwen met extra gewicht. Het bevalt ons hier best! De nachtwaker komt ook nog even een praatje maken. Gisteren waren hier vier Hollanders en 's zomers staat het hier vol met kampeerders (ook georganiseerde groepsreizen) uit allerlei landen, vertelt hij. Het is moeilijk voor te stellen dat alle plekjes dan bezet zijn. We genieten heel erg van de lege camping. De zonsondergang is erg romantisch, met pelikanen en een vissersbootje op de voorgrond. Er staat een fris windje en we zitten lekker bij het barbecuevuurtje om een beetje warm te blijven. Iedereen vertelt ons dat het in het noorden zo heet is. Nou, van ons mag het wel een paar graden warmer worden. Zaterdagochtend is het bewolkt, en we hadden net zo gehoopt op een zonnige dag. Pas tegen twaalf uur komt het zonnetje erdoor. Dat schijnt vrij gebruikelijk te zijn hier. We brengen uren door in weer zo'n hypermercado, een 'Lider' deze keer. Edwin bestudeert altijd alles en vooral de wasmachines baren opzien. Het zijn allemaal bovenladers, en ze verkopen hier nog van die witte ronde tonmodellen die in Nederland na de oorlog niet meer gezien zijn. De kampeerartikelen zijn niet van topkwaliteit, net zomin als de fietstoebehoren, maar alles is wel te krijgen. In Australië moesten we steeds bij de autobenodigdheden kijken in zo'n winkel, dat hoeft nu gelukkig niet. Edwin wil naar de kapper, en dat kan hier ook, naast de McDonald’s, die we niet bezoeken. Het kapstertje is bijzonder vriendelijk. Ze heeft de tondeuze laten vallen, dus het moet met de schaar. Dat neemt nogal wat tijd in beslag. Ze knoopt een belangstellend praatje aan met Edwin, die af en toe wanhopig mijn kant uit kijkt. Hij doet zijn best maar, hier kan hij goed zijn Spaans oefenen. Na bijna een uur komt hij helemaal bezweet onder de kappersmantel vandaan. Het was net een mondeling examen Spaanse conversatie, zucht hij. Maar zijn haar zit netjes. Beladen met boodschappen (verschillende broodjes, mooie stukken kaas, veel vlees voor de barbecue en een fles mooie wijn) fietsen we weer over de boulevard. Het is weer gaan waaien, net iets te hard om op strand te gaan liggen. We drinken 'pisco sour' als aperatiefje, pisco verdund met citroensap, suiker erdoor heen, en dan blijft er iets over wat een beetje smaakt als een marguerita, maar dan van 20 procent. Een fles kost een gulden of vier. Een fles (0,75 liter) echte pisco van 35 procent kost een gulden of zes. Toch hebben we niet veel alcoholisten gezien. Er worden veel nieuwe druivenstokken geplant, dus het zal wel goed gaan in de pisco-industrie.
Zondag 12 november 2000De zon schijnt en voor het eerst vertrekken we in fietskleding. Dat zit toch wel lekkerder. De Engelse eigenaar van de camping en een paar cabanas biedt ons 20 procent korting als we geen bonnetje hoeven. Dat is snel verdiend. Langs de 5 rijden we naar het noorden. De vluchtstrook is meestal lekker breed, de weg is redelijk rustig. Hij gaat heel langzaam omhoog, verzekerde de jongeman van de VVV ons, op zo'n toon dat ik hem nog geloofde ook. (’Een kaart met hoogtelijnen? Nee, die bestaat niet’). De weg gaat behoorlijk omhoog. Ik kan Edwin tegenwoordig aardig bijhouden, wat als nadeel heeft dat ik niet hardop kan mopperen en schelden, want dan hoort hij het. Bovendien heb ik een preek gekregen. Ik mag niet meer zo negatief doen. Dus nu houd ik mijn mond dicht en scheld alleen in gedachten als ik weer een vreselijke pas op zie doemen. En nu vindt hij dat ik te stil ben. Het is ook nooit goed. Tussen de middag nemen we een truckersmenu in Caleta los Hornos, waar de vis volgens het boekje vers vanaf de boot verkocht wordt. Voor een tientje p.p. eten we een goed bord vissoep en gebakken vis met rijst en 'papas mayo', oftewel stukjes aardappel met mayonaise. Eén van de grote voordelen van dit land is dat ze het gebruik van mayonaise erkennen. Ketchup is standaard, maar mayonaise wordt ook veel gebruikt. Vanuit het restaurant kunnen we langs alle geparkeerde vrachtauto's precies de pas zien de ons nog te wachten staat. Mijn humeur verbetert bij de soep, en verslechtert weer bij de hoofdmaaltijd, omdat ik weet dat ik omhoog moet fietsen zodra mijn bord leeg is. De pas is 610 meter hoog, en we beginnen vanaf zeeniveau. Gelukkig is hij aangelegd met het oog op veel vrachtverkeer. De stijging is heel geleidelijk, de afstand des te groter. Langzaam fietsen we omhoog.We worden belaagd door steekvliegen en ingehaald door vlinders. We zijn net de koning en koningin van Lombardije: we blijven terugzwaaien naar al die auto's die aanmoedigend toeteren en zwaaien. De afdaling is een zoete beloning voor alle inspanning: lang, recht, en rustig. We nemen de afslag naar Punta de Choros. De weg is onverhard, nog 45 kilometer naar het Nationaal pinguïnreservaat. We hebben er al 88 kilometer opzitten, het is mooi geweest. Op een vlak plekje tussen de cactussen zetten we de tent op. Het is nog even uitkijken dat we hem niet op een oud stuk cactus zetten. Een oude cactus verliest van alles, behalve zijn harde, scherpe stekels. Ook niet best voor fietsbanden. Het waait zo hard dat de fietsen steeds omwaaien, dus die leggen we maar neer. Flesje wijn, stuk kaas, broodjes, en na het beluisteren van de Wereldomroep (het Hoogheemraadschap van Delfland heeft extra pompen ingezet om het overtollige water van de overvloedige regenval van de afgelopen week af te kunnen voeren) is het wachten op de zonsondergang, zodat we kunnen gaan slapen. Er zitten wat wolken aan de horizon, en nog steeds denk ik dan dat het eventueel zou kunnen gaan regenen. Het regent hier nooit. In Arica, dat is nog een stuk noordelijker, schijnen volwassenen te wonen die nog nooit een regenbui gezien hebben. Het is hier dan ook kaal en droog. Ik zou deze route hartje zomer niet aanbevelen. Vandaag was het vrij warm, de wind van zee was lekker fris en met afdalen was het af en toe zelfs koud.
Maandag 13 november 2000We fietsen naar Punto de Choros. De weg is meer dan vreselijk. Wasbord, losse stenen en mul zand. In Choros doen we boodschappen. Twintig kilometer verderop liggen een paar kleine eilandjes voor de kust, die bewoond worden door zeeleeuwen, pinguïns en pelikanen. Het is een Nationaal Reservaat, je moet entree betalen en je mag op 1 eilandje kamperen, maar je vervoer moet je zelf maar regelen. Het dorp is een armetierig waaigat. In een restaurantje zitten twee te dikke boswachters na de lunch te knikkebollen bij de televisie. Een te jonge schipper met een te grote zonnebril biedt aan ons morgenochtend naar het eiland te varen. We zouden vandaag in dit dorp kamperen, en dan morgennacht op dat eilandje blijven. Als we weer buiten staan kijken we elkaar eens aan. Er staat een koude wind, het is hier vreselijk ongezellig en het staat ons hier helemaal niet aan. Misschien dat het midden in de zomer beter is, nu is het een gure, onaantrekkelijke bedoening. Het huren van een boot kost 200 gulden, wat met een grote groep per persoon niet duur is, maar samen is het een beetje te gek. Een goede gids is dan ook prettig, wat moeten we met zo'n ventje dat we niet eens kunnen verstaan? We gaan terug. Ze bekijken het maar met hun reservaat. Er zijn hier ook percelen grond te koop. De projectontwikkelaar heeft een erg vooruitziende blik: deze eeuw wordt het nog niets, is ons oordeel. Alle boodschappen komen weer langs de winkel en we zetten de tent op dezelfde plek als gisteren neer. Misschien hadden we door moeten zetten, misschien had het er morgenochtend beter uitgezien. We zien wel op de dia's van Gerrit wat we gemist hebben.
Dinsdag 14 november 2000Het is weer een zware dag. Het begint al goed: de eerste lekke band dient zich aan. Mijn achterband is opeens plat. Er zit geen gaatje in de binnenband maar een scheurtje, haaks op het naadje. Niet te plakken dus. Aan de buitenband mankeert niets. Edwin zet in no time een nieuwe binnenband erin. We rijden langs de 5 en heel langzaam gaat de weg omhoog. We zijn begonnen op 200 meter, als we op 1000 meter zitten kijk ik verlangend uit naar de daling. In plaats daarvan komt er een pas. Die is wel tweeduizend meter hoog, vertelt een automobilist mij desgevraagd. Ik ben in staat om terug te fietsen naar La Serena. Het wil niet erg vandaag. We hadden niet veel water meer, maar gelukkig is er toch steeds weer een 'posada' langs de weg als we er hard één nodig hebben. Een posada is de armste tak van het restaurantgebeuren. Veel meer dan een beker thee en een broodje met een gebakken ei is er niet te krijgen. En cola, fanta en sprite natuurlijk, al is het niet altijd koel. Na thee en een gebakken ei is de pas toch weer redelijk te doen. We worden weer aangemoedigd door alle vrachtauto's en ook uit de weinige personenauto's gaan de duimen omhoog. Ik begin een beetje jaloers te worden op al dat moeiteloze gerij. De pas is volgens Edwins hoogtemeter maar 1300 meter, dus dat valt weer mee als je 2000 verwacht. Daarna gaan we lekker naar beneden. Het is een beetje uitkijken met wind van opzij, als er dan zo'n grote vrachtwagen langs je heen rijdt word je alle kanten uit geslingerd. En naast de vluchtstrook is er soms meteen een vrij steil talud. Het asfalt van de rijbaan is veel gladder dan het asfalt van de vluchtstrook, dus proberen we zoveel mogelijk op de rijbaan te fietsen. Het is niet erg druk op de Panamerican Highway, dus dat lukt vrij aardig. Edwin kijkt om de haverklap achterom, zodat we tijdig kunnen reageren op naderend verkeer. Lied van de dag: ’kleine kokette Katinka, kijk nog eens één keertje om, stiekempjes over je schouder, mijn vrouw ziet het toch niet, dus kom.’ Als het kan wijken de vrachtauto's erg ruim uit. Ze houden echt rekening met ons. De Pullmanbussen zijn daar het minst toe bereid. Waarschijnlijk vinden de chauffeurs dat we maar met de bus moeten gaan. Iedere chauffeur op het traject Santiago-Arica is ons inmiddels minstens drie keer gepasseerd, dus ook die chauffeurs zwaaien enthousiast. Ze gaan ervan uit dan we vroeg of laat toch de bus wel zullen nemen. Hun rijstijl gezien hebbende denken we dat vliegen veiliger is. Gisteren was ik bereid noordelijker dan Copiapo te fietsen, op de weg omhoog heb ik dat voorstel weer ingetrokken. We doen iedere posada aan die we tegenkomen en die open is vandaag. Grote mokken thee (met suiker, we vallen toch af), halve liters cola, ijsjes en rollen koekjes helpen ons de dag door. Het ene winkeltje heeft geen brood, de volgende heeft geen jam of kaas. Er is soms geen drinkwater verkrijgbaar, maar meestal lukt het wel de bidons tijdig te vullen. Ik haat het om het laatste water op te drinken. Edwin zegt dan dat het altijd nog gelukt is om op tijd weer water te krijgen, dus dat ik moet ophouden me zorgen te maken. De dorpjes zijn erg armoedig, soms met huisjes van verroeste golfplaten. Verder is dit echt woestijn. Er groeit bijna niets, op wat onkruid na. De bergen zijn kaal en leeg. Er staan geen afrasteringen meer langs de weg. Zelfs geiten vinden hier weinig te vreten. De afstanden tussen dorpjes en colakraampjes worden langzamerhand iets groter. Echte restaurantjes waren er niet vandaag. Na gebakken ei tussen de middag komen we om half zes weer bij een posada aan. We willen alleen thee, maar de twee zorgzame vrouwtjes willen graag wat meer verdienen en vragen of we niet wat moeten eten. Nou goed dan, een broodje ei en een broodje kaas. Ze gaan meteen aan de slag. Het hele tentje hangt vol met bierreclame (de bierkalenders van 1998, 1999 en 2000, en veel affiches met blauwogige koele dames). We krijgen er dorst van. Zullen we eerst een biertje nemen? Onder de toonbank worden de emmers met koud water doorzocht, maar het bier is op. Al een poosje, zo te zien. De broodjes smaken prima, we krijgen een schaaltje pebre erbij, en als we daar willen blijven slapen, kan dat ook hoor. Waarschijnlijk staan de vrouwtjes dan hun eigen bed af, dus dat doen we maar niet. Als we willen afrekenen loopt vrouwtje twee eerst naar haar man buiten om te vragen hoeveel het is. Zou ze niet kunnen rekenen? Ze zijn wel erg lief en werken hard. De houten keukenvloer vloer wordt eerst geveegd, dan gedweild en vervolgens ijverig geschrobd met dieselolie. Dat zal wel goed desinfecteren, maar het ruikt niet zo lekker als je net zit te eten. De meerlaagse servetjes worden met een mesje veranderd in enkellaagse servetjes, dat is pas milieuvriendelijke zuinigheid! Zodra we bij een grote supermarkt in de buurt kamperen, hebben we veel meer afval dan wanneer we van kleine winkeltjes afhankelijk zijn. We fietsen nog een klein stukje verder en vinden een kampeerplek in een rivierbedding, tussen bloeiende bloempjes. Er zal nog wel een kudde geiten langskomen, maar dat nemen we dan maar voor lief. In de verte zien we twee observatoria. De maan is aan het afnemen, als we lang genoeg wakker blijven zullen we even sterren kijken.
Woensdag 15 november 2000Het landschap herinnert ons aan Australië. De woestijn, de lege stukken, de mijnen, en af en toe de geur van de eucalyptussen. We willen naar Huasco, aan de kust. Al gedurende de eerste helling die we op moeten fietsen wijzigen we het plan. Vallenar is ver genoeg voor vandaag, dan nemen we een hotel en fietsen morgen door naar de kust. Na die eerste helling gaat de weg lekker naar beneden en om half twaalf zijn we in Vallenar. Een vriendelijke plaats, aan de rivier met bomen, gras en koeien. Wat een verademing na dat droge boomloze stuk woestijn. (Al drie dagen zoekt Edwin een boom om tegen te plassen.) Het hotel wat we uitgezocht hebben heeft kleine kamertjes, met weinig ramen, maar op een rustige plek en met een leuke binnenplaats. Natuurlijk zijn alle kamers met eigen badkamer bezet. Ze hebben nog wel wat hokjes met gedeelde badkamer op de gang, maar daar is Edwin principieel tegen. Andere hotels zijn te goedkoop, te lawaaierig of te duur, dus we fietsen toch maar door naar de kust. We waren even vergeten dat we dan 46 kilometer wind tegen hebben. De weg gaat gestaag omlaag, dat maakt het haalbaar. Vanwege het verdwijnen van overtollig zitvlees hebben we wel zere billen, en de pijnplek tussen de schouderbladen (met bijbehorende dode vingertoppen) speelt ook regelmatig op. We zetten door. Dit is een mooie vallei, met veel eucalyptussen en olijfbomen. In Freirina willen we lunchen. Er is een restaurant, maar de videospelletjes bij de ingang maken veel lawaai en we willen de fietsen ook niet zomaar op de stoep zetten. Dus kopen we wat brood en beleg en een fles fanta en lunchen op een bankje. Een knap grietje moet daar erg om lachen, gaat gauw haar vriendin halen en samen gaan ze een bankje verderop zitten giechelen. Ze snakken naar een praatje, maar ze durven niet. Dat kan Edwin natuurlijk niet weerstaan. Hij gaat naar ze toe, maakt een praatje en een foto. Zijn dag is weer helemaal goed, en met vernieuwde energie gaat hij de laatste 15 kilometer tegenwind te lijf. Huasco ligt aan een aardige baai. We nemen een duur hotel (125 gulden). Mooie ruime kamer met zeezicht, en een heerlijke douche. Als we een beetje schoon en bijgekomen zijn, gaan we het dorp in. Het stelt allemaal niet veel voor. Veel mannen werken in de mijnen, de vissersbootjes zijn ontzettend klein, en bij het hotel kunnen we niet eens met de creditcard betalen. We vinden een restaurant waar we een groot bord gebakken vis nemen met een fles koele witte wijn erbij. Vooraf krijgen we een schaaltje olijven. De olijfbomen zagen er weelderig uit, ze krijgen hier duidelijk meer water dan in Spanje De olijven zijn groot en smaken prima. Na het eten maken we nog een paar foto's in de haven. Een vissersboot wordt gelost, een zeeleeuw zwemt tussen de bootjes door. Calpe is een wereldhaven, vergeleken met dit. Op de terugweg naar het hotel worden we gevolgd door een hond. Voor het hotel gaat hij liggen, wachten tot Edwin weer naar buiten komt om zich over hem te ontfermen. Edwin wordt er helemaal niet goed van. Hij heeft het beest totaal geen aandacht geschonken, alleen maar gedacht dat als Ruud het beest zou zien, hij hem eerst in bad zou stoppen en dan mee zou nemen naar de dierenarts. Bij die gedachte alleen al is het beest bereid eeuwige trouw te zweren. We zijn de enige gasten in het hotel, en we bezetten de enige kamer met een 'getrouwd bed'. De wenteltrap omhoog voert naar een soort torenkamertje, waar een bureautje staat met uitzicht op zee. Er zit een grote schouw in de kamer, met een gasvuurtje. Het kijkgenot is beperkt tot de antenne. Geen muziekclips dit keer. Het is woensdag, en alle netten zenden dezelfde voetbalwedstrijd uit. Dit hotel had een hele leuke plek kunnen zijn, als de economische crisis de bouwplannen niet voortijdig had beëindigd. Het zwembad is niet af en komt nooit af. De geel met rode muren, in een speelse vorm met kantelen bekleed, zijn nog niet af en toch al weer verveloos aan het worden. De 'lobby' is keurig, met fleurige bankstellen en een groot Mariabeeld. De eetzaal is treurig, met vier formica tafeltjes en allemaal verschillende stoelen. De gastheer en zijn vrouw doen vreselijk hun best. We beginnen te vermoeden dat we deze maand hun enige bron van inkomsten zijn. We hebben eigenlijk recht op een rustdag. We kunnen niet verzinnen wat we hier een hele dag zouden moeten doen. Het strand is erg mooi, maar het bijgeleverde weer is nog niet mooi genoeg om een dag aan dat strand te gaan liggen. Morgen dus maar weer verder.
Donderdag 16 november 2000De zon komt er vroeg door, nog geen wind. We gaan langs de onverharde weg de kust omhoog. Over twaalf kilometer is er al een kampeergelegenheid 'zonder infrastructuur'. We gaan vandaag niet ver, de tassen zitten vol water en proviand, eerst een rustdag. De weg is prachtig, door de duinen, uitzicht op zee en aan de andere kant de heuvels van de woestijn. De weg is ook nog redelijk vlak en pas geschoven, dus we kunnen heel aardig fietsen. De 'camping' blijkt wel degelijk infrastructuur te bezitten. Een speeltuintje voor de kinderen en tientallen lantaarnpalen. Verder geen enkele vorm van beschutting. We rijden een paar kilometer door en vinden een plekje aan een wat beschuttere baai. Op het strand kijken we naar de meeuwen, de strandlopertjes, de aalscholvers en de wulpen. Het water is te koud om te zwemmen, de temperatuur om aan het strand te zitten is heerlijk, tot een uur of zes. Hier wordt 's zomers overal wild gekampeerd. Bij de mooiste stranden staan zomerhuisjes, soms keurige houten huisjes, soms een paar oude pallets die min of meer beschutting bieden. Jammer dat iedereen zijn afval laat liggen.
Vrijdag 17 november 2000Vlakbij de tent staat een soort altaartje voor een jongetje dat hier zes jaar geleden is verdronken. Onder een blauw geschilderd betonnen boogje hangt zijn schoolfoto, staan wat plastic bloemen en liggen wat speelgoedjes. Het land staat vol met dit soort monumentjes. Vooral langs de wegen staan erg veel herdenkingstekens, variërend van een simpel kruisje tot manshoge monumenten vol foto's en planten. Vaak met de nummerplaten van de verongelukte auto's eraan vastgespijkerd. Als we dat in Nederland zouden doen was er geen kilometer weg meer over zonder gedenkteken. We gaan er maar vanuit dat de meeste doden gevallen zijn voor de verbetering van de wegen en voor de invoering van de APK. De technische staat van de voertuigen lijkt ons niet altijd betrouwbaar. Bussen rijden vaak hard en we kunnen zo al zien dat de vering erg slecht is. Iedere pick-uptruck vervoert een handvol mensen en honden achterop. Als de APK hier ingevoerd zou worden, zou dat een stevige verjongingskuur voor het wagenpark betekenen. Het blijft heel lang bewolkt. We fietsen naar Carrizal Bajo. Volgens de kaart (en het bord bij Huasco Bajo) was het 40 kilometer. Niet dus, het was meer dan vijftig kilometer. Fietsend in het niets, tussen de zee en de heuvels, alsmaar hopend dat het dorp in zicht komt, ploeteren we over de onverharde weg. In de verte zien we vlaggen wapperen. Ik heb visioenen van een restaurantje, waar we een lekkere kop thee drinken. Maar nee, de Conaf - (SBB)vlag wappert fier naast de Chileense vlag bij een nieuw houten gebouwtje. Een bezoekerscentrum is ook leuk, waar ze een aardige boswachter hebben, een leuk foldertje en een blikje cola. Maar nee, de boel zit dicht. Geen dorp te bekennen, we moeten verder. Tussen de middag bereiken we eindelijk Carrizal. Een dorp dat met stip genoteerd kan worden in de top drie van troosteloze dorpen. In de visserij wordt zo te zien weinig verdiend. De hutjes zijn erbarmelijk lelijk en armoedig. In een winkeltje zitten twee vrouwen op een houten bankje. Waar we vandaan komen, wil het netste vrouwtje weten. Uit Holland, wat een wonder! Of we dan straks even het gastenboek komen tekenen bij haar. Deze winkel heeft geen brood, de volgende winkel ook niet ('hay pan' , er is brood, op een bord bij de deur biedt geen garantie dat er brood is). De vriendelijke jongeman uit winkel twee laat me zien waar ik brood kan kopen, over twintig minuten als de volgende lading uit de oven komt. Het restaurant functioneert niet meer. We kijken wat rond in de troosteloze haven en gaan dan naar het huisje waar we het gastenboek moeten tekenen. 'Alcaldia del Mar' staat er op het bord bij de deur, en de Chileense vlag wappert er fier. Drie zeelieden gaan ook naar binnen. De aardige mevrouw blijkt de havenmeester te zijn, de enige vrouwelijke van heel Chili. Ze heeft net de vloer geveegd, nu staan er weer allerlei laarsafdrukken van de vissers. Haar huisje is heel netjes, het bed keurig opgemaakt, een knuffelbeest op de sprei. Ze heeft een vitrinekast met dingen uit zee. Aan de muur hangen verschoten foto's van haar kleindochter. We moeten het gastenboek tekenen, waar meer buitenlanders in staan. De meesten komen kijken naar 'de bloeiende woestijn', die hier het mooist moet zijn, als het een keer geregend heeft. De zeelieden laten al hun papieren zien vol stempels en handtekeningen, en worden ingeschreven in het grote boek. De havenmeester laat haar officiële pet en badge zien en we maken een foto van haar. Ze vertelt dat hier tweehonderd mensen wonen, en in de zomer zijn het er tweeduizend. Het is ons een raadsel hoe dat georganiseerd wordt. Er is geen waterleiding, drinkwater wordt per vrachtauto aangevoerd. Er is geen stroom, geen enkele voorziening. Al die badgasten brengen blijkbaar hun eigen eten en drinken mee en schijten ergens aan de kant. Het zal een lekker zooitje zijn. Daarna fietsen we weer verder. De weg is pas geschaafd, wat zijn voor- en nadelen heeft. Af en toe mul met wasbordresten, dan weer een stukje goed. Af en toe worden we gek van het gehobbel en de pijn tussen de schouderbladen neemt weer toe. De weg is redelijk vlak en we hebben wind mee. We zien uilen, die jongen hebben in holen in de duinen, en guanaco's, de wilde lama's. Ze hebben de kleur van het landschap en we zouden er voorbij gereden zijn als ze niet zo'n raar geluid gemaakt hadden: een kruising tussen hinniken en briesen. De wegenschaaf heeft ook de richtingsborden weggeschaafd, maar met wat moeite vinden we de weg naar de 5. Na 90 kilometer onverhard gehobbel zijn we het zat. We zetten de tent op om half zeven, op de vlakte achter een bloeiend struikje. Het water is bijna op, er is nog wel wijn. Heel in de verte zien we vrachtauto's rijden, asfalt en beschaving kunnen niet ver meer weg zijn. Het waait behoorlijk. Het was een zware dag, vooral de ochtend was niet echt leuk, maar de ontmoeting met de 'burgemeester van de zee' gaf ons weer energie genoeg om verder te gaan.
Zaterdag 18 november 2000Na een hele stille nacht volgt een bewolkte, frisse ochtend. Lange broek en fleecejack aan, en we ploegen weer verder door het laagje zand en gruis dat op de weg ligt. Edwin fietst er fluitend doorheen, ik stap wat sneller af. Na een inmiddels gebruikelijke ochtendcrisis bereiken we gelukkig al gauw het asfalt. En 10 kilometer verder ligt Algarobbal. Het staat vermeld op de kaart, zodat we dachten dat het een dorp was. Het is niets meer dan een posada, met thee, gebakken eieren en wat stapelbedden voor vrachtwagenchauffeurs. We zitten weer op de 5. Het is een vrij vlak traject, waardoor we gelukkig wat minder betoeterd en bezwaaid worden. Het is soms tijden lang stil op de weg en dan komt er weer een hele rij vrachtauto's langs. Het is goed te fietsen, we hebben er redelijk tempo in. Tussen de middag kunnen we de korte broeken aan doen. Het brood is op, we hebben water gekocht in de posada, maar dat is ook al snel op. De heuvels zijn lekker laag, maar er ligt geen nieuwe posada achter. Geen lekkere lunch vandaag. Uit de donkerste diepten van mijn rugzak weet ik nog een pakje verkruimelde Sultana’s en een uit elkaar gevallen mueslireep te voorschijn te toveren, maar verder is het echt op. Doorfietsen dus maar. Bij wegwerkers weet Edwin een liter drinkwater te versieren. Er is ruim zestig kilometer lang helemaal niets. Geen winkeltje, geen posada, geen huis. Het is hier droog, dor en leeg. Wind mee, en doorfietsen. Pas twintig kilometer voor Copiapo, om vijf uur, als we er bijna 90 kilometer op hebben zitten, is er weer een posada. We krijgen grote soepkommen vol kaneelthee, een sandwich en een schaaltje olijven, en we hebben nog nooit zo'n lekkere lunch gehad. Verder naar het noorden wordt de afstand tussen de posada's nog veel groter, vertellen ze ons, wel drie uur rijden (en dat is niet op de fiets). De laatste pas ligt nog voor ons. We hebben vrij lang op een hoogte van ongeveer 700 meter gereden, de pas is boven de 900. De daling daarna is vrij steil, met een beetje zijwind. Er zijn geen campings in Copiapo, we hebben wel weer een douche verdiend en we nemen een kamer bij 'Hotel Palace', weer zo'n hotel met kamers rondom een binnenplaats. Het ziet er erg romantisch uit. Voordeel van een binnenplaats is dat je buiten kunt zitten, en de fietsen kunnen voor de deur staan. Eerst willen we bier, zo'n koude liter van Cristall. We worden de hele dag ingehaald door bierauto's, overal langs de weg staat bierreclame en ik wil niet weer zonder bier naar bed. Al dagen lang hoop ik op zo'n literfles uit een koelkast, en iedere keer weer lukt het niet, er is geen dorp, geen koelkast of geen bier aan het eind van de etappe. Maar nu moet het lukken. Ik moet er een eind voor lopen, maar dan kunnen we onze enorme dorst eindelijk lessen. Even later sta ik smachtend onder de douche te wachten op warm water, maar de baas was even vergeten de geiser aan te doen. Na koud bier en een hete douche worden we weer een beetje mens. We lopen nog even het dorp in, nemen nog veel bier en een hotdog tot ons, en kopen nog wat lekkers voor op de kamer. Ik heb gigantisch veel honger. Mijn hammetjes ben ik ergens onderweg kwijtgeraakt, maar mijn heupen hoeven toch niet zo uit te steken? Copiapo (100.000 inwoners) wordt omringd door mijnen. Zilver, koper en andere mineralen worden hier gewonnen. Het schijnt dat de economie van dit land voornamelijk drijft op de grondstoffen. Er zijn veel winkels en restaurantjes, en een mooi plein met prachtige oude peperbomen, bloeiende hibiscussen en jacaranda's. Ook hier zijn de straten weer vol taxi's. Die hebben vaste routes, er zit gewoon een bord bovenop als bij een bus, en de tarieven staan ook vast. Weinig mensen hebben een eigen auto. De taxi’s rijden keurig, je kan hier zonder gevaar voor eigen leven de weg oversteken. Op zaterdagavond is het erg gezellig. Alle winkels zijn open, iedereen loopt op straat of zit in het park, waar een bandje speelt.
Zondag 19 november 2000Edwin is verslaafd geraakt aan het fietsen en doortrekken. Het liefst ging hij meteen weer door. Gelukkig protesteren diverse lichaamsdelen, en ik. Eerst een dag rust. Leuk, zo'n binnenplaats, kun je lekker buiten in de zon zitten, maar dan moet dat ding wel schijnen. We zijn de afgelopen maand hooguit vier keer met zon wakker geworden. Bijna iedere ochtend is het bewolkt, en het duurt lang voor de wolken oplossen. Met fietsen is het wel lekker als het bewolkt is. De meeste winkels zijn dicht op zondag. Er is wel een telefoonwinkel open waar ze internetterminals hebben. Het duurt even voor de boel opgestart is voor ons. Edwins terminal doet het lekker, maar ik blijf foutmeldingen krijgen. Maar hopen dat de mail toch aankomt. We doen verder rustig aan, onze oude lijven moeten eerst weer een beetje bijkomen. We zijn nu zes weken onderweg. Twee weken in Spanje, vier weken hier gefietst. Het is zwaar, soms erg zwaar. We zijn allebei flink afgevallen. Toch is het een veel betere manier om door een land te trekken dan met een huurauto. We zitten overal middenin, kunnen geen stukje overslaan. Iedere kilometer beleven we bewust. De mensen reageren voor ons gevoel positiever op fietsers dan op huurautomobilisten. De accommodatie laat nogal te wensen over, vrij kamperen gaat erg goed. Hoe meer landen we bezoeken, hoe beter we zien hoe goed we het hebben in Europa. Niet alleen de voorzieningen, ook de cultuur, en hoe schoon en netjes alles is. En ze mogen dan beweren dat ze hier ook een Middellandse-zeeklimaat hebben, wij weten wel beter. Chili heeft nog heel wat tijd en geld nodig voordat het land op Europees niveau functioneert. In de hoofdstad is alles wel modern, en de ontbijttelevisie verschilt bijna niets van wat Dieuwertje doet in Nederland. Maar in de wat afgelegen gebieden zou wat EU-subsidie op zijn plaats zijn. Er is weinig informatie voorhanden. Maar ja, Pinochet is pas een jaar of tien weg. Het komt wel goed met dit land, denken we. Over veertig jaar is iedereen rijk, en is alles nieuw en schoon. De mensen zijn vriendelijk en relaxed en zouden ze dat over veertig jaar dan nog zijn? We hebben ons nooit bedreigd of afgezet gevoeld. Natuurlijk waak ik fanatiek over onze eigendommen, maar we hebben de indruk dat er hier minder gestolen wordt dan in Nederland of Spanje. Wij nemen eerst een paar dagen rust en fietsen dan verder naar het noorden. Met de kerst zijn we met Gerrit en Anneke op Paaseiland, daarna doen we het zuiden.
Deel twee komt over een week of zes. Tot de volgende keer!
Dinsdag 21 november 2000We staan in Tierra Amarilla, een mijnwerkersdorp in de vallei van Copiapó. Even een paar dagen rustig aan. De 'camping' is een picknickplek met zwembad. Leuke tafeltjes, gras, schaduwbomen en een paar honden. De trotse eigenaar is van onze leeftijd. Hij is gepensioneerd marineofficier en is op het terrein van zijn overleden vader een 'agrotoeristisch project' aan het opzetten. Het zwembad ziet eruit alsof het met de hand gegraven en gestuukt is. Een beetje blauwe verf doet wonderen. We dachten dat alles redelijk onderhouden was, maar het is nieuw, hij is nog geen jaar open. De tafels zijn gemaakt van grote houten kabelhaspels. Het toiletgebouw is bijna af, het water in de douches hoeft alleen nog maar aangesloten te worden. De wc's hebben bij het doortrekken wat hulp nodig, maar verder valt het wel mee. Het is voor ons onbegrijpelijk dat iemand met zo'n goede opleiding zo trots kan zijn op zulke marginale voorzieningen. Hij heeft alles zelf aangelegd. De wc-potten zijn stevig ingemetseld, zodat ze lekker laag geworden zijn. Volgend jaar heeft hij geld om alles te betegelen, en dan wordt er nog een zwembad gemaakt. De baas zit vol plannen en goede ideeën. Hij heeft zes kinderen en is ontzettend vriendelijk. In een houten hokje bij de ingang zit zijn (tweede) vrouw, bij de koelkast met cola, de diepvries vol ijs en de computer. Er zijn drie computers, een notebook en een internetaansluiting in huis. Volgende maand komen er wel tweeduizend mensen hier zwemmen en barbecuen. Scholen en bedrijven hebben gereserveerd om hier hun eindejaarsfeest te vieren. Daar kunnen we de tent wel zetten, wijst de baas een plek van één vierkante meter aan, tussen drie tafels in. Gelukkig is er verderop wat meer ruimte. In de schaduw, bij een leuke tafel en een barbecue. Edwin droomt van grote T-bonesteaks, dus we gaan de plaatselijke winkels verkennen. Er is wel vlees, laat de winkelmevrouw ons zien, maar het is meer geschikt om te koken, niet voor de barbecue. Het is paardenvlees, hoewel, als ze het beter bekijkt is het waarschijnlijk van een 'burro', ezelvlees. Dus nemen we maar een lunch in een restaurantje. Op het standaardmenu staat deze keer taai vlees (van een ezel?). Vrachtwagenchauffeurs eten lekkerder dan mijnwerkers. Bier hebben ze hier ook al niet. Op de camping nemen we eerst wat drank. Uit de luidspreker klinkt de hele dag vaderlandslievende muziek, een klein beetje vals. Vier keer 'Chili, mijn mooie Chili' is nog wel uit te houden, maar na tien keer 'Zing, vogeltje, zing' word ik niet goed. Drank tussen de middag en zon gaan toch al niet samen bij mij, iets te harde valse muziek erbij zorgt voor een flinke hoofdpijn. Edwin spreekt van een haat-liefdeverhouding met dit land. Vermoeiend is het in ieder geval wel. Voor we vanochtend het postkantoor (drie kwartier) en de pinautomaten (3, voor er geld uit kwam) afgehandeld hadden, was ik alweer moe. Alleen bij de Sernatur (VVV) ging het lekker. Een vriendelijke man wist veel, praatte verstaanbaar en gaf goede informatie en een paar folders. De wasbakken zijn niet echt geschikt voor het wassen van kleding. Bij het uitspoelen denk ik: 'Ik mag die zakdoek wel in de gaten houden', als er een hele onderbroek (slurrrppp) door de afvoer verdwijnt. De middag gaat snel voorbij bij het zwembad. Twee meisjes van dertien houden Edwin lekker bezig. Ze kiezen het duurste ijsje uit als we trakteren. De baas komt ons halen voor een slaapmutsje, maar wij slapen dan al. De volgende dag maken we eerst de fietsen schoon, weten in een andere winkel karbonaadjes te kopen (en wijn), en hondenbrokken. Dingo, Mormel en Gedrocht zijn al net zo gek op Edwin als de meiden. Die hebben vandaag hun vriendinnen meegebracht, zodat Edwin met vijf meiden in het zwembad ligt. Immigranten uit alle windstreken hebben zich hier vermengd tot een kleurrijk volk. De een is duidelijk Europees, de ander heeft Chinese ogen. De opa van campingbaas Jorge kwam uit Japan, en bijna alle meisjes hebben mooi lang donker haar en een scheut Indiaans bloed. Ze willen van alles weten. Hoe groot we zijn, en hoe oud en hoe lang we al getrouwd zijn en of het in Holland wel eens sneeuwt. Deze keer koop ik gewoon allemaal waterijsjes. Ze komen netjes bedanken en gedag zeggen als ze weggaan. Het terrein wordt bevloeid met nonchalante kanaaltjes, Edwin moet gauw hier en daar een dammetje maken en beperkte dijkbewaking invoeren om te voorkomen dat we onderlopen. Het verschijnsel 'kamperen' is nog niet in al zijn facetten bekend hier. Jorge heeft grootse plannen. Er moet een restaurant komen, een schietbaan (Yanet, zijn vrouw, zat ook bij de marine en is kampioen pistoolschieten), tennisbanen enzovoorts. Hij ziet al charters vanuit Europa aankomen vol toeristen die in zijn complex hun geld komen uitgeven. Grootse plannen en ze werken hard om ze te verwezenlijken. Of het echt wat wordt is de vraag. Buitenlanders zoals wij stellen toch iets hogere eisen. De muziek gaat pas laat aan, en gelukkig wordt er vandaag een ander assortiment ten gehore gebracht. Langzaam maar zeker worden er steeds meer kerstliedjes gedraaid. Maar twee keer 'Zing, vogeltje, zing' gehoord.
Woensdag 22 november 2000Na uitgebreid overleg over diverse varianten komen we op het volgende plan: we huren een auto voor twee weken, een 4wheel drive. Daarmee doen we het Nationale Park Tres Cruzes hier vlakbij, en het noorden. Daarna doen we hier weer een stuk op de fiets, langs de kust en Nationaal Park Pan de Azucar. Vervolgens vliegen we naar Santiago. Dit compromis stelt ons beiden tevreden. Edwin zou het liefst naar Antofagasta fietsen, maar in dat traject zit een stuk van 250 kilometer woestijn zonder benzinestation, dorp of posada. En dat zie ik niet zo zitten. Het is wel over de 5, dus asfalt, maar toch. In Copiapó gaan we wat verhuurbedrijven af. Een kleine Suzuki hebben ze niet, alleen maar 'camionettas', pick-upjes met dubbele cabine. Er blijkt bij allemaal wel wat van de prijs af te kunnen en bij Budget komen we redelijk uit. Dan naar de Conaf voor wat informatie over het park. We worden te woord gestaan door een bioloog die ruim de tijd neemt om ons van alles te vertellen. Het park is bekend om zijn zoutmeren met flamingo's die op een hoogte van ruim 4000 meter liggen. Het is allemaal heel verlaten en afgelegen, het verhuurbedrijf geeft dan ook een soort mijnwerkersuitrusting mee, met extra zuurstof en benzine. Het is raadzaam langzaam omhoog te rijden en bij iedere 1000 meter stijging een kwartier te stoppen. Alles heel rustig aan, om geen hoogteziekte te krijgen. Er zijn bij beide lagunes overnachtingsmogelijkheden. Het is er heel koud 's nachts, en drinkwater moeten we zelf meenemen. Met de auto is dat niet zo'n probleem. We gooien hem vol eten en drinken. Het klinkt wel spannend allemaal. Mormel en Gedrocht hebben een plek veroverd in de voortent. Maar ze ruiken een beetje, de een snurkt, en de ander gaat zowat op Edwin's hoofd liggen, dus middenin de nacht worden ze naar buiten verbannen. Ze zijn zeer beledigd. Dingo, die eigenlijk Cafe con leche (koffie met melk) heet, is helemaal verkikkerd op Edwin en volgt hem overal.
Donderdag 23 november 2000Na een inspannende avond op bezoek bij Jorge en Yanet met veel pisco volgt een te korte nacht. Er staat weer een fietstocht op het programma, een stuk de vallei in. Langs de uitgebreide druivenplantages, waar seizoensarbeiders al aan het oogsten zijn. De rijpe tafeldruiven worden voorzichtig in kartonnen exportdozen gedaan en gaan dan op reis naar de VS en Japan. Langs de weg zitten mannen en vrouwen met rugzakken te wachten op een lift die hen misschien naar tijdelijk werk zal brengen. De bergen zijn helemaal kaal, af en toe passeren we een mijn, verder is er vrij weinig te zien hier. Een paar bedrijven waar de druiven verpakt worden, wat vrachtauto's van Delmonte en Dole. Het pittoreske dorpje Los Lores is niet erg schilderachtig. Wij zijn al tevreden met een restaurantje, maar zelfs dat is er niet echt. In een kroeg kunnen we wel een hotdog en wat patat krijgen. De patat is erg goed, in aanmerking genomen dat ze hier niet aan voorbakken doen. De vloer en een deel van de muren zijn opvallend netjes pas betegeld en Edwin maakt zijn complimenten. Blijkbaar valt dat in goede aarde, en we krijgen twee fossielen en een stenen pijlpunt mee als aandenken aan ons bezoek aan deze vallei. Na negentig kilometer fietsen zijn we toe aan een biertje. Tot nu toe hebben we steeds flessen bier gehad, maar we zijn er achter gekomen dat tapbier geen 'cerveza' heet, maar 'schop', en dat ze dat verkopen in een 'schoperia'. In Tierra Amarilla stappen we dus een 'schoperia' binnen. Het is een klein zaakje, met een stuk of vijf tafeltjes, waar vijf vrolijke, iets te dikke jonge vrouwen aan een late lunch zitten. We bestellen bier, en er worden flessen uit de koelkast gepakt. Zitten we eindelijk in een schoperia, hebben ze toch geen tapbier. Het smaakt er niet minder om. Na de lunch gaan de vrouwen aan de slag met papier, schaar en lijm. Ze hebben een tijdschrift voor zich met knutselvoorbeelden voor kerstversieringen. De lichtjes hangen al aan de muur, de slingers zijn van wit wc-papier.
Vrijdag 24 november 2000Gisteravond gebarbecued bij Jorge en Yanet. Edwin vertelt waar we bier gedronken hebben, en ze moeten er hard om lachen. Een 'shoperia' is dus soms een bordeel. Ook het verhaal dat je in Nederland belasting moet betalen voor honden, slaat erg in. We kletsen wat, eten veel en drinken wat minder. Jorge laat nog wat internetdingen zien en het is al weer half twee voor we naar bed gaan. Vanochtend afscheid genomen. Jorge was helemaal ontroerd, de honden hadden gelukkig niets in de gaten. Om tien uur zijn we bij het verhuurbedrijf. We krijgen een grijze Toyota Hilux mee. Hij is pas drie jaar oud, maar aan alle kanten gedeukt. De fietsen kunnen in de werkplaats staan. Eerst langs de supermarkt. Dat valt nog niet mee, want op boodschappen doen met een auto zijn ze hier nog niet ingesteld. Geen parkeerruimte. Na veel gezoek een andere winkel gevonden, waar we de auto wel kwijt kunnen. De jerrycan volgetankt en dan gaan we het Nationale Park Nevado de Tres Cruces in. Er zijn wat verkeersborden verdwenen, en de kaarten zijn niet al te best, zodat we op een gegeven moment voor een slagboom staan bij een verlaten mijn. Dat betekent weer vijftig kilometer terughobbelen, voor we op de goede weg komen. De auto rijdt fantastisch. Wasbord is geen enkel probleem, daar zoeft hij overheen. Heel comfortabel allemaal, en het rijdt voor Edwin ook een stuk ontspannender dan in een hobbelbak. Hij rijdt wel 1 op 8, wat inhoudt dat we door de 100 foute kilometers geen benzine genoeg hebben voor de geplande route van morgen en overmorgen. We zullen overmorgen weer dezelfde weg terug moeten, eerst tanken in Copiapó. Om half zes zijn we dan eindelijk bij Laguna Santa Rosa, een zoutmeer met flamingo's. Besneeuwde toppen op de achtergrond, vulkanische bergen die in prachtige vormen en kleuren geërodeerd zijn, het landschap is schitterend. De zon gaat onder en kleurt alles prachtig. Er staat een refugio, een houten hutje met een tafel en twee stoelen, en een stuk vloerbedekking in de 'slaapkamer'. Voor de deur ligt een bedelvos. Het waait behoorlijk, het is koud, maar we zitten lekker knus in ons blokhutje met een kaars aan. We voelen ons een beetje gammel. We hebben steeds pauze gehouden zodra de hoogtemeter aangaf dat we weer duizend meter gestegen waren. De hut staat op 3700 meter hoogte. De toetjes en het pak wijn staan helemaal bol. Het pak wijn laten we toch maar dicht. Van de accu is een dopje afgeknadt. De tandpasta spuit uit de tube.
Zaterdag 25 november 2000Het is 2 graden onder nul in het hutje. De zon komt prachtig op en we zitten eerst een poosje op 'ons' balkon, lekker in het zonnetje. We hebben uitgerekend dat we het met de benzine moeten redden naar de ander lagune in het park, daar overnachten en dan weer dezelfde weg terug. De Laguna del Negro Francisco ligt hier 85 onverharde kilometers vandaan. Daar zitten de boswachters, en er is een refugio met bedden en warme douches. Om half twaalf gaan we rijden. Bij iedere afslag en ieder verkeersbord letten we driedubbelgoed op. Het is een prachtige route, langs een riviertje waar flamingo's en ganzen met felrode poten zitten. Guanaco's lopen te grazen, meestal in groepjes van 5 tot 10 dieren. Ze zijn redelijk tam. Het landschap is onbeschrijflijk prachtig in de mooiste pasteltinten. Het is misschien wel het mooiste gebied wat we ooit gezien hebben. De weg is af en toe slecht, de auto heeft er geen moeite mee. Lagune nummer twee is groter en heeft meer flamingo's dan de eerste, maar we vinden de eerste mooier. We worden heel vriendelijk ontvangen door een boswachter. Voor 25 gulden per persoon mogen we daar slapen, maar sinds werkzaamheden afgelopen winter is er even geen water, dus van hete douches kan helaas geen sprake zijn. Nou, dan rijden we wel weer terug naar onze hut. We hebben ons net weer geïnstalleerd als er twee Duitsers aankomen. Hebben die even pech, wij slapen binnen, zij mogen de tent opzetten, buiten in de kou en de wind.
Zondag 26 november 2000De Duitsers waren natuurlijk best aardig, en we hebben de hut een beetje met ze gedeeld, behalve dan de slaapkamer. Ze komen uit ex-Oost Duitsland, en ze mogen pas sinds tien jaar reizen. De jongen heeft al heel wat van de wereld gezien in die tijd, zijn verse vriendin nog niet. Zij praat alleen Duits, hij wel Engels, maar ook geen Spaans. We hebben de indruk dat haar liefde voor hem niet bestand is tegen de ontberingen die hij opzoekt tijdens het reizen. Praten met andere reizigers is altijd interessant. Pratend over andere reizigers komen we altijd tot de conclusie dat we het nog niet zo gek aanpakken. Altijd fijn om bevestigd te krijgen dat we goed zijn! De nacht was weer erg koud, zowel binnen als buiten de hut. We slapen niet echt lekker op de houten vloer met de wind die door de kieren giert. De vos is heeft zich niet meer laten zien. De Duitsers rijden in een gloednieuw huurautootje, zoiets als de Matiz van Irene. De route die de Duitser uitgestippeld heeft lijkt ons niet erg geschikt voor zo'n laag klein autootje. Hij moet nu ook terug naar Copiapó wegens benzinegebrek. Na een laatste blik op de flamingo's dalen we weer af naar de beschaving. Onze Toyota rijdt overal moeiteloos overheen. Het is net een tank. Onderweg moeten we regelmatig bidons en plastic flessen open draaien om er wat lucht in te laten, alles implodeert een beetje. In Copiapó hadden we willen douchen bij een benzinestation, wat willen regelen bij Budget, een andere jerrycan kopen (de onze is lek), en in een leuk restaurantje eten, maar niets lukt. Dan maar een empanada met een fles koude frisdrank op een bankje voor de supermarkt. We rijden een stukje terug en nemen dan de weg omhoog via Diego de Almagro. Bijna 150 kilometer vrij leeg en lelijk landschap. Het ziet eruit alsof een mijnbedrijf alles omgeploegd heeft en hier en daar wat hopen gruis heeft gestort. Toch is dit het natuurlijke landschap. Het is droog en heet. De airco doet het niet. Ik ben blij dat ik dit stuk niet hoef te fietsen. Het is mogelijk, voor de echte liefhebber. Ik geef de voorkeur aan gezelliger routes met af en toe een boom. In Diego is een camping, die over een jaar of tien misschien wel aardig is. Edwin begint slaap te krijgen, maar we geven toch de voorkeur aan een aantrekkelijkere plek. We rijden naar de kust. Chanaral is ook al geen geweldig oord, dus rijden we door naar het Nationaal Park Pan de Azucar, 30 kilometer verderop aan de kust. We worden ontvangen door een heel enthousiaste boswachter. Hij int 35 gulden entree (extra hoog tarief voor buitenlanders) en vindt dat we langer dan één nacht moeten blijven. We willen eigenlijk wel weer eens warm douchen, maar de prijs van een cabana (ruim 150 gulden per nacht) zorgt dat we daar vanaf zien en voor 25 gulden hebben we een leuke kampeerplek aan zee. Met een tafel met een schaduwdakje, de boswachter brengt 20 liter drinkwater, en het toiletgebouw is gloednieuw. Vanwege het watergebrek is het verboden kleding te wassen. Er zijn wel douchehokjes, maar die bevatten alleen een afvoerputje. Geen kranen natuurlijk, en de wc's trekken niet zo best door en alles is van asbest, maar het begin is er. (Volgens de Lonely Planetgids zijn de 'excellent campingfacilities' alleen al een reden om hier te blijven). De stranden zijn prachtig (niet geschikt om te zwemmen), de kust rotsachtig, begroeid met weer andere cactussen. Heel mooi landschap. We hebben de tent nog niet ingericht of er komt al iemand vragen of we de boottocht naar het eiland willen maken. Er zitten zeeleeuwen, Humboldt pinguïns, otters en pelikanen. Het is prachtig weer, en we gaan mee. Er ligt een piepklein roeibootje op het strand, en even lijkt het of we daarmee gaan varen, maar dat is het bootje waarmee de gids de motorboot van zee ophaalt. Er is geen aanlegsteiger. Met veel moeite manoeuvreert de gids de boot aan het strand. Snel instappen, voor de volgende grote golf komt, en na een klein stukje roeien kan de motor aan. We hebben zwemvesten gekregen. Er staat weinig wind, we zitten lekker voorin en kunnen alles goed zien. Af en toe vangen we een walm knoflookdamp op van de vier Duitse jongens die achter ons zitten. Het is een schitterende excursie. De boot vaart heel langzaam, zodat we de beesten goed kunnen bekijken en fotograferen. De zeeleeuwen liggen lui op de rotsen, de pinguïns zijn prachtig, maar wat schuwer. Uitstappen lukt ook weer met droge voeten. Wat een afwisselende dag. 's Ochtends nog op 3700 meter hoogte bij de flamingo's, 's middags op zeeniveau bij de pinguïns.
Maandag 27 november 2000Na een klein stukje onverharde weg komen we weer op de 5. We bekijken de weg met de ogen van een fietser. Hier is de vluchtstrook erg slecht, hier hadden we wind mee gehad, dit is toch wel een flinke helling. De langste afstand tussen twee posada's is honderd kilometer. In principe is het mogelijk dit te fietsen, er is weinig verkeer. We zien per half uur ongeveer twee vrachtauto's, een bus en een personenauto. Het uitzicht is niet erg aantrekkelijk. Hier groeit echt helemaal niets, nog geen grassprietje. De bergen zijn soms mooi maar vaker grijs en grauw, gewoon lelijk. Het is heel erg luxe om dit per auto te doen. Bij een posada nemen we thee en brood met gebakken ei, maar als we op de fiets zijn smaakt het beter. In Antofagasta nemen we een hotel. Omdat we niet van plan zijn meer dan honderd dollar per nacht te betalen, komen we weer terecht in een uitgeleefde toestand met te veel verkeerslawaai. Dat zet even een domper op de humeuren. Het internetcafé is niet te vinden, aan de boulevard is geen bier te krijgen, het aanbevolen restaurant voor vleesliefhebbers is gesloten. Antofagasta is een oude, grote havenstad. Een paar houten gebouwen zijn gerestaureerd, er ligt een handvol vissersboten en drie containerschepen. Het plein is leuk, verder is het weer een puinhoop. We hebben de neiging om aan één van de vele keurige heren in pak met stropdas, aktetas en mobiele telefoon te vragen of we naar zijn badkamer thuis mogen komen kijken. Zou zijn douche net zo aftands zijn als die in het hotel? Dat moet wel, anders zat er geen Chileen in zo'n hotel. Na veel bier, wat gewinkel en een bord heerlijke gegrilde kip met patat leggen we ons weer een beetje bij de toestand neer. We beloven onszelf dat we er niet meer in trappen, we nemen geen hotels meer. Bij sommige benzinestations kun je douchen, en anders doen we wel wat met het keteltje. Vroeger hadden mensen in Nederland ook geen douche.
Dinsdag 28 november 2000Als er een bus optrekt bij het stoplicht onder ons hotelraam klinkt het alsof het uitlaatloze vehikel dwars door onze kamer rijdt. Onder het platte dak blijft de warmte goed hangen, dus het raam zal toch open moeten. Tot onze verbazing slapen we toch nog redelijk. Vanuit het raam kunnen we goed zien dat de daken van de bussen nooit gewassen worden. De rest van de bus eigenlijk ook niet vaak. Wij zijn wel weer lekker schoon en vertrekken vroeg naar Monumento Nacional La Portada, een door de zee geërodeerde boog van witte steen, vlak langs de kust. Daarna volgt een uitgebreide rondrit door de sloppenwijken van Antofagasta. Er moet aan deze kant van de stad ook een uitweg zijn, maar wij kunnen hem niet vinden. Dus rijden we weer helemaal terug, via het hotel om de weg te nemen die we bij aankomst hadden. Bij de afslag halen we het autootje in dat bezig is nieuwe richtingaanwijzers op te hangen. Geen wonder dat we de weg niet konden vinden. Na ruim 200 kilometer leegte en woestenij langs de 5, komen we aan in Calama. Tot onze verbazing hebben we op dit traject drie keer een fietskampeerder gezien. Allemaal alleengaande mannen, natuurlijk. Toch voel ik me een beetje een slappeling, omdat wij even pauze genomen hebben. Edwin is niet jaloers, zegt hij. De vluchtstrook is heel slecht en hier rijden veel vrachtauto's. Het landschap is alleen geschikt om zo snel mogelijk doorheen te rijden, met een leuk cassettebandje in de autoradio. Langs de kant staan agenten met een speedgun de snelheid te controleren, maar alle automobilisten zitten zo hevig te seinen dat ze niet veel boetes uit zullen delen vandaag. Wij gaan toch niet hard. We hebben geen haast, Edwin wil ook om zich heen kijken (waarnaar dan?) en het scheelt heel erg in het benzineverbruik als we wat rustiger rijden. Om de paar kilometer staat een verkeersbord dat aankondigt dat er 150 meter verderop een vuilnisbak staat, die je vooral moet gebruiken. Langs de weg lopen groepen mannen met vuilniszakken zwerfvuil te ruimen. Dus misschien is het beter voor de werkgelegenheid als we alles toch maar uit het raampje kieperen. In Calama zoeken we ons wezenloos naar een camping. Er moeten er twee zijn, maar aan bewegwijzering doen ze natuurlijk niet. We geven het bijna op en zijn al van plan om maar door te rijden, als we nog één rondje maken en toch de plek vinden die we hebben moeten. Het is een soort sportclub voor leden, met zwembad, voetbalvelden en tennisbanen. En een apart kampeerveld, heel keurig, met een heel net toiletgebouwtje met een warme douche. Er zijn niet veel schaduwbomen, maar er is toch verder niemand, dus we hebben eerste keus. Er is zelfs een wasbak waarin de kleding gewassen kan worden, en dat voor 15 gulden per nacht. Dit bevalt ons stukken beter dan die hotelkamer, die zes keer zo duur was. Aan de andere kant genieten we hier nu driedubbel van, omdat we net uit die lawaaierige hotelkamer komen. We lunchen in de stad, gaan even internetten en naar het toeristenkantoortje. Het is een redelijk prettige stad, met autoloze winkelstraten. Aan de voorzieningen is te zien dat er veel mijnwerkers komen en wonen: veel bier- en aanverwante tenten, gokmogelijkheden, restaurants en kappers. Het is een redelijke puinhoop, maar er wordt hard gewerkt aan een mooiere stad. Dick zit op dezelfde tijd te mailen als wij, dus hij antwoordt meteen. De flashcard is ontvangen en morgen zal hij het dagboek verspreiden. Gerrit heeft de diarolletjes ontvangen. De pinautomaat doet het ook nog, ondanks het dramatische verlies dat de aandelen Getronics ons bezorgen. We blijven hier nog een dag: er is genoeg te zien in de omgeving en van zulke 'excellent campingfacilities' willen we uitgebreid genieten.
Woensdag 29 november 2000Bij het ontbijt klotst de koffie bijna uit de bekertjes. Edwin denkt dat ik tegen de tafel zit te schoppen, ik dacht dat hij dat deed. Het blijkt een aardbeving te zijn, 3 of 4 op de schaal van Richter. Om negen uur zijn we bij het kantoortje waar de rondleidingen vandaan vertrekken naar de mijn van Chuquicamata, de grootste open-pit mijn ter wereld, waar veel koper gewonnen wordt. De rondleiding is gratis. De dames uit het dorp doen dit vrijwilligerswerk en vragen in ruil daarvoor een donatie voor de kinderen in de provincie. Bussen en gids worden door Codelco, de mijnfirma ter beschikking gesteld. Eerst krijgen we een video te zien over de fabriek, waarin ook vermeld wordt dat ze zo milieuvriendelijk mogelijk werken. De bevolking van het mijndorp moet volgend jaar verhuizen, omdat de milieunormen ver overschreden worden. Er werken hier 8000 mensen, deze mijn is de belangrijkste bron van inkomsten van het land. De open mijn is indrukwekkend: meer dan 4 kilometer lang en 3 kilometer breed, en 800 meter diep. De vrachtauto's lijken erg klein, tot je er vlak bij bent. Hier zien we de grote gele bakken voor vrachtauto's weer staan, die ons een hele tijd geleden ingehaald hebben op de 5. Het is bijna twaalf uur voor we weer uit de bus stappen. We zien af van verdere bezienswaardigheden vandaag. De grote supermarkt willen we nog wel even bezoeken, maar dan is het weer genoeg. Op het parkeerterrein vraagt een man of hij de auto mag wassen. Voor 1000 pesos wil hij het graag doen. De auto is erg stoffig, en een pak wijn is duurder. Bovendien geven we de voorkeur aan mensen die wat doen voor een paar centen boven bedelaars. We steunen dit initiatief, en lopen langzaam door de winkel zodat hij de tijd heeft om goed te poetsen. Als we terugkomen is hij net klaar. Het resultaat is helemaal niet gek. Je moet natuurlijk wel rekening houden met het feit dat we in een woestijn zitten, dus veel meer dan een halve liter water kan er aan een auto niet besteed worden. De man helpt onze tassen dragen, houdt het verkeer tegen zodat we makkelijk kunnen uitparkeren en is erg blij met het geld. Wij brengen de middag door bij het zwembad. Daarna gaat er een groot stuk vlees op de barbecue, en met aardappelen en snijboontjes erbij hebben we een heerlijke maaltijd, met aan iedere hoek van de tafel een hond. Het is erg droog en stoffig hier. Het waait af en toe flink, bijna een stofstorm. De luchtvochtigheid is erg laag. Mijn haar staat alle kanten op en als ik mijn fleecejack opvouw geeft dat een regen van vonken. Het zijn de bomen die het hier nog een beetje leefbaar houden. Alles ruikt naar stof, en de hele dag heb ik de smaak van stof in mijn mond.
Donderdag 30 november 2000Via de Valle de la Luna (de vallei van de maan) rijden we naar San Pedro de Atacama. Het is inderdaad net alsof we op de maan rijden, wat een grillige vormen, in wat saaie kleuren. Vreemd dat het landschap hier zoveel verschillende verschijningsvormen kent. De vallei is niet groot, en al snel zijn we in San Pedro. Een leuk dorpje, maar het is het belangrijkste toeristencentrum van het noorden. Dus er is een straatje met souvenirwinkeltjes, een paar verlopen hippies verkopen sieraden, er zijn ansichtkaarten te koop, er zijn sfeervolle romantische restaurantjes en een hoop reisbureautjes proberen wat te verdienen door excursies aan te bieden naar alle bezienswaardigheden in de omgeving. De kinderen van de theeverkoper hebben prachtige lange wimpers. 'Dat hebben alle mensen die in de woestijn leven', verklaart de trotse vader. ' Dat is tegen het stof, net als bij de lama's.' De kerk en het plein zijn erg mooi. De huizen zijn witgeschilderd. Ik vind het hier wel gezellig, Edwin is allergisch voor toeristen en er lopen er toch wel een stuk of veertig rond. Er zijn campings, maar Edwin wil verder. We rijden naar weer een lagune met flamingo's. Het is mooi, maar Santa Rosa vonden we veel mooier. Er zijn hier nog veel meer zoutmeren, maar die hebben we nu wel genoeg gezien. We gaan naar de geiser, El Tatio. Vanuit San Pedro vertrekken om vier uur 's ochtends de excursiebusjes omdat de geiser bij zonsopgang het mooist is. Wij gaan boven kamperen. De weg is erg slecht, meer dan 80 kilometer hevig wasbord. Ik ben blij dat ik deze route niet midden in de nacht in een excursiebusje hoef af te leggen. Er is een verzameling barakken vlak bij de geiser. We slapen liever in de tent, en we mogen de tent gewoon vlakbij de geiser opzetten. Met de auto zou je zo tot in het kokende water kunnen rijden. Nergens staan borden of hekken. In een gat van een paar meter doorsnede borrelt het kokende water, alsof er een heel pakje bruistabletten is ingegooid. De omgeving is schitterend: vulkaankegels in mooie kleuren met resten sneeuw erop vormen een prachtige achtergrond. We kamperen boven de 4000 meter, we zijn weer een beetje wiebelig, maar wat een fantastische kampeerplek hebben we weer! In dit land heerst nog veel vrijheid, in andere landen zou het nooit toegestaan zijn om nog zo te kamperen. Edwin doet de afwas in een borrelende poel vulkanisch water.
Vrijdag 1 december 2000We worden wakker als de eerste busjes met toeristen al gearriveerd zijn. De zon is nog achter de bergen, het is vijf graden onder nul. Aan de binnenkant van de tent is de condens licht bevroren, maar we hebben het niet echt koud gehad vannacht. De geisers zijn veel duidelijker in de koude ochtend. Het is een prachtig gezicht: er zijn wel dertig kleine stoompluimen die afsteken tegen de vulkanische achtergrond. Kleine vulkaanachtige kegeltjes zitten vol borrelend kokend water en geven warme stoom af. Koude waterstroompjes zijn bedekt met een laagje ijs. Een bevroren ondergrondse rivier komt, ergens diep in de aarde, in contact met heet magma, en in kiertjes komt het kokende water aan de oppervlakte. De zon komt over de berg heen en geeft meteen warmte. Het is hier onbeschrijfelijk prachtig, ik kan het niet uitleggen. Het is ontzettend stil, al zijn er wat toeristen. Dit is weer een hoogtepunt, zo mooi, zo mooi. We hebben net unaniem besloten dat de onverharde weg naar Calama, met ruim honderd kilomter grof wasbord en een steile pas erin, absoluut niet te fietsen is, als we een Duitse fietskampeerder tegenkomen. We bieden hem water aan, wat hij dankbaar accepteert. Hij drinkt achter elkaar een liter op, en daarna vullen we zijn bidon nog een keer. Hem staat nog een zware tocht te wachten. Dit is alleen te doen voor magere, wereldvreemde jongemannen met veel doorzettingsvermogen. We zitten weer dubbel lekker in de auto. We bezoeken twee indianendorpjes, Caspana en Chiu Chiu. Zo'n dorpje binnenrijden is op de fiets veel leuker dan in de auto. Een auto is toch een onhandige sta in de weg, op de fiets ben je minder een indringer. Edwin ziet dat we een bijna lege achterband hebben, zodat we afzien van verdere excursies en naar Calama rijden. Bij een 'vulcanizacion' is in drie kwartier en voor twintig gulden de band weer gerepareerd. We gaan verder naar het noorden, over de 5. Het is warm, en saai onderweg. In een posada drinken we een beker thee. De gasflessenman, die daar toevallig ook zit, begint een praatje. Over waar we heen gaan, waar we al geweest zijn, Ajax, en hoe heet die voetballer met dat brilletje ook al weer? Weten wij veel, we wisten niet eens dat voetballers wel eens een bril dragen. Edgar Davids, kan dat? We krijgen een kalender van Lipigas, en een hand als we weer weggaan. De mensen hier zijn zo vriendelijk, ik geloof dat dat in heel Europa niet meer voorkomt. We gaan van regio 2 naar regio 1, en we moeten door de douane. Een echte grenspost met slagbomen, en een man in uniform die de paspoorten wil zien. Ik bewaar altijd alle documenten, en Edwin maakt altijd het grapje dat de vrouw in Holland de baas is. 'Geen best land', zegt de douanier, 'dat is in Chili beter, daar zijn de mannen de baas.' En lachend doet hij de slagboom omhoog. We rijden nog een heel stuk door, door het kale, lege, onaantrekkelijk landschap. Dan komen we in een bebost stuk, en de Conaf heeft er een prettige camping gemaakt. Eigenlijk is het gekkenwerk dat we zo ver naar het noorden rijden. De afstanden zijn enorm. Maar er lokt nog een mooi Nationaal Park.
Zondag 3 december 2000De afstand tot aan Arica valt nogal tegen. Er zitten veel steile hellingen in de route, er wordt hard aan de weg gewerkt en de vrachtauto's gaan stapvoets omhoog en naar beneden. Het schiet niet erg op. In een posada nemen we pauze met 'paila con te' oftewel een beker thee en een broodje met een pannetje met twee gebakken eieren erin. 'Zijn jullie op de fiets?', vraagt de vrachtwagenchauffeur die ook zo'n ontbijt zit weg te werken. Betrapt! We moeten bekennen dat we de fietsen 1000 kilometer geleden achtergelaten hebben. Hij rijdt iedere week op en neer van Santiago naar Arica en heeft ons een keer zien fietsen. Edwin vertelt dat ik niet door de woestijn wilde fietsen, en dat we daarom voor twee weken een auto gehuurd hebben. 'Vrouwen zijn tenslotte de baas', zegt hij. 'Ja hoor', beaamt de chauffeur, 'dat is in Chili ook zo, de vrouwen hebben het voor het zeggen.' We pakken de kaart erbij en hij vertelt enthousiaste verhalen over alle mooie plekken waar we vooral naar toe moeten. De Galapagos eilanden zijn het paradijs, zegt hij, en Macchu Pichu mogen we ook niet missen. Dat zit er deze reis niet in meneer, maar bedankt voor de tip. Een paar kilometer terug lag een vrachtauto vol uien gekanteld langs de weg. Het was net gebeurd toen we langskwamen. 'Die chauffeur is in slaap gevallen', oordeelt de man, 'een andere verklaring is er niet.' Het klinkt niet alsof hij veel medelijden heeft met zijn collega. Zelf neemt hij in ieder geval ruim de tijd om uit te rusten. We gaan weer verder, eerst een lange afdaling van 17 kilometer, dan weer een helling omhoog, en dan weer een lang afdaling van 14 kilometer. De afgrond is nogal steil er staan erg veel kruisjes langs de weg en af en toe ligt onder in de kloof nog een wrak. De vrachtwagenchauffeurs doen hier heel erg voorzichtig, gaan bijna stapvoets. Er is niet veel verkeer, dat is wel fijn. Op de heuvels zien we af en toe 'geoglifen', afbeeldingen van mensen of dieren, een paar eeuwen geleden gemaakt door indianen. In Arica tanken we de auto vol. En vol betekent hier vol. De pompbediende wacht even, schudt een keer goed aan de auto, perst nog een half litertje benzine erin, en dat nog een keer of vijf. Er zijn erg weinig benzinepompen in de omgeving, iedere druppel telt. Nog even langs de supersupermarkt, en we kunnen het Nationale Park in. Via Putre omhoog, naar Lago Chungara in Nationaal Park Lauca. Het is een 'World Bioshere Reserve', maar dat betekent niet dat er een foldertje of plattegrondje van is. Informatiepanelen dan? Verder dan 'Welkom' komen ze niet. Edwins handen jeuken. Hoe verder we komen, hoe mooier het landschap wordt. De weg is geasfalteerd, en gaat over een hoge pas Bolivia in. Veel vrachtauto's rijden vanaf de haven van Arica naar Bolivia en weer terug. Er kan maar één container op een auto, anders wordt het te zwaar. Dit is een moeilijke route vol steile hellingen. Vrachtwagenchauffeur is hier een zwaar beroep. Twee vulkanen met besneeuwde toppen liggen aan de overkant van het meer waaraan we kamperen. Er zijn flamingo's, eenden, ganzen, veel vicunas (wilde familie van de lama, maar weer anders dan een guanaco) en veel andere leuke vogeltjes. De Conaf heeft een kampeerterreintje gemaakt: van stenen zijn muurtjes gestapeld tegen de wind. Er staan een stuk of vijf tentjes, voornamelijk bevolkt door Duitsers. Het uitzicht is prachtig, de besneeuwde vulkaantoppen zijn werkelijk schitterend. Het koelt snel af, we koken in de tent en gaan op tijd slapen. We zijn weer een beetje wiebelig, maar niet zo erg als de eerste keer dat we boven de 4000 meter zaten. Een stukje lopen om een foto te maken zorgt al voor gehijg, iedere inspanning verhoogt de hartslag. Het heeft wel gevroren, maar niet zo hard als bij de geisers. We rijden weer terug, eerst richting Putre, dan nemen we de onverharde weg via Belen, langs Indianendorpjes. Langs de rivier zijn terrassen die bevloeid worden, en de Indianen verbouwen er maïs en andere gewassen. De dorpjes zouden schilderachtig zijn, als er geen golfplaten op de daken lagen. De weg is erg spectaculair, smal, onverhard, slingerend door rivierdalen en dan weer omhoog de bergen over. Een indiaanse man zonder voortanden houdt ons aan in zijn dorp. Zijn kind moet naar school, twee dorpen verderop, dus of zijn vrouw en zoon mee mogen rijden. Meer dan één auto per dag komt hier niet langs, dus we gooien onze tassen achterop en geven ze een lift. 'Zullen we ze afzetten in Copiapó of in Santiago?', vraagt Edwin, en vader moet daar smakelijk om lachen. De Lipigas-kalender geven we aan de man die hem blij in ontvangst neemt. Moeder is haar stem kwijt en zoonlief is verlegen, dus meer dan ze een kauwgommetje aanbieden hoeven we niet te doen, twintig kilometer lang. De weg gaat verder, verder, verder. Onverhard, kronkelig, af en toe steil, kale heuvels met een paar cactussen. We houden een schuin oog gevestigd op de benzinemeter, maar het moet lukken met die 20 liter die we extra bij ons hebben. In Codpa houdt de wereld op. De weg wordt heel smal, is begroeid, en ziet eruit alsof er maar één keer per maand een auto langs komt. We keren, vragen de weg aan een tandeloos vrouwtje, zaten toch goed volgens haar, vragen het voor de zekerheid nog eens aan een tandeloos mannetje en hebben dan bijna de hele bevolking van het dorp gesproken. Ze beweren dat we goed rijden, maar zo ziet het er niet uit. Even verderop zien we onder in het dal een zwembad, met leuke cabanas eromheen. Het is al drie uur, we zijn moe, we trappen er weer in. Het ziet er vreselijk leuk uit van een afstand, maar het zwembadwater is troebel, we moeten twee keer zeuren voor er water uit de kraan komt, als de generator niet aanstaat is er geen stroom, het warme water is niet warm en de ligweide ligt vol paardenpoep. Na een borrel gaat het weer.
Maandag 4 december 2000Codpa is wel een heel bijzonder dorp. Het ligt in een klein, verborgen dal, waar een heel klein riviertje voor wat water zorgt. Alles is heel weelderig begroeid, een paar meter aan beide kanten van het stroompje. Als we de steile helling omhoog rijden het dorp uit, is de omgeving meteen weer kaal. Echt kaal, helemaal leeg en kaal. Vijftig kilometer verderop komen we weer op de 5, en nog steeds is alles kaal, leeg en kaal. De gekantelde vrachtauto met uien ligt nog steeds langs de weg, de chauffeur zit zich te schamen in de cabine. In Huara zou een benzinepomp moeten zijn volgens mijn wegenatlasje, maar er zitten wel meer fouten in. In Pozo de Almonte dan, 40 kilometer verderop. Edwin heeft geen zin om de jerrycan met het hevelslangetje leeg te maken, want dan krijgt hij zo'n vieze smaak in zijn mond. Na 660 kilomter zonder benzinepomp houdt de auto er vlak voor Pozo mee op. Edwin wacht even, schudt de auto een beetje heen en weer en op de allerlaatste druppel halen we het Shell-station. 'Ik heb altijd geluk in zulke dingen', pocht Edwin. De pompbediende hangt de slang erin, en na 0,09 liter slaat de pomp af. 'Het is op', zegt hij. We moeten er hard om lachen. We hebben lekker nog 20 liter bij ons. Edwin doet de truc met het slangetje en we kunnen weer verder. Eerst bezoeken we Humberstone, een spookstadje. Het was een welvarend nitraatverwerkend dorp met alles erop en eraan, en ruim 6000 inwoners. In de zestiger jaren is de fabriek gesloten, en iedereen is weggetrokken, want verder is er in de wijde omtrek niets te beleven. Van een afstandje hadden we niet in de gaten dat het een spookstadje was. Goed, er zijn wat veel golfplaten, maar het gemiddelde bewoonde dorp hier ziet er niet veel beter uit. Daarna naar Iquique, aan de kust. Op een klein vlak stuk ligt de stad ingeklemd tussen de woestijn en de zee. Veel bomen zijn er niet. De stad is een grote bouwput, maar langs de boulevard ziet het er heel aardig uit. Er is een groot belastingvrij winkelparadijs. We zitten hard te verzinnen of we nog iets moeten kopen, maar we weten niets. Dat komt goed uit, want op maandag gaat de Zofri pas later open, dus we kunnen gewoon doorrijden. Na een maaltje gebakken vis rijden we langs de kust naar het zuiden. Het eerste stuk is saai. Daarna wordt het steeds mooier en stiller. Rotsen vol vogels, af en toe een vissershaventje of een eilandje vol zeeleeuwen. Het is nog steeds kaal, kaal en leeg. De woestijn loopt gewoon door tot in zee. We zetten de tent op het strand, en kijken met een bekertje wijn naar de pelikanen en de zonsondergang.
Woensdag 6 december 2000In Tocopilla gaan we eerst naar het postkantoor. Onze envelop wordt eerst gewogen door een meneer met een bril. Hij zoekt op in de computer hoeveel het kost om dat naar Europa te versturen, en helpt dan zijn andere klant verder. Dan neemt de mevrouw met de bril het over. Ze weegt de envelop en zoekt in de computer op hoeveel het kost om dit naar Europa te versturen. Precies evenveel als bij die meneer, dank u wel. Vervolgens oppert de meneer dat het leuker is om er echte postzegels op te doen, en hij troont ons mee naar een kantoortje achteraf waar de mevrouw van de filatelie zit. Zij heeft geen weegschaal, dus de envelop gaat weer even terug naar de balie, zodat ze kunnen kijken hoeveel er ook weer op moet. Dan gaat het grote boek met postzegels open. De ansichtkaarten krijgen lelijke moderne zegels, maar de envelop boft: daar gaan Paaseilandzegels op. In een schrift noteert de mevrouw precies wat ze verkocht heeft: 6 lelijke moderne zegels, 6 zegels van Paaseiland van 500 pesos en 3 zegels van Paaseiland van 350 pesos. In de hal zit een brievenbus. We zijn benieuwd hoe lang het duurt voor deze post aankomt. Deze woestijn is de droogste ter wereld. Dat zie je er ook wel aan af. De outback van Australie is een vruchtbare, dichtbevolkte oase vergeleken met deze lege steenvlakten. Het landschap hier is spectaculairder; in Australië waren de dieren talrijker en leuker. We zien opvallend veel 'Nederlandse' trucks en kranen. Als ze afgeschreven zijn in het rijke westen worden ze blijkbaar verkocht naar deze contreien. Het is blijkbaar niet nodig (of te duur) om het uiterlijk aan te passen, dus ze rijden hier rond met opschriften als 'Kleyn trucks' of 'Vreugdenhil', met de Nederlandse telefoonnummers erbij. Nederland is toch goed vertegenwoordigd hier. Er is natuurlijk Heineken bier verkrijgbaar, en alle supermarkten verkopen 'Dutch cookies'. Bij ons heten die dingen 'American chocolate chip cookies', maar het ziet er toch leuk uit. Het is een heel raar gezicht om op reclameborden de ING- leeuw levensgroot en knaloranje te zien prijken. De wegen, en zelfs de 5, de belangrijkste snelweg, worden regelmatig doorsneden door onbewaakte spoorwegovergangen. 'Stop' staat er op het bord, en soms zelfs 'Stop, kijk en luister'. En iedereen stopt ook echt. Niet zo'n beetje halfslachtig, nee, echt volledig stoppen, uitgebreid kijken, nog een keer kijken en dan voorzichtig oversteken. Ook als duidelijk te zien is dat er al tien jaar geen trein langs geweest is, of als een dicht hek over de rails zou kunnen aanduiden dat het niet waarschijnlijk is dat er iets aankomt. Via Maria Elena rijden we langs weer een spookstadje naar de 5. Bij Antofagasta tanken we. Betalen met de creditcard? Nee, dat kan hier niet. Er zijn douches, en omdat we drie nachten vrij kamperen in het vooruitzicht hebben, gaan we dat eens uitproberen. Er zitten twee juffrouwen in witte jassen, en het kost een rijksdaalder per persoon. De eerst indruk is goed. Edwin gaat eerst. Er zit geen douchekop aan, maar er komt een goede straal warm water uit, rapporteert hij. Hoopvol sta ik te wachten bij de douche zonder douchekop aan de dameskant, maar daar komt geen warm water uit. Nee, natuurlijk niet, zeggen de dames, warm water is er alleen aan de herenkant, ga daar maar douchen. (Wat zeuren we eigenlijk? Laten we blij zijn dat er middenin de woestijn douches zijn!) En langs een paar rochelende chauffeurs word ik naar de herendouche geleid. We hebben een grote bus anti-voetschimmelpoeder gekocht. Even voorbij Antofagasta gaan we de onverharde weg op, naar de kust. De bewegwijzering is niet optimaal. Na een barre tocht met veel gehobbel komen we uit bij Caleta El Cobre, een verlaten kopermijn. De weg is erg spectaculair met veel bochten en gaten, langs steile afgronden. We zijn erg opgelucht als we na meer dan vijftig inspannende kilometers de kust bereiken. We verwachten dat de weg daar beter is. Het valt dus even tegen als we even verderop op een bord stuiten: 'Camino cerrado' oftewel 'weg afgesloten'. Er staan wel sporen omheen. Het volgende dorp is tien kilometer verderop, daar moet weer een afslag zijn. Al die kilometers terughobbelen zien we niet zitten. Het is al vijf uur geweest. Edwin besluit, denkend aan een bepaalde collega die gewoon vergeten zou zijn het bord weg te halen, dat we doorrijden. De weg is erg slecht geweest, maar duidelijk pas opgeknapt. Is de hele weg al af of staan we over een paar kilometer voor een gapend gat en moeten we dan alsnog terug? Het volgende dorp is slechts een rotspunt waar twee kleine vissersbootje in zee drijven, en er is geen afslag te vinden. Het volgende stuk duurt 83 kilometer. Mulle bochten langs steile afgronden, het is weer spectaculair maar ik zit hem aardig te knijpen. Ik heb geen zin om het hele eind terug te moeten. De weg gaat door en door, langs weer een baai, langs nog een strandje en weer verder. Na veertig kilometer komen we eindelijk de eerste levende ziel tegen aan wie we kunnen vragen of de weg doorloopt. Ja hoor, zegt hij, de weg is weer open. In juni heeft het heel hard geregend, grote delen van de weg waren in zee gespoeld. Ze zijn twee weken van de wereld afgesneden geweest. Nee, hij is geen visser, hij verzamelt zeewier. Hij woont in een hutje van een paar golfplaten, wat houten schotten, een paar stukken plastic en een hond. Geen vrouw, geen kinderen, geen water, geen elektriciteit, geen satellietschotel, geen mobiele telefoon. Het dichtstbijzijnde dorp is op twee uur rijden afstand. Pas later bedenken we dat we hem wat vers brood hadden kunnen geven, en wat fruit. Hij zal wel niet vaak boodschappen doen, en de kruidenier bezorgt hier niet aan huis. Ik schaam me, voor al die miljoenen guldens die weer uitgegeven zijn aan nutteloze sinterklaascadeaus, voor al die onzinnige kerstpakketten en al voor die luxe die voor ons zo vanzelfsprekend is. Misschien is hij gelukkig, misschien droomt hij ook van een dubbeldeurs koelkast met ijsblokjesmachine. Verderop aan een strandje zetten we de tent op, en de volgende ochtend gaan we weer verder over deze prachtige kustroute. Nu ik weet dat de weg goed begaanbaar is, vind ik hem schitterend. In Paposo wordt de weg breder en beter. Een visser met een harpoengeweer houdt ons aan. Of hij mee kan rijden naar een paar baaien verder? Natuurlijk, spring maar achterop. Een paar kilometer verder staat er weer een mannetje te zwaaien. Dat is gezellig voor nummer 1. De visser klopt op het dak waar hij eraf wil en bedankt ons vriendelijk. Even verderop pikken we nieuw gezelschap op voor het overgebleven mannetje. We hopen maar dat ze gezellig zitten te kletsen, en dat het geen aartsvijanden zijn. Ze zitten met hun rug naar de cabine op de kist, en meestal houden ze zich niet eens vast. Edwin rijdt voor de zekerheid maar extra voorzichtig. In Taltal, vijftig kilometer verderop, stappen ze af. Het is een verrassend leuk stadje. Een mooi plein met veel grote bomen, mooie oude gebouwen, leuke stranden en een prachtig kampeerstrandje met frisgeverfde bankjes. We drinken thee in een restaurant/museum. De eigenaar leidt ons rond langs alles wat hij verzameld heeft. Oude grammofoons, naaimachines, en boekjes en foto's over de geschiedenis van het stadje. We moeten wat in het gastenboek schrijven, daarna mogen we weer verder. Aan Taltal wordt duidelijk gewerkt. Als we op de fiets waren zouden we hier langer blijven. Nu moeten we verder. Via Chanaral en Diego de Almagro rijden we weer de hoogte in. De weg die we de vorige keer wegens benzinegebrek niet konden rijden, wil Edwin graag via de andere kant rijden. In La Ola is een camping op 3750 meter hoogte, langs een stromend riviertje, met een prachtig uitzicht. De infrastructuur is beperkt: een bord waar 'camping' op staat, met een kleine roestige schuilhut, dat is alles.
Donderdag 7 december 2000De weg aan deze kant van het Nationale Park is een stuk minder mooi dan hij aan de andere kant was. Dat weten we dan ook weer. We rijden Copiapo voorbij, naar de kust. Caldera, 75 kilometer verderop, moet een aardige badplaats zijn. We zijn van plan daar voor een week een huisje te huren, en als we nu alle spullen er al brengen, kunnen we morgen zonder bagage er naar toe fietsen. Bij het zien van de weg zakt de moed ons een beetje in de schoenen. Een groot stuk lege woestijn, met een paar flinke hellingen erin, en wind tegen natuurlijk. Caldera is niet onaardig, maar ook niet geweldig. Bahia Inglesa heeft een prachtig strand, maar geen dorpje. We informeren bij een paar zomerhuisjes, maar alles zit vol. Morgen is een feestdag en de meeste mensen hebben een lang weekend vrij. De camping ziet er leuk uit, maar ook hier zijn alle cabana's bezet, en er komt een grote groep studenten eindejaarsfeest vieren dit weekend. Bij een biertje en een bord vis met patat overdenken we de mogelijkheden. We hadden ons voorgenomen om een week vakantie aan zee te houden, en dat willen we doorzetten ook. Als we niet uitkijken zitten we straks weer op de fiets te stressen. Eerst bijkomen, lekker naar het strand. De gerepareerde achterband loopt weer heel langzaam leeg. Bij het benzinestation moet er een mannetje naar achter lopen en twee deuren van het slot doen voordat de slang met lucht tevoorschijn komt. Hij heeft een apart metertje om de bandenspanning te controleren. Er moet flink wat lucht bij. De service is gratis, maar als we een fooi willen geven, mag dat. Terug in Bahia Inglesa komen we terecht bij een huizenverhuurder. Er staan een stuk of twintig mooie nieuwe huizen rond een zwembadje met helder water. De huisjes zien er mooi uit, ruime keuken met alles erop en eraan, koelkast, magnetron, balkon met barbecue, goed bed met mooi beddengoed en zonnige gordijnen, bankstel, televisie. Geen satelliet-tv helaas. Wel een föhn, geen wc-papier. We zijn allang blij dat we nog iets kunnen krijgen. Het kost een paar centen, maar je hebt er ook wat voor, zeggen we dan maar. Na twee bedelpoezen en een bedelhond krijgen we een koekverkoper aan de deur (die is aan het goede adres) en een kreupele jongen die schelpdieren aanbiedt. Die raakt aan ons niets kwijt. Hij ziet onze gevulde fruitschaal staan, en vraagt om een appel. Wij, die genoeg geld hebben maar ervan balen als we het uit moeten geven, beginnen ons weer een beetje te schamen en hij krijgt ook een sinaasappel.
Vrijdag 8 december 2000Dankzij een paar muggen zijn we zeer vroeg wakker. Het is bewolkt, maar daar kijken we niet van op. We weten zeker dat het in de loop van de dag toch weer zonnig wordt. Het is wel makkelijk dat het gewoon iedere dag goed weer is. De bewolking kan wat eerder of later wegtrekken, het kan wat meer of minder waaien, maar meer smaken zijn niet verkrijgbaar. Om negen uur staan we al voor de poorten van Budget. De bewaker laat ons erin en belt de baas, want die moet het contract afhandelen. Het duurt even voor de baas er is, dus we handelen de hele standaardconversatie af met de geïnteresseerde bewaker. Waar we vandaan komen, waar we heen gaan, hoe het zit met de werkgelegenheid in Nederland, hoeveel versnellingen de fiets heeft en hoeveel kilometer we al afgelegd hebben, de kosten van het onderwijs van kinderen, enzovoorts. We zijn blij als de baas eindelijk verschijnt, want we waren wel uitgepraat. Er is voor ons zoveel verschil in verstaanbaarheid tussen Chilenen onderling. Soms praten ze heel duidelijk, anderen gaan er van uit dat als je een beetje Spaans kent, je alles wel zal begrijpen. De kilometerstand stond niet ingevuld op het contract, en we zijn toch wel nieuwsgierig naar het aantal kilometers dat we gereden hebben. De bewaker wordt erop uit gestuurd om het grote boek te halen, waarin iedere ochtend van iedere aanwezige auto met de hand de kilometerstand genoteerd wordt. We blijken ruim 4800 kilometer gereden te hebben! Geen wonder dat Edwin een beetje afgeknoedeld begint te raken. Maar goed, we hebben de fietsen weer! Het voelt heerlijk vertrouwd aan, lekker buiten bewegen in plaats van in een auto naar buiten te kijken. In Copiapo gaan we eerst internetten. Dick heeft onze foto's op internet gezet. We weten heel goed hoe onze foto's er uit zien en toch gaan we ze nog een keer uitgebreid zitten bekijken. Leuk hoor!! Er is een laatste mail van Gerrit, het volgende overleg zal 'live' plaatsvinden, in Santiago. Verder zijn er verslagen van sinterklaasvieringen en andere gebeurtenissen. Het is altijd erg leuk om te lezen hoe het gaat met iedereen. Edwin haalt de aandelenkoersen even op, en we zijn weer helemaal op de hoogte. Dan wil ik nog even pinnen, en ja hoor, het is weer zover. Geen geld. Ik sta rood volgens het pinapparaat. Nu heeft Edwin alles op het financiële vlak heel goed voorbereid en bijgehouden, en het kan gewoon niet. Hij belt met de bank, en het blijkt dat de levensverzekeringsmaatschappij veel te veel heeft afgeschreven voor de koopsompolis van dit jaar. We hadden het bedrag verlaagd, maar ze hebben het oude, volledige bedrag afgeschreven. We staan 7000 gulden rood. In Australië gebeurde er net zoiets, dus nu raken we niet meer in paniek. We kunnen zelf wel bedenken wat er fout is gegaan, en we weten dat met 1 telefoontje naar de bank (leve de ABN in Leiden!) alles weer rechtgezet kan worden. De mannen bespreken ook nog even de optiepositie, de betaling aan de levensverzekeringsmaatschappij wordt teruggedraaid en maandag of dinsdag kan ik weer pinnen. Het blijft een beetje lastig om als je zo lang weg bent je financiën goed te regelen. Over een paar jaar zal dat wel makkelijker kunnen via Internet. Het is al twaalf uur geweest voor we terugfietsen naar Bahia Inglesa. De eerste veertig kilometer gaan prima, er is nog wat begroeiing, de weg is redelijk vlak en we hebben vanochtend op de heenweg in de auto goed opgelet: er is een posada. Of dit is de beste posada die we tot nu toe gehad hebben, of het eten smaakt gewoon weer lekkerder omdat we gefietst hebben. De soep is zeer goed gevuld met veel groente en een gigantisch stuk vlees, en zelfs de tweede gang: 'bifstek', oftewel meestal een taai baklapje met rijst, is deze keer erg goed. En dat voor nog geen tientje per persoon. Er staan dan ook weer veel vrachtwagens voor de deur geparkeerd. We gaan weer op pad, met inmiddels en beetje stijve knieën, dode vingers en alle pijntjes die we gewend waren en meteen weer terug zijn. Even verderop langs de weg stopt een auto. Er stapt een man uit, en hij begint foto's van ons te nemen. 'Toch geen Hollanders, he?', zegt hij als we dichterbij komen. 'Ja, wat dacht je dan?', luidt het antwoord. We staan een hele tijd te kletsen, en hij gaat midden op de weg zitten om nog wat actiefoto's van ons te maken (zit mijn haar wel goed? Jammer dat we nu net zonder bagage fietsen). Hij belooft ze op te sturen. Hij heeft voor drie maanden een auto gehuurd, wij zijn blij dat we weer fietsen. Vlak voor het dorp heeft Edwin nog even een lekke achterband. Het geeft niet, we rijden lekker zonder bagage, en aan het eind van rit wacht ons een comfortabel huisje, een zwembad, en een literfles Cristalbier, uit de koelkast. De 'man langs de deur' is deze keer iemand uit de vallei voorbij Tierra Amarilla, waar hij 200 hectare tafeldruiven heeft. Hij verkoopt ook kaas. Het ziet er goed uit. De oudste die hij verkoopt, is veertig dagen gerijpt. Hij kent het hele land goed, en vertelt waar we beslist naar toe moeten. Zoals iedereen die er geweest is, geeft hij hoog op van Paaseiland. 'Kijk eens, ik verkoop kaas aan Hollanders', roept hij trots naar de overburen.
Zondag 10 december 2000Zaterdag is het zwaar bewolkt, het regent zelfs even. Dat hebben wij altijd. Het is hier altijd alleen 's ochtends bewolkt, 's middags schijnt de zon. Wij plannen een strandvakantie, Edwin spreekt het woord 'barbecue' uit, en het weer verslechtert onmiddellijk. We zitten er niet echt mee. De temperatuur is aangenaam, het huisje comfortabel en we amuseren ons wel. In Caldera zit een grote supermarkt die creditcards accepteert, dus we hoeven ook niet om te komen van de honger. Een verlegen jongetje wil graag op de fietsen passen. Als we terug komen geeft hij de boodschappen aan, zodat we ze makkelijk in de fietstassen kunnen doen, en brengt hij het winkelwagentje weer weg. Zijn inspanningen worden beloond met een gulden, en wij hebben weer een goede daad gedaan. Tussen Caldera en Bahia Inglesa ligt vier kilometer fietspad. We stouwen de koelkast vol lekkere dingen en genieten van witte wijn met ijsblokjes. We zijn nu twee maanden onderweg. Ik mis mijn elektrische tandenborstel en ik kan niet meer goed voor me halen hoe mijn nieuwe keuken eruit ziet. Zondag fietsen we naar de belwinkel. We hebben niet veel vertrouwen in de juffrouw achter de balie. Niets lukt. Faxen naar Spanje niet, bellen naar mijn ouders of zus niet. In de volgende belwinkel is het personeel een stuk beter, maar het resultaat is hetzelfde: Spanje alsmaar in gesprek, Nederland geen gehoor. In de vissershaven maken we foto's van de kleurrijke bootjes. Er is markt: drie vissers maken ter plekke hun vangst schoon en bieden het te koop aan. Een pelikaan vliegt over, vrouwen bakken met schelpdieren gevulde empanada's en kinderen likken aan een ijsje. De tweede sessie bij de belwinkel levert niets meer op dan de eerste. Dan maar op zoek naar het internetcafé. We hebben al drie keer gevraagd of er 'servicio de internet' was in het dorp, en drie keer zijn we dezelfde kant opgestuurd. En wij kunnen het maar niet vinden. Nog een keer gevraagd, en nu lopend huis voor huis afgespeurd naar internetsignalen. En deze keer vinden we het: in de etalage van een soort groentewinkeltje, tussen een berg tomaten en een stapel cd's, hangt een A4-tje waarop staat : 'cyber cafe casi casi'. We ontmoeten de eigenaar. Een man zonder opleiding, zonder geld, maar met een visie en veel kennis. Hij heeft alles op computergebied, en tussen de tomaten en een stoffige weegschaal biedt hij internet aan, levert en repareert computers, zet verhalen en foto's over vulkanen en ander Chileens natuurschoon op internet, en ontwerpt en print de diploma's voor de plaatselijke middelbare school. Het café zelf is niet meer dan een stuk van de straat dat hij bij de winkel getrokken heeft. Het zijn mensen zoals Jorge (van de camping) en hij, die voor ons de hoop van dit land vertegenwoordigen. Mensen die nadenken en handelen, die een zaakje opzetten en hard hun best doen om er wat van te maken. Geld hebben ze niet, en ook geen gevoel voor presentatie en marketing, maar uiteindelijk zullen ze het wel redden. Wij kunnen weinig voor ze doen. Ze kunnen wat geld aan ons verdienen, en we kunnen ervoor zorgen dat ze als camping of internetcafé in de Lonely Planet-gids vermeld worden. Eigenlijk zouden we voor allebei een keer naar een hele grote doe-het-zelf-zaak moeten rijden, bouwmaterialen en verf kopen, en een week van onze tijd moeten besteden aan het opknappen van hun zaak. We zijn zo lang aan het praten en kijken in zijn 'cybercafe', dat Edwin moet vragen of hij even van hun wc gebruik mag maken. Die ervaring geeft genoeg stof tot praten voor alle vijf kilometers terug naar 'ons' huis. Vervallen, vuil, beschimmeld. Wat zijn we verwend, wat is ons huisje schoon en netjes, wat overdrijven we zelf toch als het op huizen aankomt. De mensen in dit land hebben nog veel tijd nodig voordat hun normen en de onze hetzelfde zijn. En voor die tijd is het land niet geschikt voor de meeste toeristen. Op de televisie zie je uiteraard alleen maar 'rijke' mensen en huizen. Van de tien reclamespots zijn er vijf voor creditcards, twee voor mobiele telefoons en internet, en drie voor walgelijk duur kitschspeelgoed. Dit land staat met één been in de vorige eeuw, waar armoede heerst en slechte hygiënische omstandigheden, en met het andere been in de 21e eeuw, waar bijna iedereen een mobiele telefoon en een creditcard heeft, en, waar voetbalvandalisme net zo heftig is als in Europa.
Donderdag 14 december 2000De week is omgevlogen, hier aan de Costa del Bewolking. We fietsen wat in de omgeving. Het is iedere ochtend bewolkt, wat normaal is, en bijna iedere middag ook, en dat is niet zoals het hoort. We kunnen maar twee middagen naar het strand. Het huisje is heel fijn, lekker ruim en rustig. Edwin is iedere ochtend een tijd bezig voor alle beesten zijn gevoederd en met boodschappen doen wordt er extra brood, melk en worst ingeslagen voor al zijn vriendjes, de vlooienbossen. Als we daarna weer in het huisje komen, heeft de werkster het bed opgemaakt en de badkamer gedaan. Er is geen pinautomaat in het dorp, dus moeten we dollars wisselen om de bus te betalen. De juffrouw van de telefoonwinkel zit lekker te eten in een restaurantje als we willen bellen dus gaan we naar de concurrentie, die gevestigd is in de stomerij. De man van het Internetcafé is zijn harde schijf aan het reorganiseren, dus we kunnen even niet terecht. Edwin wil zelf zijn baard bijwerken, en zijn haar moet ook nodig weer gebeuren, maar in het hele dorp is geen tondeuse te krijgen. Hij is ook niet tevreden over de staat waarin mijn gebit zich bevindt, en dringt aan op de aanschaf van een elektrische tandenborstel. Ook niet te krijgen dus. Soms wil er gewoon niets lukken. Voor zulke frivole zaken moet je naar Copiapo, tachtig kilometer verderop. We fietsen naar Sanctuario de la Naturaleza Granito Obispolar, een plek aan het strand waar bijzondere granieten stenen liggen. Er zitten ronde vlekken in, met een kwarts binnenkant. Heel bijzonder, en mooi. We lunchen tegenover een zeeleeuwenkolonie. Ze maken lawaai en ruzie, en liggen lekker te stinken met z’n allen op een eiland vlak voor de kust, erg leuk om te zien. Ons vertrek uit Bahia Inglesa verloopt niet helemaal volgens plan. We hoopten stiekem weg te fietsen, maar de grote zwarte hond is argwanend geworden na het extra lekkere afscheidsmaal en blijft ons hardnekkig volgen. Hard wegfietsen helpt niet en na vier kilometer gaat Edwin wanhopig over tot het symbolisch gooien van stenen. Martin Gaus zou dit ongetwijfeld afkeuren. Zo'n beest eerst een week verwennen en voeren, en daarna met stenen gooien. Maar ja, hoe komen we anders weer van dat beest af? De hond keert eindelijk om, maar Edwin ziet later om iedere hoek van de straat grote zwarte honden aan komen lopen. De man die naast de busterminal woont, heeft twee broers die op Paaseiland wonen. Het is daar zo mooi, zegt hij, daar willen we nooit meer vandaan. We maken een foto van hem, zodat we die aan zijn broer kunnen gaan brengen. Om zeven uur 's avonds rijdt de bus voor. De fietsen kunnen in de bagageruimte en voor 180 gulden brengt de bus ons allebei, met fietsen, ruim 850 kilometer terug, naar Santiago. Er zijn maar 24 ruime zitplaatsen in de bus, en als je klein bent kun je languit liggen als de stoelen in de slaapstand staan. De stewardess brengt een simpele maaltijd rond en doet daarna de video aan. Dit is de eerste keer dat we iets luxe en goedkoop vinden in dit land. De bus rijdt ruim 100 kilometer per uur, en haalt regelmatig vrachtauto's in. Dat is even wennen, omdat we de weg kennen en weten hoeveel bochten er zijn, en hoe steil de afgrond soms is. Het went, en er zijn twee chauffeurs aan boord. Het meeste gevaar loop je in zo'n bus, als de chauffeur in slaap valt. Twee dagen geleden zijn er nog drie schoolkinderen om het leven gekomen door een slapende buschauffeur. Het leed wordt dagenlang breed uitgemeten op tv, dus voorlopig zullen de chauffeurs wel weer even wakker blijven.
Vrijdag 15 december 2000Na een spannende film komt de stewardess de gordijnen dichtdoen, en deelt ze kussens en dekens uit. Edwin wil er een nachtkusje bij, maar daar begint ze niet aan. We slapen al gauw, en we worden wel af en toe wakker als de bus ergens stopt, maar we slapen prima. Als het licht wordt, komt de stewardess iedereen wakker maken en deelt ze het ontbijt uit. Om half negen staan we op een busstation in de hoofdstad. De fietsen hebben de tocht prima doorstaan en onder grote belangstelling pakken we de grote tassen uit en tuigen we de fietsen weer op. Edwin doet net of hij op de vakantiebeurs staat: hij heeft inmiddels een standaardpraatje ontwikkeld over onze geweldige fietsen. Aluminium frames ('dat weegt bijna niets!), de tassendragers, de verlichting, en als klapstuk die prachtige Hollandse uitvinding: het Axa-slot. Dat maakt steeds weer veel indruk. Gat in de markt? We krijgen regelmatig bloedstollende verhalen te horen over gestolen fietsen. Het busstation is niet zover van het hotel af. We lopen omdat we zo vroeg zijn en omdat het hier erg druk is, er rijden vooral veel bussen en taxi's. Al gauw komen we langs een internetcafé. Uit de mail blijkt dat we weer kunnen pinnen, dus dat doen we meteen. Het voelt een stuk beter aan met een volle portemonnee. Tussen de middag melden we ons bij Hotel Ducado. Gerrit heeft dit hotel uitgezocht voor de nachten dat we hier samen zijn, en we vinden het wel zo makkelijk om dit hotel nu ook te nemen. Uit de mail blijkt dat Gerrit en Anneke hier afgelopen dinsdag ook al geslapen hebben. Het hotel heeft de benaming 'modern' in de Lonely Planet. Zo zouden wij het niet noemen, maar de badkamer is fatsoenlijk, en het personeel is zeer vriendelijk en meedenkend. We krijgen een kamer op de begane grond, die zo groot is dat we de fietsen binnen kunnen zetten. Het is hier vrij rustig voor een miljoenenstad, en er is een soort klein binnenplaatsje met een tuintafel en stoelen. Dat bevalt ons wel. Het centrum is op loopafstand. Het is prachtig weer en we gaan lopen. Santiago is een prettige stad, niet overdreven druk, met veel bomen en pleinen. Er zijn ontzettend veel kleine winkeltjes, van die 1-persoonszaakjes die voornamelijk reut verkopen. Om de tien meter zit een kerstkaartenverkoper op de stoep die precies dezelfde kaarten verkoopt tegen exact dezelfde prijs als zijn buurman. Er zijn wat bedelaars, maar niet veel. Een blinde accordeonist speelt zijn deuntjes. Mensen doen hun kerstinkopen. De topper van dit jaar is de ' mini-scooter', een metalen stepje met hele kleine wieltjes. Het ding is volslagen onbruikbaar hier. Stoepen zitten vol grote gaten, tegels zijn verdwenen. Je moet voortdurend je ogen gericht hebben op de grond onder je voeten. Straatvegers houden alles goed schoon. Edwin heeft honger en dan komen we langs een McDonald’s. Eigenlijk ben ik ertegen, maar vooruit. Het is wel leuk te zien hoe deze wereldwijde keten zich aanpast aan het land. Vis- of groenteburgers zijn niet te krijgen. De keus is iets beperkter dan in Nederland en we krijgen een soort papieren kleine kommetjes bij ons menu. Observatie leert ons, dat je die zelf kunt vullen met mayonaise, ketchup of avocadosaus. Dat is leuk! En de burgers zitten niet in piepschuim, maar in karton verpakt. Het smaakt ons best, vooral dankzij grote hoeveelheden mayo en avocado. Daarna gaan we op zoek naar een zaak waar we de fotolens kunnen laten repareren. Maar op het opgegeven adres zit een obscuur kantoortje dat lang dicht is tussen de middag. Dan maar niet. Al die grote warenhuizen die op de televisiereclame overkomen als ruime consumentenparadijzen waar geen nee te koop is, zijn in werkelijkheid krappe warenhuisjes met een beperkt assortiment. Van de Katwijkse Hema zouden ze nog een hoop kunnen leren. We vinden een boekwinkel die Engelse pockets verkoopt, maar ze rekenen drie keer zoveel als de oorspronkelijke Engelse prijs. Nou, dan lezen we wel niet. We gaan geen zestig gulden betalen voor een dunne Jack Higgins of een ander spannend boekje. Het eerste succes boeken we als een vriendelijke juffrouw gratis een schroefje monteert waardoor ook de rechterpoot weer aan mijn zonnebril vast zit. Daarna vinden we ook een tondeuse (keuze uit 1 model) en niet lang daarna kunnen we in een soort drogisterij ook een elektrische tandenborstel (keuze uit 1 exemplaar) bemachtigen. Edwin telt ruim dertig vrouw personeel achter de toonbanken, maar extra borsteltjes hebben ze niet, tandenragers ook niet. Een kop echte koffie doet wonderen voor het humeur en we lopen nog een stuk, naar het 'nieuwe informatiecentrum' van de Conaf (Staatsbosbeheer). Het is niet meer dan een juffrouw die vanachter een balie wat folders verkoopt. We kopen een stapel folders van alle parken waar we misschien nog zullen komen, en een paar mooie ansichtkaarten. Na een biertje komen we de Duitsers weer tegen waarmee we bij laguna Santa Rosa de hut gedeeld hebben. Hun huurauto is wat beschadigd geraakt aan de onderkant. Morgen moeten ze weer naar huis.
Zaterdag 16 december 2000Na een bezoek aan het postkantoor zouden we op een terrasje kaarten schrijven en postzegels plakken. Op het mooie Plaza de Armas staan banken, maar er zijn geen terrasjes. Koffie is alleen verkrijgbaar in trendy cafés waar je moet blijven staan of tweederangs tenten waar je binnen moet zitten. Edwin wordt helemaal mopperig, maar dat wordt hij altijd in een stad als hij niet tijdig gevoederd en gelaafd wordt. Dus we schrijven de kaarten eerst op een koffieloos bankje en daarna drinken we echte, goede koffie in een kip-snackbar. Waarom maken ze nu niet een paar leuke terrasjes? Het weer is goed, het plein is gezellig, en dan moet je binnen gaan zitten als je koffie wilt, en dat geslenter altijd in zo'n stad, ik doe het niet meer, mopper, mopper. De oude centrale markthallen zijn erg gezellig. Er hangt een sfeertje als in Parijs: veel kleine restaurantjes, marktkramen vol verse vis, veel bedrijvigheid. We worden aangesproken door twee obers, die allebei een tijd in Europa gewerkt hebben. Ze zijn heel tevreden hier. In Santiago is werk zat vooral als je een paar talen spreekt, zegt de jongen die tien jaar in België gewoond heeft in vloeiend Vlaams. De vis smaakt uitstekend. We worden aangesproken door een Amerikaans echtpaar, dat aan het tafeltje naast ons zit. Ze importeren Nederlandse sonderingsapparaten, van Van den Berg uit Groningen. Met zijn vieren brengen we de middag door. We zouden een heuvel beklimmen om van het uitzicht over de stad te genieten, maar dat komt er niet meer van. Het is toch te warm voor zoiets. We nemen een ijsje en gaan op ons terras zitten. Als we van dit land balen, komt dat omdat we bepaalde verwachtingen hebben, die gebaseerd zijn op onze Europese ervaringen. We gaan er dan vanuit dat we een leuk terrasje tegenkomen. Als dat er dan niet is, balen we. Hetzelfde geldt voor campings. Wij hopen steeds dat de volgende camping beter is of dat het volgende hotel wel goed is. Het is al minstens tien jaar geleden dat we in een ontwikkelingsland waren. En Chili beschouwt zichzelf als modern, welvarend land. In Mexico zouden we minder hoge verwachtingen gehad hebben, ook omdat het prijspeil daar een stuk lager ligt. Wij zijn aanhangers van een goede prijs/kwaliteitverhouding, en Chili hebben we gewoon te Europees ingeschat. 'Hoop is een roekeloze emotie voor de reiziger' schrijft Martha Gellhorn in 'Reizen met mijzelf en anderen'. 'Het wordt hoog tijd dat ik leer zorgvuldiger om te springen met hoop, een roekeloze emotie voor reizigers. De verstandige benadering zou zijn om het ergste te verwachten, het allerergste; op die manier vermijd je ernstige teleurstellingen, en wie weet, met een klein beetje geluk, heb je misschien wel een enigszins aangename ervaring, zoals het verschil tussen hel en vagevuur.' Zo erg is het nu ook weer niet met ons. Maar de grootste teleurstellingen worden inderdaad veroorzaakt doordat we zelf te hoge verwachtingen hebben (vaak opgewekt door te positieve berichten in onze reisgids). Het is beter om niets te verwachten, je niet te verheugen op koud bier, een zwembad of warme douches, dan kan het ook niet tegenvallen. We zijn nu gewend aan de staat waarin hotels en campings verkeren, en toch staan we steeds weer raar te kijken. Zoals wanneer het bedlampje het niet doet, en er in het hele hotel geen nieuw gloeilampje voorradig is, terwijl ze op de hoek van de straat te koop zijn. De volgende dag kopen we er gewoon zelf een. Of zoals toen we na een strandbezoek terugkwamen in het huisje, en nog net een auto zagen wegrijden met alle terrasstoelen erop. De baas had ze nodig in zijn andere hotel, in Copiapo, zei Paola toen we ernaar vroegen. Ja maar, Paola, van de huisjes die leeg staan kan je de stoelen wel uitlenen, maar wij hebben een huisje gehuurd en we willen buiten zitten! Ze had ergens in een hoekje nog wel twee oude stoelen staan, en die werden netjes op ons terras neergezet. De mensen die in de dagen erna aankwamen hadden gewoon pech. Geen terrasstoelen. Gevoel voor service is hier nog niet helemaal uitgeëvolueerd.
Zondag 17 december 2000Alweer een prachtige dag. We lopen eerst naar Parque Quinta Normal, waar gelukkig een mannetje met een ondernemende geest zakjes Nescafé en een thermosfles heet water heeft en grote stukken cake. Op een bankje in de schaduw wachten we tot de musea open gaan. Het treinmuseum is mooi: er staan heel wat oude locomotieven, mooi opgesteld op stukken rails tussen de bomen. In het stationnetje staan wat modelspoorbanen. Als je wilt fotograferen moet je vijf gulden betalen. Dat vinden we te ver gaan. We verwachten dat ze dan wel leuke ansichtkaarten verkopen, maar het enige dat in het hele museum te koop is, zijn zakjes voer voor de vissen in de vijver. Het museum voor Natuurlijke Historie is erg interessant. Beetje ouderwets natuurlijk, maar er is veel informatie over cultuur en geologie. Geïnspireerd door het treinenmuseum lopen we naar het Centraal Station. Er rijdt een trein naar het zuiden, maar de fietsen mogen niet mee en de bus is een stuk goedkoper. Het winkelcentrum bij het station is vol mensen die kerstinkopen doen. Wij lopen nog een stukje door, naar Parque O'Higgins. Daar zijn leuke restaurantjes, en het is een goede plek om te bekijken hoe de werkende mensen uit de middenklasse hun zondagmiddag doorbrengen, staat in de reisgids. Nou, dat is het zeker. Het is net Koninginnedag in het Vondelpark, met het verschil dat de grote mensen hier de spelletjes bemannen waar bij ons de kinderen mee langs de straat zitten. Ze doen erg hun best om wat geld te verdienen. Een mevrouw heeft op een stuk hardboard een clown geschilderd. Zijn mond is een gat en voor twee kwartjes mag je vijf ballen gooien. De ballen zijn bijna net zo groot als de mond. Een man heeft bankbiljetten op blokjes hout geplakt. Voor twee kwartjes mag je vijftien ringen gooien. Als je de ring om het blokje hout weet te krijgen, mag je dat bankbiljet hebben. De ringen passen maar net om het blokje heen, dus de kans dat hij er mooi overheen valt is nihil. In een opblaaszwembadje drijven houten visjes met een magneetje. Met de hengel kan je er één opvissen. Er staat een nummer aan de onderkant, altijd prijs. Daar tussendoor proberen jongens ijs te verkopen, vrouwen bakken empanadas en roosteren stokjes met vlees, mannen maken suikerspinnen. Het is gezellig, en Edwin verspeelt zijn hele zakgeld (f 1,50) zonder wat te winnen. Er staat ook een mevrouw met een weegschaal, voor twee kwartjes kun je je gewicht in de gaten houden. Daar wil Edwin zijn goede geld niet aan uitgeven. Ook zonder weegschaal weten we wel dat de kilo's er weer in rap tempo aangekomen zijn de afgelopen fietsloze weken. We eten uitgebreid op een leuk terras en worden bediend door de attentste ober van het hele land. Edwin eet parrillada, een grote stapel vlees inclusief wat ingewanden, ik neem 'pastel de choclo' een ovenschotel met maïs, heel lekker. We proberen de metro ook nog even uit. Die is snel, schoon en goedkoop. Nog een fles spa op een bankje in het Parque Brasil, vlak bij het hotel, en de dag is al weer om.
Dinsdag 19 december 2000Maandag fietsen we de stad uit. Dat valt nog niet mee. Het is erg druk, vooral veel bussen en taxi's die vaak stoppen om mensen in en uit te laden maken het fietsen aan de rechterkant van de weg erg lastig. Lokale fietsers rijden vaak aan de uiterste linkerkant van de weg, maar dat vinden we niet echt een prettige oplossing. Dus we fietsen af en toe op de stoep, als die er is, lopen stukjes als er te veel voetgangers zijn, en wagen ons af en toe op de rijbaan. En dat bijna twintig kilometer lang. Langs de weg wat bedrijven, veel winkelcentra, fastfood restaurants, redelijk nette huizen en veel, heel veel mensen. In en rond Santiago is alles net even beter onderhouden, nieuwer en een klein beetje luxer dan in het noorden. De mensen zijn beter gekleed, zien er Europeser en minder arm uit. Het is bijna dertig graden. Om de paar kilometer kopen we een fles water. Eenmaal de stad uit, wordt het wat rustiger, en de weg gaat langzaam omhoog. Het valt niet mee om na al die tijd weer met bagage te moeten fietsen. Mijn conditie is slechter geworden, het zweet bijt in mijn ogen. De weg loopt langs de snelstromende rivier Maipo. Het modderige smeltwater komt regelrecht uit de Andes. Het is hier toeristisch, er zijn veel leuke restaurants en plekken om te picknicken. Bij het plaatsje San Alfonso kamperen we in 'Cascada de las Animas', een bos langs de rivier, waar picknickplekken zijn, en kajaklessen worden gegeven, met een ecologisch tintje. De tent staat heerlijk in de schaduw van een paar dennenbomen. Het is fijn om weer te kamperen op een plek waar veel bomen staan. De camping is bijna erg goed. Mooie schaduwdakjes, tafels en barbecues (geen slager in het dorp) en er komt heerlijk drinkwater uit de kranen. Er is natuurlijk altijd wel wat te klagen. Zo zijn de douches alleen open van 9 tot 12 's morgens. Wij komen om een uur of vijf doornat van het zweet aan. De juffrouw van de receptie snapt dat we graag willen douchen en belooft dat er straks een mannetje komt om de douche open te doen. Het mannetje meldt zich bij de tent, en vertelt dat de douche open is. Edwin staat al optimistisch bloot in het douchehokje, als hij er achter komt dat 'de douche open doen' inhoudt, dat de deur van het slot gedaan wordt. De hoofdwaterkraan opendraaien of de geiser aansteken is niet bij de service inbegrepen. Dus hij moet zich weer aankleden, teruglopen naar de tent om lucifers te halen, de waterkraan opendraaien, de gaskraan opendoen, de geiser aansteken, en dan pas kan hij zich weer uitkleden en douchen. Ach, we kijken er niet mee van op. Het went, zullen we maar zeggen. Dinsdag doen we niet veel. Een beetje wassen, wat lezen, even naar het dorp lopen voor een paar boodschappen. Veiligheidshalve adopteren we deze keer een hond met drie poten. Het geluid van de rivier op de achtergrond zorgt ervoor dat we heerlijk slapen. Woensdag fietsen we tot daar waar het asfalt ophoudt. Dat is gelukkig maar 12 kilometer vanaf de camping. Daar is ook meteen de grenspost. Die zijn hier niet echt op de grens, maar daar waar de beschaving ophoudt, langs de weg in de richting van de grens. Volgens onze kaart is het helemaal niet mogelijk om hierlangs naar Argentinië te rijden, maar het schijnt wel te kunnen. Alleen ligt er nog zoveel sneeuw dat de pas dicht is. Er moet wel heel veel sneeuw aan het smelten zijn om deze woeste rivier te veroorzaken. Hoe zou dat gaan met een rivier van smeltwater? 's Winters smelt er niets, in de zomer is de sneeuw een keer op, valt de rivier dan droog? De middag brengen we door bij het zwembad. Het water is prachtig helder, de ligweide is van gras met echte klaver, en de zon schijnt heerlijk. Donderdag lopen we naar de waterval, en Edwin maakt de fietsen weer eens schoon. De kabels moeten nodig bijgesteld worden, zodat we morgen soepel schakelend weer naar Santiago kunnen fietsen. Daar ontmoeten we Gerrit en Anneke, en dan gaan we een week met zijn vieren naar Paaseiland. Op 2 januari scheiden onze wegen zich weer. Dan gaan we naar het zuiden. Waarschijnlijk gaan we eerst een heel stuk met de bus. Het zuiden, waarvan iedereen zegt dat het zo mooi is, dat het goedkoper is, dat het daar makkelijker fietsen is dan in het noorden. Al die positieve verhalen geven ons weer hoop. Hoop, die roekeloze emotie, waardoor je gaat fantaseren over moeiteloze fietstochten, zon en blauwe luchten, niet te hoge temperaturen, mooie, rustige campings en prachtige landschappen. Het noorden was heel bijzonder. Tevreden kijken we erop terug. En we zijn blij dat we dat stuk al gehad hebben, en dat we het mooiste stuk nog tegoed hebben.
Kerstmis 2000Kerstmis op Paaseiland, wat bijzonder! We ontmoeten Gerrit en Anneke bij Hotel Ducado in Santiago. Het is vreemd en toch heel gewoon om ze hier te treffen. Ze brengen brieven voor ons mee van Henk en Riet en Frits en Rie, en een pakketje van Dick en Irene, met wat boeken, een brief en een stuk marsepein. Het is heerlijk om post te krijgen! Aan de terrastafel bij het hotel praten we eerst een beetje bij. Onze Zwitserse buren, die een 7000 meter hoge berg beklommen hebben, eten op het terras, wij zoeken een leuk restaurant op. Eerst even naar het internetcafé, want Gerrit Senior zit op mail van junior te wachten. Daarna naar veel vlees en wijn in een goed 'parilla' restaurant, de ’Dikke Koe’, waar al het vlees op houtskool gegrild wordt. De volgende ochtend doen we rustig aan. Met de metro gaan we naar het grote park. De tandradbaan en de kabelbaan doen het helaas niet op de dag voor Kerst, maar de taxi brengt ons omhoog. Op het terras met uitzicht over de hele stad drinken we 'mote con huesillos', een traditionele Chileense drank, die bestaat uit een glas vol perzikensap, gort, met een hele perzik erin. Na de lunch gaan we richting vliegveld, waarvandaan we aan het eind van de middag naar 'Isla de Pascua', oftewel Paaseiland vertrekken. Het toestel vliegt door naar Papete, op Tahiti. De rijke familie Guzman, 86 man sterk, gaat op vakantie naar Tahiti, en ze zitten om ons heen. De gillende kinderen die het halve vliegtuig afbreken worden glimlachend gadegeslagen door de trotse ouders. Halverwege de vijf uur durende vlucht gaat het lampje 'riemen vast' branden. Niet dat er veel turbulentie is, maar het personeel is het geren en gedraaf van de kinderen Guzman ook zat. De ouders Guzman, allemaal getooid met blauwe petten waarop geborduurd staat 'familia Guzman Tahiti 2001' vinden het niet erg nodig dat hun kinderen in de riemen zitten, en het cabinepersoneel moet twee keer waarschuwen voor er een beetje rust in het vliegtuig komt. We zitten ons lekker te ergeren, en we zijn blij dat wij op Paaseiland uitstappen, en dat de familie Guzman doorvliegt. De ontvangst is hartverwarmend. Gerrit heeft kamers gereserveerd in 'residencial' Ana Rapu, wat geen echt hotel is, maar kamers met eigen badkamer bij particulieren. De eigenaars staan ons op te wachten met een bordje 'welkom Van Ommering', hun dochtertje hangt bloemenslingers om onze nek. De sfeer is bijna Hawaïaans, de mensen zijn van een heel ander ras dan de Chilenen van het vasteland. Het schijnt dat het eiland ooit overbevolkt is geweest, dat dat de aanleiding was tot de oorlog tussen de 'kortoren' en de 'langoren'. In die oorlog zijn veel beelden vernield. Daarna hebben slavenhalers, missionarissen en epidemieën hun tol geëist, zodat er op een gegeven moment honderdelf RapaNui over waren. Met een groot aantal mensen is ook de kennis van de gebruiken en de mondelinge overlevering van legenden voor een groot deel verdwenen. Nu heeft het eiland weer drieduizend inwoners, die bijna allemaal leven van het toerisme. De Polynesische vrouwen dragen een bloem in hun donkere haar, de stoere, langharige mannen dragen een doek om hun voorhoofd geknoopt. Het is inmiddels donker geworden, en in de Volkswagenbus worden we naar onze kamers gebracht. De zee ligt vlakbij, het geluid van de golven klinkt tot in de kamers. De luchtvochtigheid is erg hoog. De tuin is weelderig begroeid. Er is een gemeenschappelijke keuken, en in de ontbijtruimte staan twee bankstellen en een grote kerstboom. De zitkamer is de hele dag open en is voor gemeenschappelijk gebruik. 'Dit is jullie huis', zegt Anna steeds en biedt ons een welkomstdrankje aan. Hier op het eiland wordt niks gestolen, we kunnen de spullen zo laten liggen. De horloges moeten we maar afdoen, hier op het eiland moeten we ons ontspannen en ervan genieten. (Dat geldt dan vooral voor Gerrit en Anneke, wij hebben al bijna twee jaar geen horloge meer om). En of we alsjeblieft de sleutel niet willen verliezen, want de dichtstbijzijnde sleutelmaker woont hier vijf uur vliegen vandaan. We moeten opschieten, want zo meteen begint de mis, en we moeten beslist naar de kerk, bedisselt Anna. Hoewel we behoorlijk moe zijn, willen we dat toch niet missen. Anna's broer rijdt ons naar de kerk, en haar dochter Tavake (rapa nui, oftewel Paaseilands voor keerkringvogel) is verder onze gids. De kerk zit stampend vol, het is heet en de vochtigheidsgraad is hoog. De mis is drietalig: Spaans, rapa nui, en een beetje Engels. De gezangen worden in het rapa nui gezongen, met bijbehorende traditionele volksmuziek. De houten beelden in de kerk zijn een mengeling van traditionele katholieke afbeeldingen met moai-trekken. We ontmoeten de oma van Tavake, die ons meteen begint te zoenen om ons een prettig kerstfeest te wensen. (Feliz Pascua, zeggen ze dan in Chili, een Kerstman heet een Pasquero, en kerstbrood, dat naar pepernoten smaakt heet Pan de Pasqua, maar verder hebben ze het wel over Navidad). De warmte in de kerk drijft ons voortijdig naar buiten. Gezeten op de trap bestuderen we het gezinsleven van de anderen die buiten bivakkeren. Kinderen rennen vrolijk rond, vrouwen lopen achter de kinderwagen, mannen zitten te kletsen. Iedereen groet ons vriendelijk. De wind ruist in de palmen, de temperatuur is zeer aangenaam, de sfeer is een tropische verrassing. Wat zijn we hier fantastisch gastvrij ontvangen, wat een bijzondere manier om Kerstfeest te vieren. Eerste Kerstdag wordt hier gevierd met een gratis maaltijd voor iedereen, een 'curanto'. Er is een groot gat gegraven in de grond, er is een vuur in gestookt waarop lavastenen gelegd zijn die de warmte vasthouden. De rest van het gat is opgevuld met grote, van golfplaten gemaakte schalen, waarop hompen rundvlees liggen. Verder zoete aardappels, en yamwortels, bovenop een laag bananen en het geheel ligt een dag of wat te garen. Als alles klaar is komen alle drieduizend inwoners en een handvol toeristen met schalen en borden naar de voedseluitdeling. Er is ruim voldoende. Veel mensen gaan met plastic zakken vol eten weer naar huis, een aantal eet het voedsel ter plaatse op. Oma heeft zich over ons ontfermd, zorgt dat we een goede plek hebben om te zitten en wisselt het stuk vlees dat Edwin heeft gekregen om voor een beter stuk. Haar schoondochter is een beetje dronken en wordt een beetje vervelend, dus we gaan ergens anders zitten. Er zijn meer inboorlingen die een beetje te veel gedronken hebben, maar afgezien daarvan is het een heel gezellig gebeuren, waarin de toeristen van ganser harte deelgenoot mogen zijn. Het eiland is veel groener dan we op grond van afbeeldingen in boeken gedacht hadden. Er staan veel bomen (de laatste jaren is er veel eucalyptus aangeplant), en de boomloze gedeelten zijn bedekt met een dikke laag sappig gras. Overal zwerven paarden rond. Ze lopen vrij over het eiland, met hun pas gebrandmerkte veulentjes. De laatste drie jaar is er meer regen gevallen dan in meer dan tien jaar daarvoor bij elkaar, een klimaatsverandering die door de inwoners wordt toegeschreven aan de gevolgen van 'El Nino'. We slapen twee nachten in Ana Rapu. Het kost vijftig dollar per nacht, het ontbijt is prima, er zitten gaten in de sprei en de kakkerlakken lopen door de kamer. Op Paaseiland is alles veel duurder dan op het vasteland, en het is hier vrij vochtig, wat het onderhoud natuurlijk niet gemakkelijk maakt. Maar de relaxte levenshouding van de inwoners zorgt ervoor dat ze het zichzelf wel erg makkelijk maken. 'Ik kom niet in jullie kamer, hoor', verzekert Anna ons. Dat wil zeggen dat er dus niet schoongemaakt wordt. Handdoeken worden er niet bijgeleverd, wc papier ook niet. Als Gerrit warm wil douchen, is net de boiler leeg. Je kunt ook in de tuin kamperen, maar dan sta je 's ochtends in de rij voor 1 douche en 1 wc. De prijzen in de winkels en restaurants zijn ook behoorlijk hoog, en de tweede dag begin ik me een beetje een dollar-melkkoe te voelen. Zijn ze echt vriendelijk en gastvrij, of zijn ze op onze centen uit? Dat gevoel zorgt even voor een domper. Maar het went wel weer. De eilandbewoners zelf betalen tenslotte ook anderhalve gulden voor een ui en een twee gulden voor een banaan. Na twee nachten huren we een auto en gaan kamperen aan Anakena Beach, een prachtig zandstrandje met kokospalmen, waar een groep beelden staat met hoedjes op. De camping is een beetje eenvoudig, met twee pittoiletten en een jerrycan drinkwater. Er is een picknicktafel, er is schaduw. Er zijn bijna geen andere kampeerders en er zijn miljoenen mieren. Op de achtergrond klinkt het geluid van de golven, en als we mierendood gestrooid hebben is het een zwaar romantische plek. We verkennen het eiland, we gaan langs alle beelden en af en toe zwemmen we in het heldere water van de baai. De mooiste plek is 'Rano Raraku', de groeve, de plek op de helling van de vulkaan waar de beelden uitgehakt werden. Tientallen beelden liggen of staan er nog. Sommigen zijn af, anderen zitten nog gedeeltelijk vast. Het is onvoorstelbaar dat de inwoners bereid waren zoveel werk te verrichten, om zoveel beelden te maken. In totaal zijn er ruim 900 beelden. We hebben er al zoveel over gelezen, er zijn zoveel theorieën en weinig feiten, dat we niet meteen echt gegrepen worden door de mystieke aspecten van het geheel. Nu zijn we daar toch niet zo gevoelig voor. Dit in tegenstelling tot de Duitse dame die we ontmoeten. Ze is hier vier jaar geleden blijven hangen aan een plaatselijke visser. Ze wonen in een hutje aan het strand, zonder voorzieningen. Ze is helemaal gelukkig. Ze geeft de voorouders te eten, en die beschermen haar dan. Ze heeft de verhalen van haar partner in een boek vastgelegd. Haar volgende boek gaat over de spirituele verandering die ze doorgemaakt heeft, van de grote stad Keulen naar het kleine hutje op Paaseiland. Dat ze deel mag uitmaken van deze oude cultuur is het grootste geschenk dat ze ooit gekregen heeft, vertelt ze ons met een hemelse glimlach. We kamperen vijf nachten op dezelfde plek, en met het autootje verkennen we alle plekken waar wat te zien is. De eerste Suzuki Samurai jeep was erg slecht, met een lekke uitlaat en hele slechte vering, maar er werd meteen bijgezegd dat we hem na twee dagen konden omruilen voor een auto met iets meer vering en minder herrie. Regelmatig komen we in het dorp, om boodschappen te doen, om wat te drinken, om te internetten, of om de was op te halen. We bezoeken het museum, dat er tot onze verrassing heel goed uitziet. De informatie is nieuw en kleurrijk. 'Onze' professor in het museum van Vina del Mar had niet helemaal gelijk toen hij beweerde dat zijn door schimmel aangetaste museum zoveel beter was dan het museum op het eiland zelf. Het eiland is vrij klein (160 vierkante kilometer), maar het kost vrij veel tijd als je alles wilt bekijken. In totaal rijden we 300 kilometer in een week tijd. Sommige beeldengroepen zijn gerestaureerd. De platforms zijn dan hersteld, en de beelden gerepareerd en rechtop gezet. Thor Heijerdahl is ermee begonnen, en pas een paar jaar terug heeft een Japans bedrijf ook een grote groep hersteld. De beelden die nu nog op hun neus liggen zijn wel erg beschadigd. De informatie bij de beelden zelf is beperkt tot het bordje 'niet op het platform klimmen'. Op de twee meest bezochte plekken zit een corpulente dame in een fleurige tentjurk onder een parasol de wacht te houden. Zodra een toerist zich te dicht bij de beelden waagt blaast ze streng op haar fluitje. Als ze tenminste niet bezig is om wat souvenirs te verkopen. Op andere plekken is totaal geen toezicht. In 'Orongo' zien we de rotstekeningen van de 'vogelman', we gaan langs alle plekken waar nog een 'moai' staat of ligt, en we gaan een tweede keer naar de groeve, nu aan het eind van de dag, zodat er ander licht staat. De groeve is de mooiste plek. Er lopen nooit meer dan een stuk of tien mensen, dus als de Japannertjes uitgefotografeerd zijn, hebben we de beelden bijna uitsluitend voor onszelf. Op deze plek heerst misschien nog wel een beetje mystieke sfeer. Het blijft moeilijk te bevatten dat we nu echt hier zijn. Nu, na een paar dagen, zijn we een beetje gewend aan de beelden, en beginnen we verschillen te zien. Details vallen meer op, de beelden gaan meer tot onze verbeelding spreken. We eten een keer in een restaurant in het dorp. De tonijn smaakt prima, en we hebben uitzicht op strand en voetbalveld. Vrijgevochten mannen met lange zwarte haren op ongezadelde paarden galopperen langs. Kinderen van een jaar of zes zitten alleen op paarden, alsof ze erop geboren zijn. We brengen de foto van de man uit Caldera naar zijn broer die in het dorp woont. We weten meteen dat we op het goede adres zijn, ze lijken als twee druppels water op elkaar. In de 'Mercado artenasial' hebben veel inwoners een kraampje ingericht met souvenirs. Door prijsafspraken onderling is alles behoorlijk duur, er is wel wat afdingen mogelijk, maar het prijspeil is wat overdreven hoog. Waarschijnlijk worden de meeste voorwerpen aan het vasteland gemaakt. In Santiago zijn dezelfde souvenirs te koop voor minder geld. Bij het postkantoor verkopen ze geen postzegels met Paaseiland-afbeeldingen. Er is geen pinautomaat, creditcards worden alleen geaccepteerd in de hele dure hotels en souvenirwinkels. Bij de beeldengroepen is niets te koop, geen koude frisdrank, geen ijsjes. In het dorp wordt blijkbaar genoeg verdiend aan onderdak, verhuur van auto's, motoren en paarden en de verkoop van souvenirs. De kampeerplek is gratis, en iedere dag maakt de boswachter de wc schoon. Er is zelfs wc-papier. Vlak bij de groeve is ook een gratis camping, maar hier bij het strand staan we erg leuk. Gerrit en Anneke vinden het een beetje veel werk om weer op een andere plek te gaan kamperen, dus blijven we maar hier. Verder gedragen ze zich heel dapper en eten zonder klagen drie dagen macaroni. Ook hier lopen kakkerlakken rond. Zodra het donker is, komen de bruine, best mooi getekende beesten tevoorschijn. Ze eten voornamelijk hout, en we weten niet precies waarom ze als 'vieze beesten' bekend staan. Dat zoeken we nog een keer op. En ook over de beelden moeten we nog maar eens wat lezen (Thor Heyerdahl bijvoorbeeld). Na het zwemmen in zee 'douchen' we met behulp van de bidon, en als de haren op die manier gewassen zijn, kunnen we weer een dag zonder douches. Hoewel Gerrit en Anneke en wij nogal wat verschillende inzichten hebben over de geneugten van het kamperen en de verschrikkingen van te dure hotelkamers, (volgens G&A zijn het meer de ontberingen van het kamperen en de geneugten van comfortabele hotelkamers) vinden we een voor iedereen aanvaardbare tussenweg. Over hoeveel tijd en dia's besteed worden aan ieder beeld heeft ook niet iedereen dezelfde ideeën. Gelukkig kennen we elkaar al langer dan vandaag en komen dit soort verschillen niet als een verrassing. Na vijf nachten kamperen slapen we de laatste nacht weer in Ana Rapu. De kamers zijn net schoongemaakt met iets waar kakkerlakken niet zo goed tegen kunnen. Na een genadetrap van Anneke is onze kamer even vrij van ongedierte. Terwijl Gerrit en Edwin de rest van de bagage bij de kampeerplek ophalen, knipt Anneke mijn haar. Daarna onder de douche. Heerlijk veel warm water in onze kamer, maar in de mooiere kamer van Gerrit en Anneke is de gasfles niet aangesloten. Het is niet erg, vinden ze, en ze nemen een koude douche. De mannen gaan nog even boodschappen doen. Zodra ze uit ons gezichtsveld zijn, laten ze zich helemaal gaan. We zien ze opeens voorbijrijden met een knappe liftster, een jonge knappe inlandse krullenbol. Ze reserveren in een duur restaurant voor het oudejaarsbuffet en blijven veel te lang weg als ze nog 'even' naar het strand gaan. Ze amuseren zich prima. In restaurant 'Playa Peya' vieren we oud en nieuw. Het buffet ziet er prachtig uit, en het smaakt prima. Er zijn grote hompen vlees, maar zelfs Edwin heeft daar nog even geen behoefte aan, dus we beperken ons tot ceviche (een gerecht van ingelegde vis), de heerlijke kipschotel, de plakken kalkoen en de salades. De grote taart en de verse fruitsalade smaken fantastisch. Het terras is heel romantisch. Gebouwd op palen boven de golven kijkt het uit over het haventje. Er worden toetertjes en confetti uitgedeeld en om twaalf uur komt er een fles champagne op tafel. In het dorp wordt het vuurwerk aangestoken, het bevoorradingsschip dat op zee ligt vuurt een paar lichtkogels af, en dan is het 2001. We wensen iedereen een 'feliz ano' of een 'happy new year'. De meeste gasten zijn toeristen. Uitkijkend over zee wens ik in gedachten iedereen die we kennen in Nederland een Spanje een gelukkig nieuwjaar. Ze zullen het wel niet merken, want zij hebben het feest al een uur of zes achter de rug en liggen nu vast lekker te slapen. Terug bij Ana Rapu moete we daar natuurlijk ook weer iedereen zoenen. Om één uur liggen we op bed. Het is benauwd, en er zitten muggen in de kamer. Midden in de nacht worden we gewekt door gehijg. 'Fuera', roept Edwin hard. Gehoorzaam verlaat moeder hond onze kamer, haar nagels tikken op het zeil. Terug naar de hondjes, die ergens in een hol onder een golfplaat achter de kamer van G&A liggen te piepen. Maandagochtend 1 januari 2001 verlaten we Paaseiland. Een grote geplette kakkerlak laten we achter op de vloer van de douche. Ana hangt ons een schelpenketting om als afscheid. De moeder van Ana heeft op het vliegveld een souvenirwinkel, en in het dorp ook. De neef van Ana heeft ons in zijn taxi naar het vliegveld gereden. Het hele eiland is een groot familiebedrijf. Als het vliegtuig is geland zien we de volgende lading toeristen aankomen. Ze worden net zo verwelkomd als wij, een week geleden. Tavake heeft haar zondagse jurk aan, en hangt bloemenslingers om de nek van de nieuwe gasten. Het is amper tot ons doorgedrongen dat we hier echt zijn, en nu moeten we al weer weg. En Gerrit zal zijn leven lang spijt hebben van het feit dat hij hier ooit drie bloedmooie liftsters langs de kant van de weg liet staan. Hij had geen tijd om ze op te pikken, hij moest gauw een dia maken van de zonsondergang.... Na ruim vier uur vliegen zijn we weer in Santiago. Gerrit heeft een huurautootje en neemt onze bagage mee, wij gaan met de bus. Gelijktijdig komen we bij het hotel aan. We zijn inmiddels 'vaste klanten' geworden, en krijgen een 'vaste klantenkaart', wat ons twintig procent korting oplevert. Dus nog maar 33 dollar per nacht. Over de reserveringen die via internet gepleegd zijn, is geen korting mogelijk. Blijkbaar moeten ze daar een percentage van afstaan. Zelf hebben ze geen Internet, de reserveringen worden aan het hotel doorgefaxt, ze faxen het antwoord terug naar de digitale reserveringscentrale, die een bevestiging mailt aan de klant. Vanwege nieuwjaarsdag zijn de meeste restaurants gesloten, dus eten we weer Chinees tegenover het hotel. Op dinsdagochtend nemen we afscheid van Gerrit en Anneke. Zij gaan naar het noorden naar de plekken waar wij al geweest zijn. Vreemd om ze uit te zwaaien, eigenlijk hebben we nog niet alle gespreksonderwerpen afgehandeld. We zullen ze missen, en toch is het ook heerlijk om weer samen te zijn. We verheugen ons op fietsen en kamperen in het zuiden. Gerrit heeft ons daar 'sprookjesbossen' beloofd. Edwin wil al sinds zijn negende jaar de Araucariabossen zien, en nu gaat het er dan eindelijk van komen. We hebben nog een dag in de stad nodig, om de foto's af te laten drukken, het buskaartje te regelen, naar het postkantoor te gaan, te internetten en te bellen. Bovendien wil Edwin de Cerro San Cristobal opfietsen, de heuvel in het Parque Metropolitana. Iedere yup in Santiago met een mountainbike, flitsende fietskleding en een hartslagmeter fietst daar op zondag omhoog. Als je gezien wilt worden, is dit de plek waar je moet fietsen. Gezien de hoeveelheid gehijg en gezweet die we aan de top zagen, hebben we ons psychisch voorbereid op een zware klim. Vijf kilometer lang gaat de weg omhoog. Nog voor we wegrijden hebben we alweer een beetje mot over de te volgen route. We moeten dwars de stad door, en dat gaat goed. Dan omhoog. Het valt ons tegen! Het is helemaal geen zware klim, we fietsen fluitend omhoog. De stijging is maar 320 meter. Met een gevoel van 'is dat alles' komen we boven aan. Maar dan weer naar beneden. Eerst moeten we weer een hond van ons af zien te schudden, dan gaat Edwin lekker hard naar beneden, en ik natuurlijk minder hard. Er is een splitsing, en een deel van de weg is eenrichtingverkeer. Even verderop splitst de weg zich nog een keer. Edwin is natuurlijk al lang uit zicht verdwenen. Mopperend rijd ik wat rond. Hij kan bij een splitsing toch wel even op me wachten? Ik kies voor de weg die we vorige week met de taxi genomen hebben, maar beneden staat geen Edwin te wachten. Dan zal hij het 'verboden voor fietsen'-bord wel genegeerd hebben, en ik fiets over drukke wegen terug naar de hoofdingang. Ook daar geen Edwin. Ik word nu echt boos. Hij zal wel weer kwaad zijn geworden over mijn te lage tempo bergafwaarts, en doorgereden zijn naar het hotel. Hij heeft helemaal niets bij zich, zoals gewoonlijk. Hij kan niet eens de hotelkamer in, ik heb de sleutel bij me. Mopperend fiets ik dwars door de stad naar het hotel. Daar staat hij inderdaad te wachten. Hij fietste zo hard naar beneden dat hij niet eens gezien heeft dat er een afslag was. Hij heeft mij gezocht op dezelfde plekken waar ik hem gezocht had, alleen net op de verkeerde momenten. Ik hoop niet dat dit geheel van misverstanden een voorbode is van de rest van de fietsvakantie. We voelen ons al helemaal thuis in deze stad, weten precies waar ze de foto's netjes afdrukken, waar de koffie goed is, en welk internetcafé ons goed bevalt. We nemen allebei een terminal, we hebben alle tijd en hebben veel mail te lezen en te versturen. Er zijn hele leuke en minder leuke berichten. Een tegenvaller is dat het pakketje dat we aan Sietse hadden gestuurd, bij aankomst leeg bleek te zijn. We zullen voortaan alles aangetekend versturen. Om negen uur 's avonds stappen we in de bus. De 'Cruz del Sur' brengt ons en de fietsen naar Osorno. Wat een comfortabele manier om de stad te verlaten! De terminal (terrapuerta Los Heroes, oftewel de 'aardhaven') ligt vlak bij het hotel. De fietsen kunnen weer mooi onderin, de stoelen zijn zeer luxe en de steward brengt drankjes en hapjes rond. We slapen goed, en na het ontbijt worden we in Osorno afgezet, in de regen. Wat hadden we dan verwacht? Het is hier groen en vruchtbaar er zijn veel meren en bossen, overal staan bomen en houtzagerijen. Het klaart al gauw op en als we fietsvaardig zijn kunnen we weer gewoon in ons T-shirt fietsen. Op de camping municipal zetten we de tent op. Het is ongelofelijk heerlijk om weer op pad te zijn zoals het hoort: met de fietsen, en op een echte camping, met bomen en gras. Het is heel lang geleden dat we een grasmaaier gezien hadden. 's Middags nog even de stad in. Deze omgeving is gekoloniseerd door de Duitsers. Houten huizen in Europese stijl, iedere zaak heet 'aleman' of 'suiza' en als je erop let zie je diverse Duitse koppen op de terrassen achter een biertje zitten. Vanavond eten we weer lekker macaroni.
Vrijdag 5 januari 2001Nadat we alles droog hebben weten in te pakken kunnen we een poosje schuilen bij het toiletgebouw. Het ziet er niet naar uit dat het ooit nog droog wordt. Onder het gebruikelijke gemopper ('je wordt van binnen net zo nat als van buiten, ik kan net zo goed in mijn blote kont op de fiets gaan zitten') trekken we de regenpakken aan. We fietsen richting Entre Lagos. Het landschap doet erg aan Frankrijk denken. Heuvels, regen, veel bomen, groene weiden, en de geur van koeienstront. De melkbussen staan langs de kant van de weg op de melkrijder te wachten. Boomgaarden staan vol frambozenstruiken. De zoetgeurende vruchten zijn al rijp. De bermen worden opgefleurd door prachtig oranje bloeiende alstroemeria en manshoge fuchsiastruiken. En het blijft maar regenen. Bij een klein winkeltje kopen we wat te drinken. Het begint net echt hard te regenen, en we schuilen onder het afdakje. 'Het verse brood is net binnen gekomen', waarschuwt de eigenaresse ons even later. Het is nog warm en smaakt heerlijk. We mogen twee stoelen pakken en wachten tot het wat minder regent. Na bijna zestig natte kilometers vinden we een camping aan het meer die vlakke tentplekken heeft die iets meer dan twee meter van de weg af liggen. De eigenaars vinden het maar niks dat we meteen de tent willen opzetten. We moeten eerst binnenkomen, en koffie drinken. We krijgen er broodjes bij, met zelfgemaakte jam. Abrikozen en kweepeer, en als we onze goedkeuring uitspreken komt er ook nog een grote pot fantastische frambozenjam op tafel, en honing. We moeten alles wat nat is uitdoen (dat doen we maar niet, want Edwin had gelijk, we zijn echt helemaal doornat geworden), de houtkachel wordt extra opgestookt en wij en onze natte spullen kunnen lekker drogen. We moeten nog meer koffie nemen, en er wordt nog meer brood op tafel gezet. Echt schattig. We hadden het niet koud, maar na een half uur zijn we toch flink afgekoeld en het is heerlijk bij het kacheltje. Edwin doet boter, kaas en eieren met Camila, de twaalfjarige kleindochter. Pas tegen vier uur klaart het op. Als de tent staat oefent Edwin nog wat werkwoorden met zijn nieuwe vriendinnetje. Broer Nicolas vraagt of Edwin komt voetballen, dus daar moet hij ook aan geloven. Samen met Camila kan hij Nicolas amper aan. Aan de overkant van dit meer moet een mooie besneeuwde vulkaan staan, tot nu toe zien we alleen wolken.
Zondag 7 januari 2001Wegens te enthousiaste darmen blijven we een dagje extra hier. Gelukkig laten de kinderen Edwin met rust. Hij slaapt de hele ochtend. We kunnen even in de zon liggen, en dan begint het weer te regenen. Maar we hebben weer leesvoer! Er is één gasfles aangesloten in de damesdouche. Het hele sanitaire gebeuren stelt sowieso weinig voor hier. Het drinkwater wordt opgepompt uit het meer, er wordt wat chloor aan toegevoegd, en hup, het is opeens drinkwater geworden. As Edwin warm wil douchen (koud douchen is geen optie bij deze temperaturen) moet hij dus in de damesafdeling. De kleedruimte is gemeenschappelijk, er zijn maar twee wc's en alle buurvrouwen komen net terug, dus er zijn veel dames. Ze hebben met zijn vieren één rol wc papier, die steeds onder de deur door wordt doorgegeven. Ik blokkeer de doorgang naar de douches, zodat Edwin zich weer kan aankleden. Hij vindt het niet leuk. Hij is enorm moe en heeft het even gehad. 'Armoedig' is de term die hij gebruikt. Morgenochtend zal het wel weer beter gaan. Het regent de hele nacht. 's Ochtend klaart het gelukkig even op. We pakken gauw in. Oma en de familie zijn vreselijk aardig. Camila kwam haar kleine zusje laten zien. 'Zeg eens gedag', zei ze, en we kregen meteen een kusje. Maar 50 gulden (twintig dollar) per nacht vinden we een beetje te gortig, we gaan verder. We hadden gepland dit traject langzaam af te leggen. Er zijn mooi thermale zwembaden in Aguas Caliente, er is een Nationaal Park Puyehe, waar je kunt kamperen er waar wandelingen zijn uitgezet, er is een vijfsterren uitzichtpunt, in de sneeuw met prachtig uitzicht op vulkaantoppen. We moeten het allemaal aan ons voorbij laten gaan. Het is zwaarbewolkt, af en toe regent het toch weer een beetje. Het enige dat we willen is goed weer. We fietsen door, naar Argentinië. Volgens de gids valt al de regen aan de Chileense kant. Uit ervaring kunnen we zeggen dat het boekje ons dit fout voorspiegelt. Vlak voor de grens zit een man in een hokje met een slagboom. Hij geeft ons een bonnetje waarop staat dat we twee fietsen hebben. Even verderop, in het grote grensgebouw, moeten we eerst met de paspoorten naar de grenspolitie. Die stempelt ons het land uit, geeft een stempel op het fietspapiertje, en verwijst ons door naar de douane. Daar krijgen we nog een stempel op het fietspapiertje. Een halve minuut fietsen verderop zit weer een mannetje in een hokje met een slagboom, waar we het bestempelde fietspapiertje weer moeten inleveren. En vele kilometers verderop, bij de Argentijnse grenspost, herhaalt het hele ritueel zich. Bij de Chileense grens hebben we een driesterren ervaring. We kunnen binnen zitten, op een stoeltje, en er is een cafetaria, waar warme koffie en empenada's verkocht worden, maar dan zonder stoeltjes. Er worden wat stempels gezet en we zijn keurig op tijd Chili uit. Een toeristenvisum is negentig dagen geldig. Verlengen is geen probleem, het kost alleen honderd dollar per persoon, en je moet een poosje in de rij staan in een officieel kantoor in Santiago. Ga je een paar dagen het land uit, dan krijg je bij terugkomst gewoon weer gratis een nieuw visum voor negentig dagen. De keus was dus niet moeilijk. De pas van Osorno naar Bariloche is bijna helemaal geasfalteerd, het is een toeristische route door prachtige Nationale Parken, en de pas moet niet te hoog zijn. Dat viel dus even tegen. Hij is wel 1350 meter hoog. Het regent, het hagelt, het onweert. Het is een graad of negen. Het is koud, koud, koud. Als we eindelijk de pas gehad hebben, krijgen we vijftien kilometer onverharde weg. De regen heeft flinke geulen en gaten in de weg gespoeld, we moeten voorzichtig afdalen. Edwin ziet het niet meer zitten. Hij heeft gisteren heel weinig gegeten, hij heeft geen energie meer. Hij zou het liefst de tent opzetten langs de weg en samen in de slaapzak kruipen om weer een beetje warm te worden. Maar ik vind dat het te koud is om hier te stoppen, we moeten door, verder naar beneden, in beweging blijven. Met wat peptalk en druivensuiker krijg ik hem weer een beetje op gang. Bij de Argentijnse douane, twintig kilometer na de Chileense, kijken ze ons meewarig aan. Ik heb het zo koud, dat ik sta te bibberen. Door het vocht aan de binnenkant van ons regenpak koelen we heel erg af, vooral bij het afdalen. En hier verkopen ze niets te eten of te drinken. Het is inmiddels kwart voor acht, en we barsten van de honger. Als het regent ga je ook niet even koffie maken langs de kant van de weg. De douaneambtenaar heeft medelijden met ons, en hij vult even gauw de formulieren voor ons in, die je normaal zelf moet invullen. Het is nog twintig kilometer naar een hotel, vertelt hij. We fietsen zo snel mogelijk, maar eigenlijk zijn we op. Bij een restaurant langs de weg kopen we wat brood. Er staat een tentje. We twijfelen, we hebben eigenlijk een luxe hotelkamer nodig met een warme douche, en de warme douches doen het hier even niet. Het heeft zo hard geregend dat al het brandhout voor de verwarming van de douches nat is geworden. Er brandt wel een heerlijk haardvuur, het restaurant ziet er uitnodigend uit en de mensen zijn erg vriendelijk. Na een paar minuten bij het vuur besluiten we hier toch te blijven. Het lijkt een beetje op kamperen bij de boer. De voorzieningen zijn sober, en op de achtergrond loeien de koeien. We zetten gauw de tent op, en gaan lekker in het restaurant bij het vuur zitten. Eerst twee koppen thee, dan een biertje tegen de dorst (het is opmerkelijk hoeveel water we toch drinken, al regent het) en daarna een goede maaltijd. We worden weer een beetje mens. De regent klettert op het dak, en we zitten hier heerlijk warm en droog, en we laten ons verwennen. Dat hebben we wel verdiend, na 82 kilometer afzien. Volgens Edwins fietscomputer hebben we weer een record gebroken: meer dan 2100 meter gestegen. Dat is ongeveer drie keer via Col de Rates naar Ruud en Marieke, maar dan met bagage en in de kou en de regen. Ik was tijdens het zwaarste gedeelte van de tocht bereid tweehonderd gulden te betalen voor een comfortabele hotelkamer met een warme douche, maar dit is nog heerlijker. Kamperen kost drie dollar, het eten acht dollar per persoon. De flan is door zijn vrouw gemaakt van de melk van de eigen koeien, vertelt de jonge restauranteigenaar trots. Dit was een vijfsterren-afzien dag, met een onvergetelijke avond als beloning. De Argentijnse peso is gekoppeld aan de Amerikaanse dollar. 1 Peso is gewoon 1 dollar. Je kunt gewoon met dollars betalen hier, en het rekent voor ons wel gemakkelijk. Het schijnt dat je bij het pinnen gewoon kunt kiezen of er peso's of dollars uit het apparaat moeten komen. Nu is de dollar net een beetje gezakt (van over de 2,50 tot rond de 2,35), dus dat is wel prettig. Maandagochtend is het een poosje droog. We fietsen door naar Villa Angustura, ruim 20 kilometer verderop. Goed dat we gisteren niet verder gegaan zijn. De weg gaat nog een beetje omhoog, dat hadden we nooit meer gered. Bovendien is het hier prachtig en dat hadden we vast niet meer op waarde weten te schatten. De besneeuwde toppen liggen om de grote meren heen. We zien een vos, een gigantische ijsvogel en een heleboel weidevogels die op dikke wulpen lijken, met een lichtbruine kop en knalrode poten. De bermen staan vol met uitbundig bloeiende lupines in allerlei kleuren. Een kolibrie snoept honing uit fuchsia's. Schitterend!! De bossen zijn ongerept, de bomen hangen vol baardmos. Vlak voor het dorp is een camping. Het uithangbord vermeldt dat ze 24 uur per dag heet water hebben. Aan de andere kant van de weg is een supermarktje, meer hebben we niet nodig. We zetten de tent op en hangen de slaapzak te luchten. Alles is zo goed als droog als het weer begint te regenen. 's Avonds eten we in de 'parilla' naast de camping. Het is een echt Argentijns restaurant, waar kok Alberto grote stukken vlees roostert op de houtskoolgril. Goede patat erbij, knappend verse broodjes met lekkere saus en een grote salade. De kwaliteit is fantastisch. Buiten regent het nog steeds, maar wij zitten aan een heerlijke maaltijd. Dit land bevalt ons wel. Alles ziet er net even beter onderhouden uit dan in Chili. 'Argentinië is zo'n duur land' zeggen de Chilenen. Wij vinden het wel meevallen. De prijzen wijken niet zoveel af van die in Chili, maar de geleverde kwaliteit is tot nu toe stukken beter! (Een groot bord vlees kost 10 dollar, kamperen 12 dollar). Dinsdag regent het de hele dag. Iedere keer lijkt het alsof het droog wordt, maar nog voor we onze schoenen aan hebben regent het al weer. Het is 11 graden. We lezen wat, rennen af en toe naar het toiletgebouw, en één keer naar het winkeltje om brood en wat lekkers te halen. We vinden het niet erg als het een keer een dag regent, maar morgen willen we toch graag weer wat zon.
Woensdag 10 januari 2001Het is droog, al ziet het eruit dat dat niet de hele dag zal duren. We pakken de boel weer in, en fietsen verder, op zoek naar drogere streken. Zodra we gaan fietsen hebben we mot. Ik wil eerst naar de supermarkt, zodat we volledig uitgerust de tocht beginnen, zodat we halverwege ergens kamperen en dan alles te eten en te drinken bij ons hebben. Edwin wil eerst een stuk lekker fietsen, zonder extra gewicht, en volgens hem staat de hele route vol winkels en restaurants. De pinautomaat doet het ook al niet, maar dat schijnt hier vaker het geval te zijn als het flink geregend heeft. Met alleen een oud broodje en een restje jam als mondvoorraad gaan we op weg. Villa Angostura is een echt Oostenrijks bergdorp, toeristisch, maar gezellig, vol prachtige houten chalets. Restaurant 'Waldhaus' of café 'Edelweiss' zijn hier heel gewone namen. De route is prachtig. Het meer (ruim 100 kilometer lang) heeft glashelder water, de besneeuwde toppen steken prachtig af tegen de donkere bossen. Ik heb mijn dag niet zo, ik heb al gauw honger en dorst. Wat conversatie oplevert zoals 'Hoe kan je nu al honger hebben, ik heb drie broodjes gegeten bij het ontbijt' en 'Ik heb nog amper gezweet, hoe kan je dan al dorst hebben'. Het is te koud om langs de weg te lunchen, en omdat we niet naar de supermarkt geweest zijn heb ik ook geen noodsnoep bij me. Het is dus even afzien. Gelukkig zijn de stijgingen te overzien en gaan we een heerlijk stuk naar beneden. Het asfalt is beter dan we in Chili ooit gezien hebben. Het landschap verandert naarmate we verder van de bergen afkomen, we rijden een klein stukje door de pampa. Daar is het bijna kaal, nog wel heuvelachtig. Twintig kilometer voor Bariloche vinden we een erg leuk restaurantje. Een oud winkeltje is omgebouwd tot 'parrilla'. Van binnen is alles van hout en er hangen wat geweien aan de muur. Er hangt een 'Kraantje Lek' sfeer. Het publiek bestaat voornamelijk uit sportieve jongeren in fleecejack en bergschoenen. We nemen een 'parrillada libre' wat inhoudt dat de ober iedere keer langskomt, met steeds weer een ander stuk vlees. Edwin eet zich ongans aan alle stukken vet en ingewanden die ik van mijn bord naar het zijne overhevel. Het is heel erg lekker en heel goed verzorgd. Buiten is het 12 graden, er staat een koude wind. Het laatste stuk hebben we wind tegen. De campings liggen allemaal aan de andere kant van Bariloche.
Vrijdag 12 januari 2001De camping staat bijna vol met sportieve types in kleine tentjes. Duitsers op de motor, Zwitsers op de fiets, maar voornamelijk jonge mensen uit Buenos Aires (1600 kilometer louter woestijn verderop) met rugzakken of fietsen. Het is een vrij sfeervol geheel, met een gezellige bar, waar iedereen 's avonds naartoe vlucht vanwege de kou. 's Nachts is het rustig, wat ons prettig verrast. Ik heb even een kleine inzinking als ik met mijn plastic tasje wasgoed op zoek ga naar de wasbakken waar je kleding kan wassen. Die zijn er dus niet. Balen, balen, balen. Op de vorige camping waren er prima wasbakken met volop heet water, maar toen regende het, en nu het lekker droogt kan ik niet wassen. (En de dingen die niet helemaal droog waren beginnen een beetje te stinken...) Soms zit alles tegen. Bij het voorbereiden van dit rondje heb ik steeds gelezen over 'de meest populaire toeristische route', over een ferry en bus-bootverbindingen. Er moeten drie meren overgevaren worden, en ik heb aangenomen dat auto's ook mee kunnen, dus over de fietsen heb ik me helemaal geen zorgen gemaakt. Nu we er wat dichterbij zitten, en Edwin de boot heeft zien liggen, leest hij alles ook nog een keer door. Auto's kunnen helemaal niet mee, het zijn een soort rondvaartboten die over de meren kruisen, en de tussenstukken worden met de bus gedaan. Kan de fiets wel mee? Edwin heeft me de hele avond op stang zitten jagen. Als de fiets niet mee kan wil hij natuurlijk niet dezelfde weg terug. Dat houdt in dat we 400 kilometer onverhard het zuiden van Patagonië in zouden moeten, om daar een andere doorsteek te maken. Van zulke vooruitzichten word ik niet vrolijk, en dat vindt hij erg leuk. Hij wil ook wel doorfietsen naar Buenos Aires, 1600 kilometer wind mee. Ik pik een emmer uit de toiletgebouwen, die ik met het pannetje vul met warm water uit de kraan bij de wasbak. Als alles weer fris ruikend hangt te wapperen gaan we Bariloche in. De derde pinautomaat bezorgt ons een stapeltje dollars, bij het kantoor van de bootmaatschappij kopen we kaartjes voor het eerst deel van de oversteek en de fietsen kunnen probleemloos mee, en bij de supermarkt kopen we lekkere dingen, zoals witlof en een goed stuk kaas. Soms zit alles opeens weer mee. Bariloche is wel aardig. Er zijn veel hotels, op het plein kan je je laten vereeuwigen met een Sint Bernardhond die 'Bariloche' op zijn tonnetje heeft staan en het barst van de chocoladewinkels. De Zwitsers zijn duidelijk in de meerderheid hier. We drinken maar geen koffie in 'Salon Heidi'. Op het meer wordt een windsurfwedstrijd gehouden. Het waait altijd in Patagonië, volgens de reisgidsen, en tot nu tot klopt dat heel erg. We zitten dan wel aan het randje, maar dit is echt Patagonië, iets te dicht bij Antarctica, aan de temperatuur te voelen. Dit jaar is het wel erg koud, zeggen ze, dit is niet normaal... 's Avonds gaan we ook maar in de bar zitten. Het heeft geen zin om vroeg naar bed te gaan als de rest van de kampeerders pas opleeft als het donker wordt. We raken in gesprek met Favian, een jonge mountainbiker uit Buenos Aires. Hij vertelt over hoe het is om in dit land te wonen. Het land is nog jong, de democratie nog erg vers, de militairen hebben nog veel macht. De regering neemt niet altijd de beste beslissing, de economie is een beetje wankel. Hij voelt zich niet thuis in zijn eigen land, er is geen zekerheid, geen toekomstperspectief. Wij denken dat het we goed komt met dit land. Het heeft tijd nodig om zich te herstellen van het verleden, maar alles functioneert zo te zien goed, alles wordt onderhouden en de mensen zijn vriendelijk. Sinds we heel lang geleden na een vakantie in Joegoslavië geconcludeerd hadden dat het niet goed ging met dat land, hebben we het idee dat we een beetje kunnen aanvoelen hoe een land zich ontwikkelt. Voor ons gevoel is Argentinië al een stuk verder op weg dan Chili. We hebben natuurlijk maar een klein, welvarend toeristisch stukje Argentinië gezien, en een groot stuk arm Chili. Er gaat voorlopig nog niets boven Spanje. De volgende ochtend vroeg schuifelt Favian al langs onze tent. Hebben we nu een bedel-Argentijn? Nee, hij wil alleen de fietsen bekijken. Edwin laat alles zien, ik schud de meeste oorwurmen uit onze bezittingen, en dan trekken we weer verder. De boot richting Chili vertrekt maandagochtend om acht uur, vanuit de haven 25 kilometer verderop. We willen een camping zo dicht mogelijk bij de haven zoeken. De weg heeft aardig wat hellingen, harde wind tegen, en de 'camping musical' die op de kaart staat is geen camping maar een soort opleidingskamp voor musici. Moeten we weer 12 kilometer terug fietsen voor de dichtstbijzijnde camping, en maandagochtend zeker een uur eerder opstaan om de boot te halen. Soms zit alles tegen. Mijn benen hebben geen zin meer in hellingen, en zodra ik een fiets zie verrek ik van de honger. In de laatste supermarkt heb ik grote voorraden energierepen ingeslagen. Het zal me niet weer gebeuren dat ik uitgehongerd uren moet fietsen voor er een restaurantje opdoemt. Bij de haven komen we Favian met zijn fietsvrienden weer tegen. Dus Edwin kan weer alles demonstreren en we moeten op de foto. Het laatste stuk willen ze met ons meefietsen, zodat we ook ons best nog eens moeten doen om ze bij te houden. Zij rijden zonder bagage. Gelukkig hebben ze zich een paar dagen geleden een beetje kapotgereden in de kou en de regen, dus ze zijn niet in topconditie. Zij gaan wel zuidelijker, dieper Patagonië in, op hun mountainbikes.
Zaterdag 13 januari 2001Veel wind, af en toe een klein buitje en soms zon. Het is weer tijd voor grote fietsenschoonmaak. Het is vrij koud, en 's avonds bezwijken we voor de verlokkingen van de kantine: brandende kachels en twee grote pizza's en een liter bier voor zeven dollar. De kantinejuf is erg aardig, de pizza's maakt ze zelf en ze smaken fantastisch, en haar pudding is tongstrelend. We lezen de krant (vooral het weerbericht natuurlijk: morgen en maandag moet het mooi worden, daarna wordt het weer koud, dinsdag 13 graden). De mensen aan het tafeltje naast ons spreken ons aan. Zoals gewoonlijk zijn onze fietsen weer het excuus om een praatje te beginnen. Twee echtparen met kinderen uit Buenos Aires zijn samen op vakantie geweest. Het zijn duidelijk mensen uit de wat hogere klassen. Eén van de vrouwen, Maria, geeft literatuurles, een van de mannen heeft een melkveebedrijf. Natuurlijk worden inkomens en prijzen vergeleken, en die ontlopen elkaar in Nederland en Argentinië niet zoveel. Maar de ministers van de dictatuur hebben het land opgezadeld met een enorme staatsschuld en hebben alle staatsondernemingen goedkoop verkocht. Het land is nu vrijwel volledig afhankelijk van de Verenigde Staten en het IMF. Deze camping is eigendom van een club van onderofficieren, en zodra de dictatuur ter sprake komt wordt er even snel rondgekeken en wordt er zachter gepraat. Blijkbaar is de vrijheid van meningsuiting nog niet volledig in werking getreden. We praten over muziek, over gekke koeien, Willem-Alexander en Maxima en over Europa. Het zijn vier prettige, vrolijke mensen. Hun grootouders zijn uit Europa gekomen om dit land te ontginnen. De meeste kwamen uit Italië, en dat is goed te horen aan de taal: het Spaans wordt op een Italiaanse melodie gesproken. Dit land is nog maar pas ontgonnen. Maria vertelt dat ze een kopie heeft van een brief die haar grootvader naar zijn familieleden in Frankrijk stuurde. Hij schreef dat Argentinië een prachtig land is, waar alles goed groeide. Maar als hij een politieman zag liep hij gauw de andere kant op. En wat dat betreft is er nog niets veranderd verzekeren ze ons. Ze bieden ons mate aan. We hadden er al over gelezen en het overal gezien: een Argentijn gaat nergens heen zonder zijn thermoskan heet water en zijn kom met mate, gedroogde kruiden waar een soort bittere thee van gezet wordt. De kom zit helemaal vol groene sprietjes, het water wordt erop gegoten en de thee wordt er door een soort zilveren thee-ei met een rietje eraan eruit gezogen. De kom gaat rond, het delen met anderen is onderdeel van het ritueel. Lekker is het niet, je moet het leren drinken. Het is net zo'n verslavende gewoonte als koffie drinken of roken, maar het schijnt geen bijwerkingen te hebben. De kantinejuf is al lang naar huis toe als we eindelijk, diep in de nacht, gaan slapen.
Zondag 14 januari 2001Het is perfect weer. Geen wind, geen wolk te zien. We fietsen zonder bagage het 'cirquito chico', oftewel het kleine rondje. Langs meren en door bossen naar een schitterend uitzichtpunt. Het is hier zo onwerkelijk mooi, met het blauwe water en de donkergroene bossen, met op de achtergrond de besneeuwde toppen, het lijkt wel of we door een kalenderplaatje fietsen. Overal zitten mensen langs het water en op de terrasjes. Het is een echte, gezellige zondag in de vakantietijd. We vinden het jammer dat we Argentinië weer uit gaan. Het bevalt ons hier erg goed. Vriendelijke mensen, goede kwaliteit campings en restaurantjes. Maar het wordt weer kouder volgende week, en voor een grotere fietstocht hiervandaan kom je op onverharde wegen terecht die meer geschikt zijn voor een mountainbike. De afstanden zijn hier groot, het is vrij druk op de weg, en de Argentijnse automobilisten rijden een stuk roekelozer dan hun Chileense collega's. Bovendien hebben we nog heel wat mooie gebieden in Chili tegoed.
Maandag 15 januari 2001Ons computertje kan ook voor wekker spelen, en om 6 uur maakt hij ons wakker. We hebben al zoveel mogelijk ingepakt, en zonder ontbijt vertrekken we naar de haven. Het is bijna een uur fietsen, met wat leuke heuveltjes erin, maar we zijn ruim op tijd bij de boot. Het is weer een stralende dag, zonder wolken of wind. De fietsen worden aan boord getild en de boot stroomt vol toeristen. Het eerste stuk van de tocht is prachtig: over het grote meer met het kristalheldere water varen we anderhalf uur tussen de beboste en besneeuwde toppen door naar Puerto Blest. Vandaar moeten we drie kilometer fietsen naar Puerto Alegre. De rest van de meute wordt in bussen vervoerd. De boottocht naar Puerto Frias duurt maar twintig minuten. Het uitzicht is schitterend: een machtige berg vol sneeuw kijkt op ons neer. Aan de wal staat het kantoor van de Argentijnse douane, en we worden het land weer uitgestempeld. Dan volgt het zwaarste stuk: 26 kilometer onverharde weg over een pasvan ruim 1000 meter. Eerst vier kilometer omhoog, dan twintig kilometer naar beneden, want Peulla ligt op maar 200 meter boven de zeespiegel. De weg is erg slecht, met veel grove stenen. Dit is echt een weg voor mountainbikes. We doen voorzichtig aan, lopen af en toe een stukje als het te hobbelig wordt of als we zere handen krijgen van het remmen. Het valt niet mee om op zo'n weg te fietsen, en tegelijkertijd van het uitzicht te genieten en de steekvliegen van ons af te slaan. Het bos is prachtig, met veel varens, overal stromende beekjes en watervallen, en bermen vol bloeiende margrieten, vingerhoedskruid en alstroemeria. De echte grens is boven op de pas, met een grote houten poort en borden aan beide kanten. Even verderop komen we langs een kantoor van de carabinieri. Een agent loopt duidelijk op ons te wachten. Hij schrijft ons in in het grote boek, maar 17 kilometer verderop krijgen we pas stempels, legt hij uit. Nu wij voorbij zijn kan hij de tent sluiten. We hebben een heel formulier moeten ondertekenen waarin we verklaren dat we geen dierlijke of plantaardige producten met ons mee nemen de grens over. Geen groente, fruit, zaden, kruiden, melk, kaas, honing, vlees of afgeleide producten. We eten alle kaas gauw op, en we hopen maar dat de bagage niet te uitgebreid gecontroleerd wordt. Niet dat we zwaar in overtreding zijn, maar we hebben nog wel wat margarine en pinda's bij ons, en in de mueslirepen zit honing. De enorme aantallen steekvliegen zijn zeer hinderlijk. We hebben ieder een eigen wolk van die beesten om ons heen hangen. Zolang we fietsen houden ze zich redelijk rustig, zodra we stoppen gaan ze meteen tot de aanval over. Ze zijn goed voor de gemiddelde snelheid. Vlak voor Peulla staat het kantoor van de Chileense douane. Er is niemand, pas als we buiten zoekend rondlopen komt er een vrouw aan, die snel haar uniformjasje aandoet. Ze zet wat stempels, vraagt of we geen fruit bij ons hebben op een manier van 'zeg maar nee, dan is het goed', en we zijn weer officieel in Chili. Nog voor de boot voor het volgende traject uit Peulla vertrekt, komen we aan. We hebben nog geen kaartje gekocht voor het volgende traject, omdat we ter plekke willen bekijken of we meteen doorgaan of een nacht hier kamperen. Ondanks de steekvliegen besluiten we te blijven. Bij de dienstwoning van de boswachter is een 'camping', dat wil zeggen dat er een picknickbank staat, en als je goed zoekt is er misschien en heel klein vlak plekje te vinden waar de tent kan staan. Douche, wc en keuken van de boswachterswoning staan tot onze beschikking. Zodra de familie naar het strand aan het meer gaat, maken we daar gauw even gebruik van. Het is weer ongelooflijk dat mensen in zo'n puinhoop willen wonen. Het bankstel deed in een vorig leven dienst in een bus, het gasstel is verroest, en spullen hebben ze niet. De gordijnen hangen aan touwtjes. Ik wist zeker dat ik nog een blikje macaronisaus had, maar dat is spoorloos verdwenen. We hebben ook geen reservetankje gas kunnen kopen. Omdat het kamperen twintig gulden per nacht kost, kook ik dus gauw even in de keuken, en jat ik ook een beetje ketchup. Douchen is toch ook wel lekker na de inspanningen van vandaag. Het dorp bestaat uit een duur hotel, en drie huizen. Er is een klein winkeltje, maar brood of wijn is er niet te koop. De omgeving is schitterend. Varen over de meren van de Andes is een hele mooie en bijzondere manier om de bergen te doorkruisen. Het is een prachtige tocht, vooral als het zulk mooi weer is als vandaag. De tocht door het bos is op de fiets ook veel mooier dan vanuit een hobbelende bus. Onvergetelijk prachtig. Ondanks de belofte van de douanevrouw dat de steekvliegen om zes uur zouden verdwijnen, blijven ze tot een uur of acht actief.
Dinsdag 16 januari 2001Er gaat maar één boot per dag, om 4 uur 's middags. We lezen wat bij de tent, slaan wat steekvliegen dood en praten met onze Israëlische buren. Een ticket voor de boottocht is sneller geregeld dan de lunch. Nog steeds geen brood in het winkeltje. De winkelmevrouw suggereert dat we het in het hotel kunnen proberen. Het hotel begint er niet aan. Het restaurant ook niet. Edwin besluit pannenkoeken te bakken, dus we gaan terug naar het winkeltje. De kleinste verpakking meel is die van 5 kilo, dus dat gaat ook niet door. Er blijft niets anders over dan havermout. Heerlijk, met banaan er door en alle suiker uit de zakjes die we opgespaard hebben. Het zijn er niet veel, omdat hier meestal de suikerpot op tafel komt. Alleen in duurdere gelegenheden hebben ze suikerzakjes. We zijn ruim op tijd bij de boot. De bagage moet eraf, en de fietsen worden plat op het voordek neergelegd. Samen met onze buren vermaken we ons met het kijken naar de andere toeristen, die verwoede pogingen doen de steekvliegen van zich af te meppen. Wij hebben inmiddels geleerd dat ze niet op licht gekleurde kleding afkomen. Ook deze boottocht is weer schitterend. Smaragdgroen water, prachtig beboste bergen, en aan het eind de vulkaan Osorno, met zijn prachtige besneeuwde kegel. Aan de rand van het meer, aan het zwarte strand, heeft de Conaf een mooie camping. Ruime plekken, picknickbank, en het brandhout wordt per kruiwagen bezorgd. De boswachter komt nog een keer informeren of alles naar wens is. De aardige Argentijnse buurman is meubelmaker, andere fietsers komen een praatje maken, en de Zwitserse bergbeklimmers die we in Hotel Ducado als buren hadden, staan hier ook en gaan de Osorno bedwingen (2650 meter). Het uitzicht over het meer is fantastisch. Er zijn hier minder steekvliegen, maar het barst van de knudjes.
Woensdag 17 januari 2001Het hoogseizoen slaat toe in al haar verschrikkingen. Na 45 prachtige kilometers vinden we tussen de middag een rustige camping aan de rand van het meer. Even later worden aan onze linkerkant twee tenten opgezet. De heren zijn vrij gezet, en zien eruit alsof ze snurken. Na het avondeten stopt op de plek rechts van ons een hele bus vol kinderen en volwassenen die luidruchtig zeven tentjes op gaan zetten. Aan de andere kant van het terrein is nog ruimte zat. Waarom willen ze nu per se vlak naast onze plek staan? Op dit soort momenten begin ik naar huis te verlangen.
Donderdag 18 januari 2001Na een mooie tocht komen we in Puerto Varas, een toeristische plaats aan de rand van het meer. Daarna rijden we twintig kilometer langs de 5, tot we in Puerto Montt komen. Het ligt prachtig aan zee. Oude houten huizen en moderne supermarkten staan nonchalant naast elkaar. Even verderop ligt Angelmo, een schilderachtig vissersplaatsje aan een schitterende baai. We vinden een aardige camping. Eerst de was, daarna een vrije middag. In de schaduw van een boom liggen we lekker te lezen. Dankzij het bezoek aan zo'n heerlijke grote supermarkt komen we niets tekort vandaag. Grote stukken vlees, aardappels, doperwtjes, toetjes, wijn, chocolade, vers brood, kaas en wat koekjes. De wolken in de verte lossen op, de met sneeuw bedekte toppen van drie bergen komen prachtig uit. Als dit hogedrukgebied aanhoudt, kunnen we in de buurt een aantal prachtige tochten maken. Naar het eiland Chiloe, op de fiets, en eventueel naar de gletschers van Laguna San Rafael, een boottocht van een dag of vijf.
19 januari 2001 De hele dag bezig geweest met 'administratieve handelingen'. Eerst naar het Internetcafé. Hotmail doet het even niet dus we moeten ons behelpen met Twigger, en krijgen de helft van onze mail niet binnen, en ik kan mijn groepsmail niet versturen. Erg lastig. De opties lopen vandaag af, dus Edwin moet ook even met de bank bellen. Dan naar het reisbureau, die ook een boekenruilkast heeft. We laten de drie Nederlandse pockets uit ons kerstpakket achter (die komen vast op de plank 'Duits' terecht), en nemen twee dikke Engelse pockets, en een Nederlands afgeschreven biebboek mee. We denken erover om toch de vaartocht hiervandaan te maken. In vijf dagen kan je heen en weer naar Laguna San Rafael, waar een gletscher in zee loopt. Het moet een schitterende boottocht zijn. Bij de lagune ga je in kleine rubberbootjes van boord, en de steward hakt stukjes gletscher af, om als ijsblokjes te serveren in je glas whisky Volgens het boekje regent het hier meer dan 300 dagen per jaar, maar het is nu zo prachtig dat we in de verleiding komen om de kans op slecht weer maar te nemen. Een cabine kost een paar centen, maar we zijn te oud om vier nachten op een stoel te slapen. De beschermengel van onze bankrekening beslist anders. Alles is volgeboekt. Dan maar niet. We moeten vijf kantoorboekhandels af voor we een bubbeltjesenvelop kunnen kopen, en als we Riet bellen, horen we dat het dagboek (Flashcard) onderweg verminkt is geraakt. We hebben gelukkig de palmtop bij ons dus we rijden weer terug naar het postkantoor, om alles nog een keer op te sturen. Tussendoor foto's ophalen, ansichtkaarten schrijven, even eten, boodschappen doen, nog een andere bootmaatschappij proberen, kijken of Hotmail het al weer doet, en steeds maar tussen de bussen en taxi's door laveren van de ene kant van de stad naar de andere. De camping ligt drie kilometer van het centrum af, en we fietsen in totaal 18 kilometer. Het havenstadje Angelmo is schilderachtig, met veel leuke souvenirwinkeltjes die gevestigd zijn in kleurrijke houten huisjes. Mannen met paard en wagen halen lading op van de vissersbootjes. In de haven liggen twee gigantische drijvende Noorse hotels die een lading koopgrage Amerikaanse toeristen hebben losgelaten op de vaste wal. Het is zes uur voor we weer op de camping zijn. Er komen steeds meer wolken. Zou het mooie weer afgelopen zijn? Vast niet. We besluiten de gok te wagen en naar het eiland Chiloé te fietsen. Landschappelijk mooi, met oude houten kerkjes en vissershuisjes op palen die erg fotogeniek moeten zijn.
Zondag 21 januariZaterdagochtend kunnen we door heel hard fietsen de bui voorblijven. Deze regio is nog in ontginning. De boeren zijn bezig met het wegkappen en branden van de bossen. Er lopen wat koeien en schapen en af en toe is er een akkertje aardappels. Bossen, varens en watertjes domineren de rest van de groene heuvels. Op de plankieren langs de weg staat vaak maar 1 melkbus. Na bijna 60 kilometer komen we bij de veerboot aan. Halverwege de oversteek begint het te regenen, en op het eiland regent het lekker door. Chiloé staat erom bekend dat het nat, koud en winderig is, maar 12 graden is overdreven koud voor de zomer. Op de camping zijn de tent- en picknickplekken overdekt. En dat is echt niet tegen de zon! We kunnen dus droog en redelijk beschut zitten. 's Avonds stoken we de open haard in de kantine. Het eiland is erg groen en heuvelig, met mooie baaien en standen. Op een uitkijkpunt staan drie mannen uit Antofagasta te kleumen en foto's te maken. Ze vinden het hier prachtig. Als je in een stad in de woestijn woont waar het nooit regent dan is het hier wel bijzonder. Zondag is het droog maar zwaarbewolkt. Na een strandwandeling verkennen we het vissershaventje Ancud. De houten huisjes zouden schilderachtig moeten zijn. We maken geen enkele foto, dat zegt genoeg. Als het vlees net op de barbecue ligt, begint het weer te regenen. De volgende ochtend blijkt dat de afdakjes een vals gevoel van veiligheid geven. Er is water tussen het grondzeil en de tent gelopen. De matrasjes zijn nat, er zit een natte plek in de slaapzak en het ziet er niet naar uit dat het hier ooit zal ophouden met regenen. Onze pleegpuppy laat de rol wc-papier in de modder vallen, tijd om te vertrekken. Dan maar geen leuke vissershuisjes op palen in Castro, dan maar geen foto's van mooie houten kerkjes in Conchi. We gaan weer terug naar het vasteland.
Dinsdag 23 januari 2001 We zitten in een visrestaurant, annex internetcafé, book exchange en antiekwinkel. Buiten regent het. Rugzakkers lopen langs, gebukt onder hun lading, afgedekt met vuilniszakken. De rijkeren, van de luxe cruiseschepen, zitten binnen in de restaurantjes. Na een uurtje internet hebben we hier ook een tafeltje in beslag genomen. Het restaurant is erg leuk ingericht. Oude zeevaartattributen versieren de wanden, de kleine tafeltjes zijn oude naaimachineonderstellen, op de tafelkleedjes staan vuurtorens afgebeeld. Een grote kast aan de muur staat vol boeken die geruild kunnen worden. De meeste boeken zijn rijp voor de oud papierbak. We smullen van de vis, en een fles gekoelde sauvignon blanc erbij zorgt ervoor dat we ons verzoenen met dit klimaat. Mail lezend en naar buiten kijkend brengen we de hele middag door in de huiskamerachtige gezelligheid. Er was zon voorspeld voor vandaag, maar het regent de hele dag. Morgen fietsen we verder naar het noorden, op zoek naar zonniger oorden. (Het blijft onwennig dat 'het zonnige zuiden' hier niet klopt). De 5, de Panamerican Highway, loopt dood aan de zuidkant van het eiland Chiloé. Op het vasteland, vanaf Puerto Montt naar het diepe zuiden, heeft Pinochet het leger de 'Carretera Austral' aan laten leggen. Een onverharde weg, met verschillende veerponten, die helemaal doorloopt tot aan het eind van de wereld. Iedere Chileen vraagt ons of we de Carretera Austral gaan fietsen. 'Nee’, is het antwoord steeds geweest. Nu we er zo dicht bij zitten, gaat Edwin twijfelen. De boekjes hebben het over een slechte weg, met wasbord en steekvliegen, die door een dunbevolkt gebied loopt. Regelmatig spoelen er stukken weg weg, het klimaat is natter en kouder dan hier, en gelukkig komt Edwin ook tot de conclusie dat onze fietsen voor dat traject niet geschikt zijn. Puerto Montt, en vooral het gedeelte langs de boulevard bij Angelmo, is erg gezellig. Bedrijvig, toeristisch, gezellig druk. Veel internetgelegenheden, wel drie plekken waar je boeken kunt ruilen, leuke restaurantjes en souvenirwinkeltjes. De vrouwen breien truien, handschoenen en mutsen van wol van lama's en alpaca's. De meeste dingen zijn vrij grof, maar er zit ook wel mooi werk tussen. Alles is geprijsd in peso’s en Amerikaanse dollars. De camping is erg prettig. Het douchewater wordt met behulp van brandhout opgewarmd, en de harmonisatiecommissie 'Bril & wc' zou even langs moeten komen, maar verder staan we hier prima. Niet dat er een wasmachine is, maar ik heb me er inmiddels bij neergelegd dat ik de rest van deze reis alles met de hand zal moeten doen. We hebben een snoer gekregen met een gloeilamp eraan. Die hangt in de tent, zodat we 's avonds ook nog wat kunnen lezen. Het blijft tot half tien licht.
Donderdag 25 januari 2001Woensdagochtend is het droog. Er zijn zelfs stukjes blauwe lucht te zien dus we trekken de korte broeken aan en smeren lekker veel zonnebrandolie op de blote onderdelen. We zeggen de aardige dames van de camping gedag en fietsen naar het noorden. Voor we op de 5 zijn, is het luie zweet er al weer uit, zoveel meter moeten we omhoog fietsen om de stad uit te komen. De entree wordt opgeknapt: mannen zijn met schuursponzen bezig de stenen van het viaduct schoon te maken, waarna er een muurschildering op komt. Hogedrukspuit? Nooit van gehoord. Even verderop zijn mannen met houwelen bezig een gleuf in het betonnen wegdek te hakken. Het beton is zeker 15 cm dik. Jekkeraar? Nooit van gehoord. Een man staat met een schuurpapiertje aan het begin van kilometers roestige vangrail. De arbeidsomstandigheden zijn hier nog uit de vorige eeuw en dan bedoel ik niet de twintigste. Er wordt gewerkt aan de 5, de vluchtstrook is erg smal. We komen terecht in een peloton wielrenners van het eiland Chiloé, die een tocht rijden voor het goede doel. Ze hebben allemaal een spijkerbroek aan, en een dikke blauwe gebreide trui met daarop de naam van hun dorp geborduurd. Voorop, in de geluidswagen, zit meneer pastoor aan de microfoon. Hij moedigt de boel aan, doet af en toe een schietgebedje, en laat schelle muziek klinken als hij niets meer weet te zeggen. Achteraan rijdt de bezemwagen, een oud vrachtautootje waar de fietsen ingetild worden als de berijders even willen uitrusten. Het is lekker veilig om tussen ze in te rijden, ze gaan niet ontzettend hard, maar ik moet toch wel alle zeilen bijzetten om dit tempo bij te houden. Na veertig kilometer gaan ze een andere kant op. Nu kunnen we gelukkig wat langzamer fietsen. We gaan de 5 af en rijden naar Puerto Octay. Het is een prachtige route, langs glooiende weiden met tevreden grazende koeien, en steeds de mooie top van de vulkaan Osorno in zicht. Onderweg ontmoeten we drie Duitsers op mountainbikes, die de Carretera Austral gaan doen. De supermarkt in Puerto Octay is een echte ouderwetse kruidenierszaak, met een grote houten toonbank en daarachter de hoge kasten waar alles in uitgestald staat. De vrouw van de kruidenier geeft alles aan en schrijft op een briefje wat het kost. Haar man telt het op, en rekent af. De camping heeft ook betere tijden gekend, maar dat is een stuk minder romantisch. Waarom kunnen de wc-deuren in dit land niet dicht, waarom is er nou nooit eens gewoon meteen warm water, waarom gooien ze hun gebruikte wc-papier in open emmers die te weinig geleegd worden? De douches zijn hier zelfs zo deprimerend dat we ongedouchet en plakkerig gaan slapen. De volgende ochtend hebben we nog maar 5 kilometer gefietst, als we Olaf en Marianne weer tegenkomen, de Nederlanders die foto's van ons gemaakt hebben op de weg van Copiapó naar Caldera. We staan zeker een uur te kletsen langs de kant van de weg. We zijn nog niet uitgekletst, maar we moeten weer verder. Ze gaan de Carretera Austral rijden, vanavond varen ze van Puerto Montt naar Chaitén. Hoewel ik regelmatig zweer nooit meer een fietsvakantie over onverharde wegen te doen, knaagt die Carretera Austral toch aan me. Zouden we volgend jaar, met goede mountainbikes, toch een poging kunnen wagen? We zien wel. In het zonnetje, wind mee, langs een heerlijk landelijke weg met bermen vol bloeiende bloemen fietsen we naar Osorno. Drie weken en 900 km geleden waren we ook op deze camping. We willen twee dagen hier blijven, om te wassen, naar het postkantoor te gaan en om lekker een dagje uit te rusten. Ik had al voor twee dagen eten ingeslagen bij de grote supermarkt. Maar het weerbericht voorspelt dat de was de komende dagen niet droog zal worden dus we gaan de volgende dag gauw verder. Wind mee, langs de 5, schieten we lekker snel op. Ondanks de extra bagage (aardappels, uien, een pond pompoen) fietsen we bijna twintig kilometer per uur gemiddeld. De Amerikaanse fietser die we tegenkomen doet in twee weken het rondje Bariloche. Hij klaagt over tegenwind. Volgens de Lonely Planet komt de wind in de zomer meestal uit het zuiden. Hij heeft blijkbaar de verkeerde reisgidsen geraadpleegd. Na 60 kilometer is het welletjes. Wild kampeerplekken zijn hier bijna niet te vinden. Al het land is in gebruik en ingerasterd. Na 81 kilometer vinden we bij Los Lagos een kleine privé-camping. De zoon van Engelse immigranten (zijn vader is wel hier geboren maar is in de Tweede Wereldoorlog teruggegaan om te vechten) bouwt alles zelf. Hij heeft een mooie cabaña neergezet van hout. Ik kan er niet rechtop instaan. Zolang de cabaña niet verhuurd is, kunnen we die badkamer gebruiken. Waar we naar toe moeten als de cabaña bezet is weten we niet. Drie enthousiaste Chilenen zijn liftend op weg naar Chiloé. De padvinder vertelt enthousiaste verhalen over de jamboree waar Hollanders voetbalden met klompen aan, en de Hollandse tenten zwart-wit gevlekt waren. Het is ontzettend gezellig. Om een uur of vijf gaan ze verder, en we blijven achter als enige kampeerders. De twee dochters en vijf honden wandelen met Edwin naar de rivier, zodat ik lekker rustig mijn boek uit kan lezen. De buurman haalt brandhout uit het bos met de ossenkar. Zijn twee varkens lopen rustig de Panamerican Highway over. Ze komen ongeschonden aan de overkant, geen karbonade vanavond.
Zondag 28 januari 2001Zaterdagochtend is het bewolkt, af en toe regent het. De derde dochter neemt nu ook deel aan de wisseldiensten om Edwin bezig te houden. Hij moet spelletjes doen, om beurten met Tracey, Sandy en Mitsy. Moeder Andrea vraagt of we 'humitas' willen kopen, een gerecht van maïsmeel. Het is een keurig vierkant pakje, gevouwen in het schutblad van een maïskolf. Vader Willy roept iedere keer wat in het Engels als hij langsloopt. Na de dood van zijn vader heeft hij weinig Engels meer gesproken, zijn kinderen heeft hij het niet bijgebracht. Hij is een keuken aan het bouwen, bij de koffietent die ze langs de weg hebben. Ze hadden een goed lopend restaurantje, tot de weg verdubbeld werd. Hij werd gedeeltelijk onteigend en moest zijn oude tent verplaatsen. Er wordt nu al twee jaar aan de weg gewerkt, en al die tijd kunnen de vrachtwagenchauffeurs zijn nieuwe tent niet bereiken. Willy concentreert zich nu op toeristen. Hij heeft Nederlandse vrienden, ook fietsers, en we moeten meteen foto's kijken. Kennen we ze niet? Nee, we kennen niet alle Nederlanders. We krijgen het hele verhaal te horen: over de weg, de strijd met advocaten, zijn schulden. Hij is 51, zijn vrouw is 36, de kinderen zijn 14, 13 en 7. Hij blijkt ook nog ergens een ex-vrouw te hebben, en een zoon. En of de oudste dochters nu van deze vrouw zijn betwijfelen we. Willy doet ons aan Frits denken. Hij is grijs, mager, zeer energiek en zit vol verhalen. Andrea is knap maar heeft een droeve blik in haar ogen. Ze gaat duidelijk gebukt onder de schulden en het moeilijke leven dat ze op dit moment hebben. De kinderen hebben het best naar hun zin, al krijgen ze voornamelijk 'brood met tevredenheid' te eten. We hebben de indruk dat de meeste mensen veel brood eten, met een beetje margarine, of een tomaat erbij, en in het weekend misschien een plakje kaas. Het huis is in principe prachtig, helemaal van hout, en op zijn Engels ingericht, met een antieke klok in de hoek en een gezellig bankstel. Maar het is duidelijk niet af, en voorlopig zal dat wel zo blijven. De meeste tijd brengt het gezin door in de koffietent aan de weg. En maar wachten of er iemand stopt. De hele dag stopt er niemand. En dan maakt Willy nog maar een bord met 'camping' of 'ingang'. Andrea kijkt meewarig naar hem, ze gelooft er niet meer in. Willy is eigenwijs, gelooft beslist in zijn eigen ideeën maar heeft geen geld om te investeren. Er is bijna niets te koop in hun koffietent. Koffie (Nescafé natuurlijk), thee, cola en eigengebakken broodjes, dat is het wel zo'n beetje. Hij biedt Edwin tien hectare grond aan voor 75.000 gulden. Hij heeft dan nog 17 hectare over, en is uit de schulden. We doen het maar niet. We worden helemaal opgenomen in de familie. De kinderen noemen ons 'oom en tante', 's avonds moeten we in de koffietent komen zitten en praten, en eigenlijk mogen we niet meer weg. Er zijn twee andere Hollandse fietsers naar 'Rancho McClaud' onderweg, en ze vinden dat we maar op ze moeten wachten. Gezellig hoor, maar iets te benauwend. Hondje Snoopy is in de voortent gekropen en heeft het brood te pakken. We zijn net op tijd om genoeg te redden voor het ontbijt. Zondagochtend is het zonnig. We pakken de boel weer op, en om halftien zijn we klaar om te vertrekken. Van de familie nog geen spoor. We kunnen natuurlijk niet zomaar wegrijden, dus melden we ons bij het huis. Andrea is het varken aan het voeren, de rest van het gezin ligt nog in bed. Willy komt gauw naar beneden, en we moeten binnen komen om van de dochters afscheid te nemen. Ze liggen nog in bed, en vinden het heel normaal om daar gedag gezoend te worden door mensen die ze twee dagen geleden nog niet kenden. En zo makkelijk komen we er niet af, we moeten eerst nog een kopje koffie drinken. Dus weer naar de koffietent. Dan moeten er afscheidsfoto's gemaakt worden, dus alle dochters worden uit bed getrommeld, en het is elf uur voor we weg kunnen. We worden heel lang nagezwaaid. Waarom zien we in dit land zo weinig bedrijfjes die succesvol zijn? Komt dat alleen door geldgebrek, of zijn er gewoon te weinig klanten? Edwin heeft het over normvervaging, ik denk dat er nog te weinig geld en cultuur is om normen te ontwikkelen. Hoe kan iemand nu een kampeerterrein beginnen zonder toiletgebouw? Zonder afvalbak? Het drinkwater komt regelrecht uit de bergen. Zijn familie drinkt het altijd, zegt Willy, dus voor toeristen is het ook goed genoeg. Maar er drijft wel wat rommel in. In één generatie zijn alle Engelse normen teloor gegaan. Kamperen is hier nog geen sport, maar een manier om te picknicken en goedkoop te overnachten met de hele familie. De matrassen worden in de auto gegooid, de keukenstoelen opgestapeld en ingeladen. Radio gezellig aan, stukken plastic overal overheen voor het geval het gaat regenen, en lekker lang uitslapen. Oma gaat ook mee, net als de hond, de dekens en de draagbare televisie. Na een bijna zeventig kilometer lange, mooie tocht, vol groen en koeien, komen we in Panguipulli aan, een klein dorpje aan een meer, met uitzicht op weer een andere besneeuwde vulkaantop. De camping is klein, in een boomgaard. De gastvrije beheerder heeft in een melkfabriek in Argentinië gewerkt, waar Nederlandse kaasmakers les hebben gegeven. In een te warm schuurtje liggen de kazen die hij nu thuis maakt op de klanten te wachten. De douches zijn uitstekend, op de wc's zitten brillen die passen en eindelijk kan ik de was doen in een fatsoenlijke wasbak. Ik verrek van de honger.
Maandag 29 januari 2001Ondanks blaffende honden en kraaiende hanen slapen we best, en we blijven nog een dag. Het is koud en bewolkt. Het dorp is gezellig, groot genoeg voor een supermarkt en een winkel die campinggas verkoopt, klein genoeg om lopend boodschappen te doen. ,,De rozen alleen al zijn een bezoek aan dit dorp waard’’, volgens de gids. ,,O, de rozen zijn zo mooi’’, vertelde Andrea. ,,Denk erom dat je geen roos plukt’’, voegde Willy eraan toe, ,,je betaalt een flinke boete!’’ Met in gedachten de Franse dorpjes die het predikaat 'village fleurie' verdienen kijken we uit naar bogen die begroeid zijn met overdadig bloeiende klimrozen. Nadat we het halve dorp al doorgefietst zijn zien we eindelijk de rozen. Er staan inderdaad rozenstruiken langs de straten, ruim een meter hoog, en een beetje mager. Ze bloeien inderdaad, maar geen reisgids in Europa zou ooit melding maken van zulke rozenstruiken. Er is een patatzaak. De frieten zien er van een afstandje redelijk uit, maar het blijken toch weer slappe, vette, ongare aardappelstaafjes te zijn. Sinaasappelsap is trouwens ook niet lekker, veel te zoet en met een kunstmatige smaak. We hebben alle merken al geprobeerd, maar niets lijkt op sap zonder toevoegingen. De roomboter is veel te zout. Eindelijk weer pindakaas gevonden, maar deze keer helaas geen Amerikaanse import, maar 'Made in Chili'. Niet te eten. Een Chileense sufferd heeft 'peanutbutter' iets te letterlijk vertaald, en boter toegevoegd aan de gemalen pinda's. De kaas van de campingmeneer valt ook al weer tegen. Ons verlangen naar Europese kwaliteit groeit, al is Edwin nu wel helemaal gewend geraakt aan Nescafé. De Duitse bakker maakt uitstekende notentaart, om de heimwee te verzachten. Behalve oud-Duitsers lopen hier ook veel mensen rond met een indiaans uiterlijk. We komen in het gebied van de Mapuche-indianen.
Dinsdag 30 januari 2001De regen houdt ons nog een dag in Panguipulli. Niet dat we daar bezwaar tegen hebben. Leesvoer genoeg, lekkere dingen in voorraad, de campingmeneer komt af en toe een praatje maken en tussen de middag kunnen we toch even een uurtje in de zon zitten. Rechter Guzman heeft een arrestatiebevel uitgevaardigd voor Pinochet. De berichtgeving hierover is vrij neutraal en zakelijk, voor zover wij dat kunnen beoordelen. De ouders van de campingbeheerder zijn met hun kinderen uitgeweken naar Argentinië toen Pinochet in 1973 hier de macht greep. Zoals er ook Chilenen naar Nederland gevlucht zijn in die tijd. 'Het is goed dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de moorden en martelingen ter verantwoording geroepen worden', zegt de beheerder. Hij is van onze leeftijd. Het is niet te bevatten dat de gruwelijkheden die begaan zijn door de 'Karavaan van de dood' nog maar zo kort geleden plaatsvonden. Pinochet is nu een jaar of 85, maar volgens de rechter is hij gezond en bij de tijd genoeg om een rechtszaak te ondergaan. President Ricardo Lagos heeft verklaard dat alles behandeld zal worden zoals het een echte democratie betaamt. De rabarbertaart smaakt ook prima. Net als het vlees en de wortelen. De diepvriesdoperwten zijn van Bonduelle. De Gato Negro exportwijn is van uitstekende kwaliteit. Uit kartonnen Pepsi-bekers is hij zelfs nog lekkerder dan uit onze plastic koffiekopjes. Woensdag regent het 's ochtends. We slapen uit, lezen en doen boodschappen in het dorp. In het internetcafé halen we even de mail op. De flashcard is dit keer goed aangekomen, dus iedereen krijgt vanavond eindelijk deel 2 van het dagboek. En de haaientand die we aan Sietse hebben opgestuurd, is ook goed aangekomen. Dit dorp heeft maar één internetaansluiting, en er zit nog iemand te wachten, dus we printen de mail en stellen het beantwoorden even uit tot we meer tijd hebben. Op de camping is het lekker rustig. Onze buren uit Santiago zijn leraar en klagen over de lage salarissen in dit land. De Duitsers die met een camper op pad zijn, hebben 25 jaar geleden lesgegeven op de Duitse School in Temuco. Ze hebben de Carretera Austral gereden. De weg is erg slecht, het wegdek is niet vlak, maar bol. Ze hebben een paar fietsers gezien onderweg, zelfs twee mensen met een ligfiets, maar ze hebben niet de indruk dat het een aangename fietstocht is. De beheerder doet ook weer zijn rondje met het bijbehorende kletspraatje. Aan het eind van de dag is het helemaal onbewolkt. De frambozentaart valt een beetje tegen. Donderdagochtend is het bewolkt. Edwin is het zat hier. Zijn boek is uit, we moeten verder. De weg naar Coñaripe is best zwaar. Onverharde heuvel na onverharde heuvel. Als het begint te regenen wordt Edwin erg boos, maar dat helpt niet. Een Mapuche boer komt de heuvel af met zijn ossenkar vol brandhout. Er zit geen rem op zo'n kar, en het valt niet mee om de ossen in bedwang te houden. Zijn vrouw en dochter lopen erachter, sprokkelen nog wat hout langs de weg en rapen de stukken op die van de kar afgevallen zijn. De kar is helemaal van hout, zelfs de wielen. Ze groeten ons vriendelijk. Het landschap is nog steeds prachtig. We rijden nu weer langs een ander meer, op de groene heuvels lopen zwartbonte koeien en schapen. Coñaripe, een 'populaire badplaats met een mooi zwart lavastrand aan het Lago Calafquen', stelt niet veel voor. Veel zomerhuizen, een paar kleine winkeltjes en een goede banketbakker, waar we grote stukken 'kuchen' eten bij een beker Nescafé. Daardoor missen we precies een flinke bui. Een bus vol padvinders is op weg naar hun zomerkamp, vlakbij. Ze kopen tien kilo broodjes, en bestellen voor de rest van de vakantie iedere ochtend bergen vers brood. ,,Slecht weer? O, zo is het nu eenmaal hier in Zuid-Chili’’, zegt de hopvrouw stoïcijns. Een paar kilometer verderop vinden we een camping. De vraagprijs is achtduizend peso’s voor een kampeerplek, maar daar trappen we niet meer in. Wij zijn twee arme fietskampeerders, en we gaan niet dezelfde prijs betalen als een familie van acht personen die met twee auto's en drie tenten een plek bezetten. Na enig aandringen onzerzijds zakt de prijs naar zesduizend, we bieden vijfduizend en dat bod wordt geaccepteerd. We hebben besloten voortaan niet meer dan 5.000 peso’s te betalen. Dat is ruim twintig gulden en dat vinden we voldoende. De picknicktafels zijn helemaal overdekt met vers plastic, en twee zijkanten zijn ook geplastificeerd, zodat we droog en uit de wind zitten. Het is vijftien graden. Na een groot bord macaroni hebben we het iets minder koud. Mensen uit Santiago komen aan in hun grote 4wheeldrive auto's, bootje erachter, of een waterscooter. Ze hebben een korte broek aan, T-shirtje en sandalen. Het waait hard, en door de wolken kunnen we de overkant van het meer niet eens zien. We worden al een paar dagen geteisterd door kleine, gemene jeukbultjes. Vooral 's nachts komen er nieuwe bij. Na lang denken (wat hebben we gegeten, is het het waspoeder?) komt Edwin tot de conclusie dat het een vlo moet zijn. En inderdaad, er zit een vlo in de lakenzak. Dat kon natuurlijk niet uitblijven, met al die leuke vriendjes die Edwin mee de tent in neemt.
Zaterdag 3 februari 2001Halverwege Villarrica en Pucón vinden we een fijne camping. Ruim, veel bomen en gras, en het beste toiletgebouw tot nu toe in het hele land. Bovendien zit er een winkeltje vlakbij. Op de geiser hangt een briefje: 'niet uitdoen'. En dat voor 7 gulden per persoon. Aan de overkant, aan de oever van het meer, rekenen ze 75 gulden voor een plek, per nacht. Twee fietsers kunnen wel korting krijgen, en mogen voor 50 gulden een nachtje aan het water staan. Aan deze kant van de weg is het veel rustiger, ruimer, goedkoper en beter. En we hebben toch de boot niet bij ons, of de waterscooter, dus wij hoeven niet aan het meer te staan. Het water is toch veel te koud om in te zwemmen, al trekken de Chilenen zich daar niet veel van aan. Langzaam trekt de bewolking weg, en de vulkaan Villarrica komt tevoorschijn, met zijn prachtige sneeuwdek en zijn rokende top. In dit deel van het land gaat het uitstekend met de economie. Er worden veel mooie, nieuwe houten huizen gebouwd, en iedereen rijdt in een grote auto. De tuinen en oprijlanen staan vol schitterend bloeiende hortensiastruiken. ,,Pucón is echt niks’’, zeiden Olaf en Marianne. ,,Pucón is echt leuk’’, zeiden Gerrit en Anneke. Pucón is een toeristisch stadje. De doelgroep bestaat uit jonge, rijke, wat avontuurlijkere types. Lang haar, geen haar, groen haar of oranje haar, dat maakt hier allemaal niets uit. En zondag wordt hier een triatlon gehouden, dus nu is het gehalte aan sportievelingen nog hoger dan normaal. De winkels verkopen dure sportkleding, de restaurants serveren uitstekende maaltijden. De hotels zijn exclusief, de reisbureaus specialiseren zich in wildwaterkanoën en raften. Het bevalt ons hier wel. Om Irene's verjaardag te vieren strijken we neer in een Italiaans restaurant. We nemen cappuccino in hoge glazen met een flinke laag slagroom en chocoladevlokken, met een groot stuk taart erbij. Edwin kiest voor frambozentaart met meringuevlokken, ik neem citroengebak met een knapperige schuimtopping. Fantastisch lekker, en het voelt heerlijk aan om even de rijke toerist uit te hangen. Bij de bookexchange ruilen we weer twee boeken om. Meestal maakt het niet uit wat je inbrengt, je betaalt 500 peso’s per boek bij en het maakt ook niet uit wat je uitkiest. De Zwitserse eigenaar van hosteria 'La Tetera' (de theepot) doet het beter. Hij kijkt wat je meebrengt, geeft daar een aantal punten voor en je mag gratis ruilen, zolang je boeken uitzoekt tot aan hetzelfde puntenaantal. Een kritische blik op zijn boekenkast leert dat hij er goed kijk op heeft. De collectie is niet erg groot (anderhalve meter Engels, een meter Duits en 1 Nederlands boek), maar de kwaliteit is prima. Na een langdurige sessie in het internetcafé (snelle verbindingen, lage prijzen, en zoveel terminals vrij dat we allebei tegelijk kunnen mailen) kunnen we de foto's ophalen. Een groot glas bier op een terras, foto's en voorbijgangers bekijken. We zitten hier prima. Nog even langs de supermarkt en met sperzieboontjes aardappelen en vlees in de fietstassen gaan we weer terug naar de camping. Een echte maaltijd koken op 1 pitje kost veel tijd en gas. Als we de kans hebben (winkel vlakbij, buiten kunnen koken aan een tafel) doen we het toch zo vaak mogelijk. Anders wordt het macaroni, brood met worstjes of gebakken eieren, of 'noodvoedsel', de snel-klaar knoedels of pasta die gaar is in drie minuten en waar al een smaakje aan zit. Er zijn opmerkelijk weinig insecten in dit land. De tábanos of steekvliegen zijn maar een maand actief, en dan nog alleen in de buurt van de meren. Na 20 januari zijn ze officieel verdwenen. Mieren en muggen zijn er ook niet veel, het is zeker te koud voor ze. Er zijn wat kleine hagedissen, maar er is weinig te beleven aan vogels of zoogdieren. Vergeleken met Australië is het hier wat dat betreft gewoon saai. De landschappen daarentegen zijn 'super linda', oftewel érg mooi. Internetten is toch wel heel erg leuk, vooral als we een beetje de tijd hebben. Zo konden we vandaag een foto bekijken van Leidje, die op haar paard mobiel zit te telefoneren, uit het programma 'Blik op de weg'. Op de site van het Leidsch Dagblad lezen we de reactie van Ben ter Haar op uitspraken van Ted Hoeks over de jacht op vossen in de duinen. We kijken even wat de weersverwachting is voor Spanje (16 graden, lichtbewolkt), en naar de koersen. Er is mail van de Duitsers die we ontmoet hebben in het hotel in Santiago, van Oscar die we tegenkwamen in Australië, en van veel vrienden. We stellen het heel erg op prijs dat mensen de moeite nemen om ons op de hoogte te houden! Edwin heeft flink last van een lekkende vulling. Maar hij heeft liever nog twee maanden last, dan dat hij naar een Chileense tandarts gaat. Dat zegt genoeg over ons vertrouwen in opleiding en professionaliteit in dit land. Wisselgeld is steeds opnieuw een probleem. Een camping die vijfduizend peso’s kost, heeft vaak niet terug van een briefje van tienduizend. ,,¿No tiene sencillo?’’ is de vraag dan steeds weer. ,,Heeft u het niet kleiner?’’ Ik snap niet waar ze hun geld laten. Ze hebben inkomsten, dan moeten ze toch ook kasgeld hebben? Vijfentwintig gulden wisselgeld is toch niet overdreven veel? Ook in restaurantjes breekt vaak paniek uit als we betalen met een briefje dat vijftig gulden waard is. En creditcards accepteren ze alleen in de grootste en duurste winkels. Nooit op een camping.
Donderdag 8 februari 2001 Zondag nemen we een ATV-dag. We liggen lekker in de schaduw van een douglas heerlijk te lezen en chocolade te eten. Ik ben toch mager genoeg. Het is fantastisch weer, we weten zeker dat de zomer nu echt begonnen is. Pucón is vandaag afgesloten vanwege de triatlon, dus we moeten toch een dag wachten voor we door kunnen. De hele dag verzuchten we 'lekker, hè?'. Op maandag blijkt dat de zomer niet zo lang duurt. Het miezert. We blijven de hele dag in de tent, lezen en chocolade eten. Er wordt veel chocolade gegeten in dit land, dus hebben we op een regenachtige dag ook maar een stuk gekocht. Het smaakt perfect, en is niet duur. Omdat de temperaturen in de schaduw meestal vrij laag zijn, kunnen we een stuk chocolade en een klein pakje roomboter in voorraad hebben. De keus aan groente is vrij beperkt in de meeste winkels. Aardappels en uien zijn er volop, net als kolen en maïskolven, maar daar zijn de pannetjes te klein voor. Edwin wil geen rijst. Af en toe nemen we doperwtjes of andere groente uit de diepvries. De avocado's zijn fantastisch goed. Grote stapels liggen er meestal, en iedereen knijpt er even in. Als ze hard zijn, koopt niemand een avocado. Zijn ze zo zacht dat ik ze in Nederland niet meer zou hoeven, dan zijn ze hier perfect. Romig en zacht en geen bruine plekken. Ze kosten meestal rond de vijf gulden per kilo. Meloenen, tomaten en bananen zijn ook goed en goedkoop. Bananen zijn perfect energievoer, en kunnen ook als broodbeleg dienen. Helaas zijn ze niet erg bestand tegen vervoer per fiets. Op dinsdag besluiten we ondanks de bewolking door te fietsen naar het Nationaal Park Huerquehue. We boffen, de bewolking hangt tegen de vulkaan aan, en verderop is het prachtig weer. De laatste 14 kilometer van de 50 kilometer lange tocht is onverhard. Met een flinke helling erin, en veel langsrijdende toeristen in auto's die ons voorbijstuiven in flinke stofwolken. Het is niet te geloven dat de onverharde wegen zo snel na een regenbui al weer zoveel stof kunnen produceren. Afdingen heeft bij een Conaf-camping geen zin. We mogen blij zijn dat er nog een plekje vrij is. Het is een echt natuurkampeerterrein: auto's kunnen niet bij de kampeerplek komen, er is geen stroom, en de douches zijn erg koud. Maar we staan prachtig, en het is heerlijk rustig. Kamperen kost ruim veertig gulden per nacht, en toegang tot het park (12.500 hectare) nog eens tien gulden per persoon. De boswachters doen wel wat voor hun centen: ze hebben een prachtig wandelpad aangelegd. Dat lopen we woensdag: 8 kilometer omhoog, naar drie meren, door oerbos. Het gebied is prachtig. Mooi weer, mooie bomen, met een ondergroei van fijne bamboe, bloeiende fuchsia's en leuke bloemetjes. En boven zien we voor het eerst araucaria's in het wild. Prachtige bomen, vol mos, en ze zien er als ze oud en wild zijn toch heel anders uit dan wanneer ze decoratief staan te zijn in een Nederlandse tuin. Het is een drukke dag, het park telt wel 300 bezoekers vandaag. En ze lopen allemaal omhoog. Wij zijn lekker vroeg en hebben een heel meer voor onszelf, op de weg naar beneden komen we alle andere wandelaars tegen. Een compilatie uit de conversatie: ,,Mamma, waarom zeggen we die mensen gedag?’’ ,,Omdat het bezoekers zijn van Chili, Valentina.’’ ,,Waarom?’’ ,,Omdat ze helemaal uit Europa komen.’’ ,,Waar komen jullie vandaan?’’ ,,Holland? Wat fantastisch! Wat vinden jullie van Chili?’’ ,,Geweldig’’ ,,Goede reis verder’’, en we moeten handen schudden. ,,Wassenaar? O, daar ben ik in december nog geweest. Mijn vriend werkt voor Celulosa Arauco en woont in Wassenaar. Ik heb een fietstocht gemaakt door Meijendel.’’ En weer moeten we handen schudden en wensen ze ons een hele goede reis verder. De mensen zijn ontzettend vriendelijk, en zijn oprecht trots op hun land. Ze vinden het echt leuk als mensen helemaal uit Europa komen om hun land en hun Nationale Parken te bekijken. Degenen die in Nederland zijn geweest, zijn enthousiaster over Holland en zijn vriendelijke inwoners dan we zelf zijn. Na de wandeling liggen we een poosje aan het strand van het meer te lezen. We verbazen ons weer over het levensritme van de Chilenen. Op tijden dat wij denken aan avondeten, hebben zij hun tent net opgebroken, en gaan ze weer op weg. Wij worden regelmatig 's ochtends wakker naast andere buren dan waar we naast gingen slapen. Ze komen rustig aan op een camping terwijl het al donker is, en gaan dan nog uitgebreid kampvuur stoken en tot diep in de nacht kletsen. Het lijkt wel of ze pas tot leven komen na een uur of elf 's nachts. Dat zouden we kunnen begrijpen als het zwoele zomeravonden waren, maar het is flink koud zodra de zon ondergaat. Dan gaan de truien aan en de mutsen op, maar buiten zitten zullen ze. We hebben nog een restje wijn van gisteren, maar dat is gauw op. Om acht uur begint de buurman zijn tent af te breken. Hij heeft nog een half pak wijn over, en dat krijgen wij. Is dat even boffen! Donderdag is het alweer een zonnige dag. We hebben uitgebreide discussies gehad over de te volgen route. Er stond een weg op een kaart, die Edwin wel wilde rijden. Op geen enkele andere kaart stond die route aangegeven. Volgens de boswachter is er geen weg, maar wel een voetpad. Dat vindt Edwin geen bezwaar, maar ik zie het niet zitten om meer dan tien kilometer met een zware fiets over een ongetwijfeld heuvelachtig pad te sjouwen. Bovendien hebben we spierpijn van de wandeling van gisteren, en we hebben weer een paar boeken uit, dus het is beter om gewoon terug naar Pucón te rijden. Ook kunnen we dan terug naar die goedkope camping met lekkere warme douches. Dus het wordt Pucón. In 'La Tetera' nemen we echte koffie met 'kuchen', en ruilen we weer boeken om. Omdat hier waarschijnlijk de laatste 'bookexchange' is voor Santiago, zoeken we naar goede, dikke boeken met kleine lettertjes. Zoals de laatste Grisham en Turow. Die hebben meer punten, dus we moeten wat bijbetalen, maar we zijn zeer tevreden met het nieuwe leesvoer. Even gauw langs het internetcafé, de telefoonwinkel en de supermarkt, en dan richting camping. Het is druk in Pucón, veel trendy jongeren bevolken de terrassen en boeken avontuurlijke dingen zoals raften op de rivier of parachutespringen. Een beetje decadent allemaal. De vulkaan is regelmatig actief als hij zich een keer kwaad maakt wordt het hele dorp van de kaart geveegd. Eind vorig jaar is het Nationale Park een paar weken afgesloten geweest vanwege verhoogde vulkanische activiteit, maar het is niet tot een uitbarsting gekomen. Voor ons is het leven heel simpel geworden: als het lekker weer is en we staan op een prettige camping, dan houden we dit nog maanden vol. Zodra het regent, er komt weer eens geen warm water uit de douche, de fietstocht is te zwaar, de buurman laat de autoradio een poos aanstaan op een zender met dreunmuziek of we eten drie dagen achter elkaar macaroni, dan krijgen we acuut en hevig heimwee.
Vrijdag 9 februari 2001Douglas heeft veel water nodig, had Edwin al gezegd. Gelukkig hadden we de weersverwachting gezien, dus we waren voorbereid toen het 's ochtends vroeg begon te gieten. Gisteren was het zo zomers, zo absoluut onbewolkt, dat we eigenlijk dachten dat het weerbericht een vergissing was. We hebben behoorlijke spierpijn in de klimkuiten, dus een dagje rust komt wel goed uit.
Zondag 11 februari 2001Zaterdag fietsen we langs Lago Villarrica omhoog, richting Cunco. Het weer is goed, het landschap prachtig, en het zou een perfect fietstochtje geweest zijn als de onverharde weg (wasbord met gruis) niet bedekt zou zijn met een laag te grof grind. En dat 40 kilometer lang. Deze weg is niet fietsbaar voor mensen met een kunstgebit. Zelfs Edwin wordt mopperig van al het gehobbel en gebonk. We rijden geen onverharde weg meer als we ook via asfalt op onze bestemming kunnen komen, luidt de conclusie. Ook al is het 100 kilometer om... En zoals gewoonlijk verzuchten we binnen vijf onverharde kilometers hoe goed het is dat we niet gezwicht zijn voor de verlokkingen van de Carretera Austral. Langzaam laten we de vulkaan Villarrica achter ons, en komt de volgende in zicht, de Llaima, die midden in Nationaal Park Conguillio ligt. Olaf had ons verteld over een camping langs de weg naar Cunco. Een mooi huis, met een zwembad erbij en zodra je het pad opkomt, komt er een dienstmeisje naar buiten gerend om je de weg te wijzen naar de kampeerplaatsen achter het huis. Olaf kent niet zoveel Spaans, en de mevrouw met een schort voor die inderdaad meteen naar buiten komt zodra we het pad opfietsen is de vrouw van de eigenaar. Veertien jaar geleden hebben ze hier 130 hectare land gekocht. Ze hadden al cabaña's, koeien en graan, en sinds twee jaar doet de drie hectare grote boomgaard dienst als camping. Er staat een gloednieuw toiletgebouwtje. Zodra we een plekje uitgezocht hebben, komt er twee man personeel aangerend. De barbecue wordt schoongemaakt, de stoelen worden gesopt, de tafel afgeveegd en de onvermijdelijke gloeilamp wordt aan een lang snoer boven de tafel gemonteerd. De bazin vertelt dat ze ook brood bakt en maaltijden serveert, en dat we het maar moeten zeggen als we wat nodig hebben. Dit soort gastvrijheid en service hoort bij een vijfsterrenhotel, dit hadden we niet verwacht op een camping van 2.000 peso’s (nog geen tientje) per persoon per nacht, toegang tot het zwembad erbij inbegrepen. Er staat maar een handvol tentjes onder de fruitbomen. Het is heerlijk rustig, en dat in een weekend in het hoogseizoen. Geen autoradio te horen, en we besluiten meteen twee nachten te blijven. We hebben niet veel eten bij ons, en een winkel is negen kilometer ver weg, dus zondag maken we gebruik van de aangeboden maaltijd. Keus is er niet: salade met tonijn en heerlijk aangemaakte komkommer vooraf, met verse, warme broodjes, en dan een bord 'cazuela de pollo', oftewel stoofpot, wat meer lijkt op zeergevulde kippensoep. Glas wijn erbij, banaan met honing toe. Alles van uitstekende kwaliteit. Het overdekte terras kijkt uit over de buxusheggetjes in de tuin die nodig geknipt moeten worden. Zo'n stuk land zouden we ook wel willen hebben. Het grenst aan een rivier, er staan veel oude bomen op (de oprijlaan is van 120 jaar oude tamme kastanjes), en het huis is ook heel aardig. Maar we zouden geen tijd hebben om ervan te genieten, er is heel wat werk te doen hier. De winters duren hier waarschijnlijk erg lang. Het is nu volop zomer, het gras is nog heel erg groen en staat vol geel bloeiende bloemetjes. In de zon is het warm, maar in de schaduw is het erg fris. 's Ochtends is het 4 graden, en de tent is zeiknat van de dauw. We genieten van dit landgoed zolang we er zijn, en laten het onderhoud aan anderen over.
Maandag 12 februari 2001Natuurgebieden zijn prachtig hoor, maar er gaat toch niets boven een zonnige zondagmiddag in een boomgaard, met een goed boek. We blijven hier nog een dag. Na het boodschappen doen (we kunnen kiezen uit schelpjes-, strikjes- , elleboog-, pijpjes- en spiraalmacaroni, met daarbij tomatensaus, tomatensaus of tomatensaus) gaan we lekker met een boek in het gras liggen. De wind is erg warm vandaag, de chocolade smelt als het in de schaduw 34 graden wordt. Af en toe ploft er een appeltje naar beneden. Ze zijn klein en wormstekig, maar als ik suiker had zou ik even een beetje appelmoes maken. Dit is een prima camping, en nog goedkoop ook. Goed, er zijn geen spiegels in het toiletgebouwtje en alleen bij de heren komt warm water uit de douchekop, maar dat zien we even door de vingers. Er staan nu nog maar twee andere tentjes. Volgens de bazin is het zo rustig vanwege de Depressie. Door de hoge brandstofprijzen gaan er niet zoveel mensen met vakantie als in andere jaren. Vervelend voor de bazin, lekker rustig voor ons. We zijn nu meer dan vier maanden onderweg en het verzadigingspunt is in zicht. Het Nationale Park waar we morgen naar toe gaan moet een hoogtepunt zijn, maar wat we verder nog gaan zien zal ons een zorg zijn. We willen gewoon lekker kamperen, en af en toe een stukje fietsen. Ik wil nu wel eens een keer andere schoenen aan, en kleren dragen die uit een kast komen in plaats van uit een plastic zak. En lekker met mijn eigen pc mailen, in plaats van in een café met altijd één oog op de klok. En lekker over de markt lopen in Jalón, en een ovenschotel maken. Edwin verlangt het meest naar een echt kussen. Nog vijf weken.
Dinsdag 13 februari 2001Het is mistig, windstil en koud als we wakker worden. Wat een verschil met gisteren! De weg naar het Nationale Park wordt binnenkort geasfalteerd. Dus nu wordt er volop aan gewerkt, de wegenschaaf heeft het hele stuk geschoven. Daardoor is het erg slecht te fietsen. Wasbord wordt bedekt met een laag gruis, en losse stenen. Het is dat we wind mee hebben, dat er geen heuvels genomen hoeven te worden vandaag en dat het geen 30 graden is, anders zouden we heel erg balen. Nu balen we gematigd. Regelmatig rijden er auto's langs, slechts een enkeling mindert vaart zodat hij een wat kleinere stofwolk veroorzaakt. De meeste stuiven langs, en steken dan wel hun duim omhoog in een aanmoedigend gebaar. Het landschap zal wel mooi zijn, maar ik heb voornamelijk het wegdek bestudeerd. Even aan mijn neus kriebelen moet al zorgvuldig gepland worden, anders gaat het achterwiel weer de kant in zodra ik met één hand probeer te sturen. Wat een waardeloze slechte rotweg. Hij loopt helemaal door naar Argentinië, maar het lijkt toch een beetje of de beschaving hier ophoudt. Gelukkig hadden we voor vandaag niet meer dan deze 40 kilometer gepland. Het blijft raar dat na zo'n afstand stof en stenen er opeens weer een levendig dorp blijkt te zijn, met restaurantjes, winkeltjes en toeristen. Na een biertje tegen het stof doen we eerst boodschappen. De supermarkt heeft een aardig assortiment, maar het personeel is nog niet helemaal bekend met de theorie van het zelfbedieningsgebeuren. We hebben het al vaker meegemaakt. Je stapt de winkel binnen, wilt op je gemak rondkijken wat er is, en ter plekke het menu samenstellen. Maar zodra je binnen bent stapt er een personeelslid op je af. Die vraagt wat je hebben wilt, pakt het voor je uit de schappen en legt het bij de kassa. Negen van de tien keer gaan we dan met minder boodschappen de deur uit dan wanneer we op ons gemak hadden kunnen winkelen. Het uithangbord van deze supermarkt vermeldt ook 'slagerij', dus we hadden visioenen van eindelijk weer een lekkere baklap. De collectie vlees bestaat uit twee varkensachterpoten en een stapel knakworsten in plastic. Dan wordt het weer knakworst. De ketchup is op, maar ze hebben hier alleen literpakken. Dus moeten we ook nog even naar een andere supermarkt. Die zag er van buiten minder gesorteerd uit, maar blijkt wel vlees te hebben. Pech gehad. Gelukkig hebben ze wel kleine verpakkingen ketchup. Broodjes, tomaat, komkommer en avocado erbij, en we hebben weer een maaltijd. De camping is ook weer een verrassing. Volgens de campinggids zijn er maar vijf plekken, zou er wel plaats zijn, zo vlak bij een nationaal park in het hoogseizoen? Een kilometer verderop komen we erachter. Een restaurant is vermomd als kasteeltje, er is een zwembad, een sportveld, een paar autowrakken, er staan een paar cabaña’s, de kampeerplekken stellen niet veel voor en er is helemaal niemand. Helemaal achteraan vinden we een heerlijk plekje aan het riviertje, ver weg van alle voorzieningen (twee wc's, een kraantje, een lamp, een douche die met een houtvuur verwarmd kan worden, maar nu alleen koud water geeft.). Als de tent net staat komt er een leuke jongeman aanlopen, en even later brengt hij ons een tafel en twee stoelen. Later komt Don Pabo, de baas, nog even kijken, met zijn grote 4wd auto. Ze wachten hier al twintig jaar op asfalt, en hij zal het wel niet meer meemaken dat de weg geasfalteerd wordt, denkt hij. Hij is een jaar of 55, en is een echte hoffelijke gastheer. Hij heeft de tafel en de stoelen gestuurd, zodat we niet als de armen op de grond hoeven te zitten. Zijn vrouw beheert een hosteria in het dorp, Don Pablo runt deze zaak. Samen hebben ze 70 bedden, waarvan er afgelopen nacht maar 10 bezet waren, en dat in het hoogseizoen. Het zijn slechte tijden, verzucht hij, en het weer werkt ook al niet mee. Twee zomers achter elkaar is het veel kouder en natter dan normaal. In april moet hij geld naar de bank brengen. Het ziet er niet naar uit dat de verdiensten dit seizoen hoog genoeg zijn om zijn schulden te betalen, dus heeft hij ook maar een stuk land te koop gezet. Twee hectare prachtig weiland, met uitzicht op de vulkaan. Zodra de weg geasfalteerd is, is de grond veel meer waard, maar daar kan hij niet op wachten. Hij zegt dat hij een hogere toeristische opleiding genoten heeft, hij heeft zelfs een paar jaar voor de PR-afdeling van Coca Cola gewerkt, en wat van de wereld gezien. Waarom zien zijn cabaña en kampeerplekken er dan niet beter uit? Geldgebrek is geen reden voor rommel. Bovendien beweert hij zelf dat alleen de rijkere bovenlaag van de bevolking het zich kan veroorloven om met vakantie te gaan, en we denken niet dat die in de rommel wil zitten. De zon schijnt, de top van de vulkaan gaat net schuil achter de toppen van de dennenbomen, het ijskoude water kabbelt rustig, twee waterhoentjes lopen langs en de vlierbessen beginnen te kleuren. Iedere keer als we denken dat we nu toch echt de lekkerste kampeerplek gehad hebben, vinden we weer een nieuw heerlijk plekje. Bij het kampvuur zien we de sterren tevoorschijn komen voor we naar bed gaan.
Woensdag 14 februari 2001Twee Duitse fietskampeerders en hun Argentijnse fietsvriend hebben hun tenten ook hier opgeslagen. Zij hebben een zware, onverharde pas gefietst, en de Duitsers zijn het een beetje zat. Na 4 weken en 800 kilometer hebben ze er geen zin meer in. Ze fietsen vandaag zonder bagage het Park in, gaan morgen met de bus naar Temuco en komen dan met een huurauto terug om hun fiets op te halen. Hun vakantie zit er dan bijna op. Twee jaar geleden hebben ze een stuk Carretera Austral gefietst. Die is voornamelijk saai, en er zijn erg veel toeristen, zeggen ze. De weg is maar twee maanden per jaar goed begaanbaar, precies in de vakantietijd, in januari en februari, en nog zo nieuw dat veel Chilenen hem willen rijden. En natuurlijk alle Europeanen, die van zichzelf vinden dat ze avontuurlijk zijn. We komen de Duitsers regelmatig tegen op weg naar Conguillio, en ze vinden dat we hard fietsen, met bagage. Op een flinke helling stappen zij af, terwijl Edwin met bagage omhoog fietst. Hij kan zich natuurlijk niet laten kennen. En zij hebben nog wel echte mountainbikes met voorvering. Ze zijn wel erg klein, hun fietsen lijken wel kinderfietsen naast onze grote frames. Wij voelen ons heel stoer en sterk. De weg is prachtig, eerst door de lavastromen (de Llaima is in 1957 voor het laatst uitgebarsten), dan door een prachtig oerbos. Het is schitterend weer, en we hebben flink wind mee. Wat hogerop komen we in het Araucariabos. Hier staan alleen maar Araucaria's, met een ondergroei van struiken. Besneeuwde toppen erachter, het is sprookjesachtig mooi. Midden in het park, na 35 kilometer, ligt een meer met een strandje. Er zijn campings, er is een bezoekerscentrum en een restaurantje met een winkeltje. Een kampeerplek kost ruim 60 gulden per nacht, brandhout inbegrepen, en de campings (bij elkaar ruim 100 plaatsen) staan zo goed als vol. Er is een speciaal terreintje voor rugzakkers en fietsers, voor 12 gulden p.p. Het is wat verder lopen naar de douche, er staat geen bankje, maar we staan onder de met baardmos bedekte Araucaria's op een prachtig stil plekje, op lavakorreltjes. Dat brandhout is hard nodig. Overdag is het een graad of 30, zodra de zon onder is koelt het af, en 's ochtends vroeg is het 2 graden. Het assortiment van het winkeltje stelt niet veel voor (maar één vorm macaroni en één merk tomatensaus), de drie vrolijke meiden achter de toonbank maken een hoop goed. Het restaurant heeft wel vijf tafeltjes, maar geen klanten. Ook geen lekkere stukken taart, zodat we de verjaardag van Anneke met een biertje moeten vieren. Nog voor de tent staat hebben we al weer heel wat praatjes moeten houden en handen geschud. Ze willen allemaal weten waar we vandaan komen en wat we nog gaan fietsen. Iedereen hier komt uit Santiago. Blijkbaar komen er daarvandaan toch mensen genoeg die dit wel kunnen en willen betalen. Het is ons al eerder opgevallen: campings bij een meer zijn altijd druk, ongeacht de prijzen of de voorzieningen, en iedereen die er staat komt uit Santiago. Het bezoekerscentrum ziet er leuk uit, en er worden veel excursies en dialezingen georganiseerd. Maar er is geen T-shirt of petje, nog geen ansichtkaart te koop. Donderdag wordt, door darmritmestoornissen, tot rustdag verklaard. Niet dat we er normaal voor thuis zouden blijven, maar de 10 kilometer lange wandeling bergopwaarts kan wel een dagje wachten.
Vrijdag 16 februari 2001De darmen zijn weer tot rust gekomen, vandaag wordt er gewandeld. Door een gemengd bos met Araucaria's, langs twee uitzichtpunten, naar de heuvelrug die richting Sierra Nevada loopt. Na tweeënhalf uur zijn we boven. Bij de smeltende sneeuw, uitzicht op talloze watervallen, en met mooie Araucaria's die poseren voor de besneeuwde top van de vulkaan. Sommige bomen hier zouden meer dan duizend jaar oud zijn. De bloemetjes bloeien, de zon schijnt, het is hier schitterend en erg rustig. We roepen deze wandeling uit tot de mooiste die we ooit gemaakt hebben. 'Super linda', met vijf sterren. Het pad is goed begaanbaar en niet te steil. Veel hagedisjes, en een paar steekvliegen, verder zijn er niet veel dieren te zien. Een nachtzwaluw zit midden op het pad te slapen. We kunnen hem goed fotograferen. Pas na lang aandringen zoekt hij een andere slaapplaats op. We bewonderen het uitzicht nog een keer, en nog een keer, en lopen dan weer naar beneden. Het is weer een warme dag. Langzamerhand komen er ook andere wandelaars omhoog. Een hele bus dikke Duitsers, behangen met videocamera's, is ook bezig met de tocht omhoog. Gezien leeftijd en conditie, zullen ze het niet allemaal redden tot bovenaan toe. ,,Goed hè’’, zegt Edwin altijd op zulke momenten, ,,dat we dit nu al kunnen doen. Je weet nooit of je op je 60ste lichamelijk nog goed genoeg bent voor zulke wandelingen.’’ En hij geniet dubbel. De winkel is voor het weekend bevoorraad. We eten taaie sperziebonen en verse worstjes, en meloen toe. Net als alle anderen. Araucariatakken branden goed in het kampvuur, maar ze zijn erg lastig te breken. Scherp zijn ze, en keihard. We hebben ze nodig als aanvulling op de grote stukken niet al te droog brandhout die verstrekt worden. Het bos ligt vol dood hout. Budgettair gaat het de laatste maand erg goed. Op een gewone doordeweekse dag kunnen we rondkomen van vijftig gulden. Op dagen dat we in de stad zijn en via internetcafé, telefoonwinkel, fotowinkel en postkantoor naar een 'kuchen'- en cappuccinoverstrekkende instantie gaan, zijn we natuurlijk meer dan het dubbele kwijt.
Zaterdag 17 februari 2001,,We gaan alleen maar naar beneden’’, heeft Edwin beredeneerd voor de 41 kilometer naar Curacautín. Binnen 4 kilometer stijgen we 260 meter. Daarna gaan we geleidelijk aan naar beneden. Maar volop in de remmen, vanwege de stenen en het lavagruis. Edwins voorband raakt ook nog lek, weer precies op de Vredestein naad. De buitenbanden zijn uitstekend maar de binnenbanden vallen tegen. We doen er dus een halve dag over om het park weer uit te komen. Na 40 kilometer zijn we bekaf. Er is maar 1 camping in Curacautín, dus daar zetten we de tent op. We hebben de afgelopen weken zo prettig gekampeerd, dat we even onze waakzaamheid laten verslappen. Deze camping is druk en lawaaierig, vol vakantiegangers die veel luidruchtig plezier hebben. We zijn erg moe, de volgende camping is minstens 20 kilometer verderop, en daar hebben we even geen puf meer voor. De plek die ons aangewezen wordt staat precies onder een snoer feestverlichting, die ongetwijfeld de hele nacht brandt. Een hoop hondenstront ligt nadrukkelijk te stinken. Wegens falend voorraadbeheer (al een week geen fatsoenlijke supermarkt gezien) moeten we nog 2 kilometer fietsen voor de boodschappen. Omdat er vanavond discotheek is op de camping, nemen we een extra groot pak wijn, voor de verdoving. We vallen om van de slaap, maar gezien het levensritme van de rest van de kampeerders blijven we zo lang mogelijk wakker. Dom van ons om op zaterdag een rustig plekje te verlaten. In Nederland is alles misschien een beetje overgereguleerd en genormeerd, maar het toiletgebouw hier schreeuwt om strengere normen. Dan maar niet douchen. Om halfdrie 's nachts is de wijn uitgewerkt, maar de discotheek nog niet. Die gaat tot vier uur door, en daarna vallen we gelukkig weer vrij snel in slaap.
Zondag 18 februari 2001 Te veel wijn, te weinig slaap en de hitte eisen hun tol. We komen langzaam op gang. Bij de belwinkel ga ik telefoneren, en Edwin moet heel nodig plassen. Dus hij vraagt aan het meisje van de telefoonwinkel of hij van de wc gebruik mag maken. Dat mag. Ze pakt een bos sleutels en hij moet meelopen naar de overkant van de straat. Daar kan hij in de school naar de wc. De deur zit niet alleen gewoon op slot, maar heeft ook nog een hangslot. Het is vakantie en het licht doet het niet. Meisje moet snel terug naar de winkel, want er komt weer een klant binnen. Of Edwin de boel weer achter zich af wil sluiten. Het is zo donker dat Edwin de wc pot niet kan zien, dus plast hij maar gauw even in de wasbak. Gelukkig is het water niet afgesloten. Na de sessie in de belwinkel (2 gulden per minuut, dat loopt op) gaan we richting Lonquimay. Het is maar 33 kilometer, maar mijn bovenbenen hebben al gauw geen zin meer. We eten brood op een schaduwrijk plekje. Edwin stapt net over het prikkeldraad om een paar pruimen te jatten, als de eigenaars van het stuk land aan komen rijden op een brommertje. Het is een echtpaar uit Santiago. Twee jaar geleden hebben ze deze 8 hectare land aan de rivier gekocht, volgend jaar hebben ze geld genoeg om er een zomerhuis op te laten zetten. We krijgen een rondleiding, en worden uitgenodigd om vanavond een borrel te komen drinken. Ze zitten in een duur hotel in Manzanar. Wij moeten nog tien kilometer verder en gezien de conditie en de hellingen zit het er niet in dat we vanavond 'even' heen en weer fietsen voor een borrel. De camping staat in de Lonely Planet, en Olaf heeft hem aanbevolen. In de campinggids staat hij niet vermeld, en de borden langs de weg vermelden ook niet dat het een camping is. Een wereldfietsend Zwitsers echtpaar heeft 50 hectare land gekocht, is een pension aan het bouwen en houdt er een kleine camping op na. De duizend bomen die pas aangeplant zijn, zijn bijna allemaal dood gegaan. Zelfs nu, hartje zomer, moet 's nachts de sla in de moestuin afgedekt tegen de nachtvorst. Er is geen toiletgebouw, maar een echte badkamer aan het huis. Maar 1 douche en 1 wc. Het is ruim, en erg rustig. Geen disco, geen lantaarnpalen, geen Chileense toeristen. De Europeanen eten allemaal om een uur of acht en gaan op tijd naar bed. Wegens wederom falend inkoopbeleid (de winkels in Manzanar bleken gesloten) eten we macaroni met alleen maar tomatensaus. Geen ui, geen courgette, niets erdoor, en ook geen toetje. Beetje kaal, maar Edwin prijst het gebrek aan afwas. Het leuke jonge hondje van de baas zit de poes achterna. Het kleine kind loopt bloot rond. Er wordt hard gewerkt aan de uitbreiding van het huis. De bazin, die een T-shirt aanheeft van Amsterdam met allemaal fietsen erop, is bezig in de moestuin en knoopt een praatje aan. Ze vertelt over twee fietsers die een hondje gevonden hadden in Mendoza en het meegenomen hebben, eerst Argentinië en Chili door, en daarna naar Zwitserland. Onderweg liep het hondje als ze heuvel op gingen, en heuvel af zat hij achter op de fiets in een mandje. Daar beginnen we toch maar niet aan. Anders hadden we nu een stuk of twintig honden bij ons gehad. Het is hier nu heel goed weer, zegt ze. Normaal is het meteen koud zodra de zon onder is, maar nu kan je zomaar buiten blijven zitten! En dat hartje zomer. Wij vinden dit klimaat niet prettig genoeg, hier kopen we geen stuk grond. Twee Zwitserse fietskampeerders staan hier al een week. Ze hebben een beetje dezelfde route gedaan als wij, en in dezelfde tijd. Ze hebben wel meer kilometers met de bus gedaan, wij hebben een paar honderd kilometer meer gefietst. Bij het nemen van de pas naar Argentinië, een week na ons, hadden zij heel goed weer. Op het eiland Chiloé hebben ze tien dagen in een cabaña gezeten, wachtend op opklaringen. Toen hebben ze het ook maar opgegeven.
Maandag 19 februari 2001Wegens darmstoornissen en blaffende honden slaap ik slecht. Ik heb behoefte aan een rustdag, en die krijg ik ook, zegt Edwin. We fietsen 18 kilometer zonder bagage onverhard omhoog, en hobbelen en bonken dan weer naar beneden. Omhoog fietsen is erg zwaar, het is weer zo'n weg met allemaal losse rolstenen. Toch hebben we pas bij het afdalen in de gaten hoeveel we gestegen zijn. Zonder een slag te trappen dalen we 11 kilometer af, stuiterend over het wasbord. Meestal hebben we geen fietspijn meer, maar na zware stukken komt de schouderbladenpijn terug, en Edwin heeft toch regelmatig dode vingers. Als we eindelijk weer op het heerlijke, gladde asfalt komen, hebben we besloten dat we niet meer onverhard gaan rijden. We zijn het zat, we laten wel een paar Nationale Parken zitten. We brengen een bezoek aan het winkeltje in het dorp met 445 inwoners. We kopen wel dertien dingen, en er breekt lichtelijk paniek uit. Alles wordt drie keer nageteld. Hebben we nu evenveel boodschappen als er prijzen genoteerd zijn op het afrekenbonnetje? Het feit dat Edwin het waterijsje al op heeft zorgt nog voor enige onduidelijkheid, maar uiteindelijk komt de winkelmevrouw eruit. Haar twee dochters bemoeien zich er ook mee, en de knapste is volgens Edwin zo leuk dat hij nog wel een waterijsje bij haar wil kopen. We kopen voor dertig gulden en we zijn ongetwijfeld de grootste klant van de hele week. Ik lig de hele middag lekker in de zon, Edwin maakt de fietsen schoon. Er is bijna niemand meer op de camping, dus we kunnen douchen zonder eerst te inventariseren of er toevallig een kampeerder de badkamer bezet houdt. Het lukt ook nog om twee boeken te ruilen. Edwin heeft ook last van zijn darmen. Toch hebben we geen diarree. Na uitgebreide bestudering van de symptomen, en van wat we gegeten hebben, komen we tot de conclusie dat we erg weinig hoeven te plassen, en dat we waarschijnlijk veel te weinig gedronken hebben de laatste dagen. De temperatuur is vrij plotseling flink gestegen en we hebben vrij vaak water gehad met veel chloor erin. Dat is nogal vies, dus drinken we minder. We zetten nu een pannetje water een tijdje klaar, tot de chloor verdampt is, en vullen dan pas de bidons. Dat scheelt een.stuk. We letten er goed op dat we veel drinken en de buikpijn zakt heel snel.
Dinsdag 20 februari 2001In Curacautín doen we boodschappen, want we willen 30 kilometer verderop kamperen bij de 'Kangeroo Lodge', een camping van een Australiër die met een Chileense getrouwd is. Onderweg zien we drie collega-fietskampeerders staan. Het zijn ook Zwitsers, twee vrouwen en een man van rond de 30 jaar, ze gaan dezelfde kant op als wij. Ze hebben alle drie mountainbikes, de twee vrouwen (type gymlerares met gespierde dijen) hebben aanhangwagentjes achter hun fiets met één wieltje. Het fietst best goed, zeggen ze. De man heeft er al 6000 kilometer opzitten, waarvan de helft onverhard. Ook hij heeft gezworen vanaf nu alleen nog maar asfalt te rijden. De vrouwen nemen wat vaker de bus. Ze hebben de Camino Austral van zuid naar noord gefietst. Een paar dagen hebben ze samen gefietst met twee Nederlanders op ligfietsen. De ligfietsen gingen harder en hadden minder last van de losse stenen dan de mountainbikes, zeggen ze. We fietsen een klein stukje met ze op, maar al bij de eerste 'cuesta' haak ik af, ze fietsen te hard. Ze gaan wel op de pedalen staan, iets wat wij eigenlijk nooit doen. Edwin kan ze wel bijhouden, maar hij wacht heel lief op me. Het levert natuurlijk wel weer een preek op. Over hoe hard die anderen fietsen, en over dat ik toch te langzaam fiets, vooral heuvelop. En bij de afdalingen ga ik ook te langzaam. De Zwitsers gaan voluit de helling af, en ik rem. Mijn hoogste snelheid is 55 km, en dat vind ik ruim voldoende. Zij gaan harder, en ze hebben niet eens een helm op. Edwin begrijpt niet dat ik niet naar hem luister, ik begrijp niet dat hij erover blijft zeuren. Het komt erop neer dat hij het niet naar zijn zin heeft omdat hij 'altijd' op 70 procent van zijn vermogen fietst, terwijl ik het niet naar mijn zin heb omdat ik 'altijd' op 100 procent fiets. Later op de avond nuanceren we onze uitspraken weer een beetje. Maar help me onthouden dat ik niet meer met hem op fietsvakantie ga. Edwin heeft wel een oplossing verzonnen voor ons probleem: de 'volgende keer' gaan we per lig-mountain-tandem, zodat ik wel net zo hard moét gaan als hij, met een aanhangertje voor de bagage. De Kangaroo Lodge is gesloten. Dat is balen. Ons water is op en er is in de verre omgeving geen andere camping. Wild kamperen gaat niet, iedere vierkante meter grond is ingerasterd. In Victoria drinken we wat op een bankje. Nadat twee mannen ons uitgehoord hebben, komen er twee meisjes van twaalf heel nieuwsgierig naast ons zitten. Over twee weken moeten ze weer naar school en daar balen ze van. Wij niet. Een paar kilometer verderop, langs de 5, is een picknickplek, waar we mogen kamperen. Meer dan 90 kilometer gefietst.
Woensdag 21 februari 2001 Het gras is hier erg geel. Voorlopig krijgen ze hier geen regen, denken we, dus we laten de tassen aan de fietsen zitten. Midden in de nacht horen we opeens tik-tik-tik op de tent, dus we moeten eruit om de tassen binnen te zetten. Zodat het vijf minuten later weer droog wordt. Er zijn geen douches, en het verkeer op de 5 dendert aardig door, dus we slapen weer niet echt lekker. Langs de 5 fietsen we 75 kilometer noordelijker, totaan Mulchén. Wind mee, af en toe een zwaar stukje, vooral omdat er aan de weg gewerkt word en de vluchtstrook dan weg is. Tussen de plantages radiatordennen (1 miljoen hectare) en eucalyptussen door, vervoeren de meeste vrachtauto's hout. In Mulchén volgen we de borden en de pijlen tot we aan de oever van de rivier een minicamping vinden. Mijn benen passen niet onder de picknicktafel en in de douches en wc's kunnen we niet rechtop staan. De toiletgebouwen zijn een schrijnend voorbeeld van huisvlijt. Met een paar planken en wat plakplastic komt een ijverige Chileen een heel eind. Zelfs een wasbak kan met deze materialen samengesteld worden. De baas en bazin zijn weer ontzettend vriendelijk. Er wordt meteen een spijker in de boom geslagen, zodat het verlengsnoer met de gloeilamp boven ons te lage tafeltje gehangen kan worden. Tegelijkertijd moet er natuurlijk geconverseerd worden en leert de baas ons wat scheldwoorden, die we meteen weer vergeten. Zo langzamerhand hebben we meer behoefte aan goede voorzieningen, dan aan vriendelijke mensen. In ieder geval horen we hier de weg niet, nu maar afwachten of de drie honden vannacht hun kop dichthouden.
Donderdag 22 februari 2001Het is bijna eind februari, de populierenbladeren kleuren goudgeel en dwarrelen in groten getale op ons tentje neer. Het tentje is langzaam mee verkleurd, van diep groen naar vaal groen. Raar dat het nu alweer herfst wordt. Natuurlijk hielden de drie honden de afgelopen nacht hun kop niet. Wanhopig probeer ik oordopjes te maken van wc papier. Edwin mompelt nog ’Dat werkt niet’ en hij slaapt weer door. Wij gingen om halftien naar bed, van kwart voor tien tot twaalf uur hebben ze onafgebroken geblaft. Daarna ging het iets beter. Veel geslapen hebben we dus alweer niet. Don Mardoco is net als wij ook vroeg op en wil weten of we lekker geslapen hebben. Ik zeg heel voorzichtig iets over 'veel hond'. Dat beaamt hij trots. Zijn honden zijn dapper en werken de hele nacht. Ze zorgen voor onze veiligheid zodat wij rustig kunnen slapen! Zonder honden weet je maar nooit of je nog wel ooit wakker wordt in deze onveilige buurt. Edwin zegt er nooit wat van, hij is bang dat dan de 'Karavaan des Hondendoods' onmiddellijk langs komt. Daar is helaas geen kans op. We moeten het gastenboek tekenen en hij wil beslist met ons op de foto. Speciaal voor de foto gaat hij zijn hoed halen, misschien om zijn kalende hoofd te verbergen? Hij vindt het prachtig om met mij op de foto te staan: de langste vrouw die hij ooit gezien heeft. In Los Angeles, een plaats van 95.000 inwoners, pinnen we. Terwijl ik boodschappen doe in een lekkere grote supermarkt legt Edwin buiten contacten met diverse meneren. Eén van hen is getrouwd met een dikke mevrouw, die loopt te sjouwen met een grote mand humitas. Er zitten altijd wel mensen bij de ingang van een supermarkt die proberen wat te verkopen. Een bosje kruiden, wat groenten, of vaak empanadas en humitas. We kopen 4 humitas voor 1000 peso’s. Ze zijn zwaar en nog gloeiend heet. We bewaren ze voor bij het vlees en de doperwtjes voor vanavond. Ze smaken fantastisch. Het is alleen al een hoop werk om steeds zo'n hoeveelheid vulling in te pakken in die maisbladeren, en deze zijn veel lekkerder, voller en goedkoper dan die van Andrea. We nemen ons voor ze vaker te kopen, als aardappelvervanger. Dat scheelt niet alleen gas, maar ook tijd. Qua vlees zijn we overgestapt van 'lomo' naar 'filete', de duurste categorie. Rond de twintig gulden per kilo, heel snel gaar en van een goede, malse biefstukkwaliteit. Alleen snijden ze 'bifstek' hier erg dun, maar we vragen tegenwoordig 'mas gordo', oftewel iets dikker, en dan hebben we heerlijk vlees. Qua favoriete wijn zijn we overgestapt van 'Gato negro export' naar 'Clos de Pirque'. Iets fruitiger, iets goedkoper en op meer plekken verkrijgbaar. Voor rond zes gulden per literpak hebben we dan een hele goede wijn. Van goedkopere merken krijg ik hoofdpijn, en gaan volgens mij de fietsprestaties naar beneden. Gisteren geen wijn gedronken en vandaag heb ik Edwin er finaal uitgefietst. De hellingen waren korter en minder steil, het was iets minder heet en het landschap wordt sowieso vlakker. Het ,,Heb je haast, Lekkerkerk? Wil jij soms voorop fietsen?’’,wordt niet vaak uitgesproken en alleen op vrij vlak asfalt. Maar vandaag heb ik bijna de hele dag voorop gefietst. Edwin klaagt over pijn in zijn knie en zegt dat-ie moe is. De aansteller. 'Hey, you', worden we nageroepen. door de plaatselijke jeugd op mountainbikes. Ze denken dat we Amerikanen zijn en fietsen een stukje met ons op. Zij weten wel een fietsenmaker die binnenbanden heeft. Zeker vier jongens begeleiden ons naar de fietsenmaker. Die heeft zulke binnenbanden niet en stuurt ons en de jongens naar de concurrent. In een wilde rit door de stad, tegen het verkeer in en over de stoep komen we bij de andere winkel, maar die heeft ook dit type band niet en wil ons weer naar de eerste zaak sturen. Nou ja, waarschijnlijk redden we het wel met plakken. Eén jongen rijdt een heel eind mee tot we bijna op Ruta 5 zijn. Wil je een ijsje voor de moeite? Nee, dat hoeft niet, hij moet naar huis. 'Que te vaya bien', Goede reis! en hij denkt dat we zeker wel 3 dagen nodig hebben om naar Santiago te rijden. Wij willen er ruim 3 weken over doen. Het is ruim 500 kilometer. Het asfalteringsbeleid van de maatschappij die de 5 verdubbelt, is ons een compleet raadsel. Sommige stukken zijn af en in gebruik, andere stukken zijn bijna af en soms is er nog helemaal niets en gaat al het verkeer over de slechte oude weg. Soms hebben we twee supergladde stroken tot onze beschikking, soms een slechte vluchtstrook vol gaten. In Saltos del Laja is een tweesterren kampeerterrein bij een waterval. We onderwerpen het meisje van de 'receptie' (drie plastic stoelen naast een kiosk met cola en ijsjes) eerst aan een kruisverhoor. Hoe zit het de drukte in het weekend, en is er geen disco? Ze zegt dat het hoogseizoen al voorbij is. Na inspectie van het terrein en de toiletgebouwen gaan we akkoord met deze camping. We nemen een achterafplekje onder de populieren. Op de achtergrond ruist de waterval, de picknicktafel past en is stevig, het bevalt ons hier wel.
Vrijdag 23 februari 2001Dagje rust, gecombineerd met huishouden. Er zijn genoeg kleren vuil voor twee keer wassen. De slaapzak kan niet zo goed meer tegen al dat gedraai in de slapeloze nachten, er moeten een paar hechtingen in. Als ik sta te wassen komt er een leuk meisje naar me toe. Maria is acht, en ze is alleen. Of ik 'taca taca' met haar wil spelen. Nu heb ik het te druk met de was, maar ik weet nog wel een meneer die lui op zijn rug voor de tent ligt te lezen, die vast wel met haar wil spelen. Edwin staat niet bekend om zijn oog-hand coördinatie, maar deze tafelvoetbaltafels zijn zo oud dat dat niets uitmaakt. De bodem is zo uitgezakt dat de voeten van de poppetjes de bal soms niet kunnen raken, maar dan wordt er even blaasvoetbal toegepast. Als er vijf doelpunten gemaakt zijn, moet er eerst weer 100 peso’s betaald worden voor er nieuwe balletjes beschikbaar zijn. Eigenlijk is het schandalig dat voor zulke oude, kapotte dingen nog geld gevraagd wordt. Het maakt voor de kinderen niets uit, Maria straalt als Edwin nog een keer 100 peso’s van zijn zakgeld uitgeeft.
Zondag 25 februari 2001Zaterdag doen we lekker niets. We gaan op zondag fietsen omdat het dan rustiger is. We moeten 90 kilometer naar het noorden langs de 5, en het fietst toch wel wat prettiger als er minder vrachtauto's rijden. De zon schijnt, de wind waait weer uit de goede hoek en we schieten lekker op. De weg is zo goed als vlak. Nog meer dennen en eucalyptussen en af en toen wat graan of maïs. In Chillán zelf zijn geen campings, wel op weg naar de Thermen van Chillán. We proberen meteen de eerste camping, drie kilometer buiten het stadje. De uithangborden doen ons twijfelen. Disco, drie zwembaden, picknickzone.... Er staan veel auto's geparkeerd en er klinkt hevig zwembadgeluid. Het terrein blijkt heel groot te zijn, met achterin rustige plekken. Na negen uur vanavond is iedereen verdwenen, wordt ons beloofd. De prijs is redelijk, en de eigenaars blijken Nederlands te spreken! Ze hebben 16 jaar in Nederland gewoond en twee kinderen wonen nog in Amsterdam. Baas en bazin zien er keurig uit en hun terrein is ook netjes onderhouden. Er zijn zeker driehonderd mensen aan het zwemmen en picknicken. We krijgen een kopje koffie aangeboden en dan gaan ze weer snel aan het werk. Pa doet de surveillance en onderhoud, ma – blond, gebruind in een mooie witte jurk en met wat dun gouden kettingen om – doet de kassa. We gaan even zwemmen, liggen op de ligweide en wachten tot het tijd is om naar bed te gaan. Het is nu echt zomer hier. Het gras is geel, de avonden zijn aangenaam van temperatuur. We komen langzamerhand in de wijnstreek terecht, waar de oogst bijna gaat beginnen. Het is nog 400 kilometer naar Santiago, er is tijd genoeg om het op ons gemak te doen. We zouden nog een rondje langs de kust doen, maar gezien de eeuwige ochtendwolken daar laten we dat misschien wel zitten. Het is zo heerlijk om 's ochtends in het zonnetje voor de tent te ontbijten. Op 20 maart gaat het vliegtuig, de 21e komen we in Madrid aan, om 13.00 uur. Als alles volgens planning verloopt nemen we een taxi naar de camping daar vlakbij. Dan zet Edwin de fietsen in elkaar en de volgende ochtend gaan we fietsen, richting huis! Afhankelijk van het weer moet dat in een kleine week lukken. Waarschijnlijk nemen we in verband met de kou, natte ochtenden en lange avonden zoveel mogelijk hotels. We verheugen ons erop weer in Spanje te fietsen en daarna weer lekker thuis te zijn.
Maandag 26 februari 2001In de stad ondergaan we de inmiddels gebruikelijke lijdensweg. Bij de derde kantoorboekhandel kunnen we al bubbeltjesenveloppen kopen. Dan naar het postkantoor. We sturen drie diarolletjes naar Gerrit, een flashcard naar Dick, een verjaardagscadeautje naar Maaike, allemaal aangetekend, en een ansichtkaart naar mijn ouders. We willen er postzegels op, maar de man van de postzegels heeft pauze. De mevrouw van het loket heeft ook wel wat zegels. Omdat we het aangetekend versturen moet er ook altijd een computerzegel op de envelop. De rij achter ons groeit, de andere beambten gaan met pauze, de telefoon gaat en het wordt een grote puinhoop. Na het telefoongesprek is ze de draad kwijt, plakt dingen op verkeerde enveloppen, pulkt ze er weer af, en verwisselt nog een keer wat. We moeten ingrijpen om haar te vertellen wat bij wat hoort en het zal ons verbazen als alles aankomt. De keus aan ansichtkaarten is zeer beperkt, de kwaliteit beschamend. In Chillán moet de kleurrijkste markt van het land zijn, maar het is aan de buitenkant al zo'n puinhoop dat we niet eens zin hebben om erin te gaan. Deze stad heeft weer een hoop arme inwoners en zelfs een krottenwijkje. We waren het niet meer gewend na de welvarende toeristische regio rond de meren. De rijkeren van deze stad verzamelen zich in het nieuwe, luxueuze winkelcentrum, waar ze dure cappuccino drinken in 'Café Marrakech'. Dat trekt ons ook een stuk meer aan dan een kopje Nescafé in een achterbuurt. Echte koffie is heel erg lekker, na een paar weken surrogaat. Het telefoongesprek met mijn ouders wordt na vier minuten vervangen door storing en het internetten lukt ook al niet erg. Er is een professioneel cybercafé, met goede spullen en deskundig personeel. Ik weet niet wat Edwin zit te mailen en aan wie, maar binnen tien minuten ligt de boel plat en er kan geen enkele pagina meer geopend worden. Dit is zo vermoeiend. Gelukkig worden de foto's wel netjes afgedrukt. De man van de fietsenstalling is 1 meter 90 lang, de eerste Chileen die lang genoeg is om op onze fietsen te passen. Hij vindt ze prachtig. Weer op de camping maken we een praatje met Ricardo en zijn vrouw. Ze zien er Amsterdams uit. Hij verft zijn haar zwart, zij blondeert. Haar decimeter hoge schoenen zijn in Amsterdam gekocht. We krijgen empanadas en patat en we mogen niet betalen voor het kamperen.
Dinsdag 27 februari 2001Het is bewolkt! Als echte Hollanders denken we dan dat het gaat regenen en dat de zomer is afgelopen. Dus in lange broek en overhemd fietsen we weer naar de stad. Om elf uur komt de zon al weer door en 's middags is het al weer druk in het zwembad. In het cybercafé werkt alles nu perfect. Edwin was al bang dat Dick's virus het hele café had platgegooid, maar dat viel mee. Ook de mail van Marieke en Ruud, getiteld 'Besmet door deel twee', ging gelukkig over een ander virus. Het is weer een hartverwarmende sessie, iedereen wil dat we naar huis komen en wil onze verhalen horen en de dia's zien (nou ja, bijna iedereen). Na een snelle gang door de supermarkt (er is broccoli!) halen we de fietsen weer uit de stalling. De lange man maakt nog een ererondje op mijn fiets, terwijl zijn baas een zeurverhaal houdt over zijn postzegelverzameling. Gelukkig kunnen we ontsnappen zonder meteen vast te zitten aan een twintig jaar durende postzegeluitwisseling. Anderen hebben dat geluk niet gehad. Hij ruilt postzegels met iemand op de Azoren en iemand in Duitsland... iemand uit Holland zou ook wel in het rijtje passen. We vertellen hem dat we hele saaie postzegels hebben. Alleen maar koppen van de koningin. Dat is niet helemaal waar, maar in Spanje is dat wel zo. Tijdens zijn verhandeling over de postzegels van Aruba en andere overzeese gebiedsdelen gaat zijn telefoon. Dat was weer een narrow escape. Gisteravond moesten we een borrel komen drinken bij de kiosk, tijdens het afsluiten. Ricardo is een echte gastheer met stijl. Hij schenkt witte wijn met aardbeien, we krijgen kaasempanada's en een bordje goede patat. Iemand brengt humitas voor de verkoop. Die moeten even geproefd worden. Ze zijn vrij droog, maar Edwin eet er twee op. Daar krijgt hij 's nachts spijt van. Dinsdag is dus een dieet-dag voor hem. Ricardo heeft ook aangekondigd dat hij zou barbecuen op onze laatste avond hier. Nu maar hopen dat ze het vergeten, of niet in de gaten hebben dat we morgen weggaan. Op de terugweg moeten we hier toch weer langs, dus we kunnen het altijd tegoed houden. Bij het tuincentrum hebben we een leuk palmpje gekocht als bedankje voor de gastvrijheid. Tegen etenstijd komt hulpje Andrea, vijftien jaar, vier heerlijke kaasempanada's serveren bij de tent. We worden verwend hier!
Woensdag 28 februari 2001Het palmpje valt in goede aarde. Helaas ontkomen we niet aan de barbecue. Het lukt wel om niet te veel te eten en te drinken. Rosa en haar zus Maria, die in Zweden woont maar 's zomers altijd komt helpen, eten ook niet veel. Het is erg gezellig en relaxed. We kletsen wat en kijken journaal en weerbericht. Het water in de Chileense zwembaden is opvallend koud. Het is zulk mooi weer dat het water toch zo langzamerhand wat opgewarmd zou moeten zijn. Ricardo vertelt dat het goedkoper is om iedere twee weken het water in een zwembad helemaal te vervangen, dan om het schoon te houden. Er zit natuurlijk wel chloor in en anti-vlokmiddel, maar de chemicaliën zijn erg duur en water is hier erg goedkoop. Dus om de week worden de zwembaden leeggepompt en opnieuw gevuld met vers, koud water. In het grote zwembad gaat meer dan een miljoen liter water. We slapen hier niet echt lekker. Een kudde kieviten bewoont het voetbalveld en als er een hond langsloopt 's nachts, of er gaat een kampeerder plassen, vliegen ze hard krijsend op en het duurt steeds een hele tijd voor ze weer stil zijn. Dat, en Edwins geteisterde darmen, zorgen ervoor dat we niet in topconditie wegfietsen richting Termas de Chillán. Het eerste stuk is vlak, maar daarna komen de stijgingen weer. Het is heet, we zijn moe, het wil niet. Het landschap is vrij Europees. Er zijn veel zwembaden/campings, mooie huizen, veel bomen en grote stukken grond staan te koop. Het is hier vruchtbaar en redelijk welvarend, tussen de armoedige hutten door. We komen een Australiër tegen, die fietskoerier is in Sydney en als hij weer geld genoeg heeft, de wereld doorfietst. Hij heeft ook een jaar in Amsterdam gewerkt. Hij spreekt vrij goed Nederlands. Maar Amsterdam was niet goed voor hem, zegt hij. Teveel party's, teveel vrouwen, teveel weed voor een sportman. Pinto is een leuk dorpje, met een mooi pauzebankje. En we komen de ijscoman tegen. Op de fiets, een doos van piepschuim op de bagagedrager en een grote toeter van een koeienhoorn aan zijn stuur. Hij fietst iedere dag bijna zeventig kilometer om zijn handel te slijten aan de bewoners van de schaarse huizen hier. In Recinto hangt het bord 'camping' niet geheel terecht bij het perceel van een cabañaverhuurder. Het is een rustig plekje, maar er zijn geen voorzieningen. We mogen de badkamer van een cabaña gebruiken, dus eindelijk kunnen we weer eens warm douchen. 45 Kilometer gefietst, 800 meter gestegen en moe, moe, moe. We gebruiken erg veel suiker als we fietsen. We drinken thee met suiker, eten tomaten met suiker op brood en eten grote borden havermout met banaan en veel suiker. Aangezien suiker ook hier in kilopakken verkocht wordt fietsen we aanzienlijk extra gewicht mee. Normaal drinken we nooit suiker in de thee en hebben we zeker geen suiker bij ons als we op reis zijn. En omdat we te weinig water drinken, koop ik tegenwoordig zelfs 'Zuko': een soort limonadesiroop in poedervorm. De supermarkten hebben meters vol staan met de zakjes in allerlei smaken en merken. Eén zakje is precies voor een liter water. Eigenlijk is het spul voor arme mensen met veel kinderen. Maar omdat het vruchtensap hier toch veel te zoet is en duur en lastig mee te nemen, hebben we het poeder uitgeprobeerd. Het is natuurlijk voornamelijk suiker en veel smaak- en kleurstoffen, maar als we er anderhalve liter mee aanmaken voor in de bidons, is het goed te drinken. Vooral de ananassmaak bevalt goed. En we drinken er meer van dan van puur water, wat we natuurlijk ook bij ons hebben.
Donderdag 1 maart 2001Eindelijk slapen we weer eens lekker. We brengen de dag door bij het zwembad, lekker zittend in de tuinstoelen, dan weer in de zon, dan weer in de schaduw. Maar we gaan niet in het water, dat vinden we te koud. Er is een schattige puppy, een mooi hondje, dat aan de ketting ligt. Hij zit regelmatig te janken. Zijn baas heeft meer aandacht voor de kwaliteit van het zwemwater, dan voor zijn hond. We durven hem niet echt los te maken, maar we spelen een beetje met hem en stoppen hem lekkere hapjes toe. Het beest vindt het gezellig als we bij hem zitten. De baas van de camping is erg vriendelijk, maar gelukkig niet praatziek. We kamperen onder wat ze hier hazelnootbomen noemen, maar het lijkt niet op wat wij kennen als hazelnoten. De baas haalt een tang, zodat we er een paar kunnen openmaken. De nootjes zijn een beetje droog, er zit niet veel smaak aan. De winkels in het dorp hebben allemaal hetzelfde karige assortiment. Vanavond weer macaroni.
Vrijdag 2 maart 2001We moeten natuurlijk naar de 'Termas de Chillán, ruim dertig kilometer verderop. Iedereen had ons al gewaarschuwd voor de weg die vanaf hier ruim 1000 meter klimt. De weg loopt dood, dus we kunnen de tent laten staan en zonder bagage omhoog fietsen. Het is een prachtige route en de weg valt erg mee. De laatste zeven kilometer zijn onverhard, dat is een zwaar stuk. Op de hellingen van de vulkaan wordt 's winters geskied, 's zomers komen de gasten naar het 'Gran Hotel' voor de thermale zwembaden, die erg gezond zouden zijn. Er is ook een openbaar bad met drie zwembaden met verschillende temperaturen, maar wij gaan naar de 'fumaroles', de gaten waar de zwaveldamp met grote kracht uit de aarde wordt geperst. Vlakbij zijn geneeskrachtige modderbaden. Mensen smeren zich van top tot teen in met de geneeskrachtige modder, laten het opdrogen en spoelen zich dan weer af in het koude, naar zwavel ruikende water van het kleine riviertje. We houden het bij kijken. Deze moeilijker bereikbare, gratis plekken zijn veel echter en leuker dan al die aangelegde luxe zwembaden, waar de rijke mensen naar toe gaan. De terugweg is een feestje: lekker alsmaar naar beneden. Het is vandaag alweer schitterend weer. We zijn de tel een beetje kwijt, maar ik geloof dat we al een week of vier zon hebben. Heerlijk. Biertje op een terras en tevreden weer terug naar de tent. We zijn net klaar met eten als Wervelwind Puppy los mag. Het vernielzuchtige monster bijt een gat in Edwins T-shirt, loopt alles omver, gaat er met een matje vandoor, laat overal modderige pootafdrukken achter en heeft vreselijk veel plezier in de spelletjes die Edwin met hem doet. Tegen de tijd dat we naar bed willen leggen we hem weer vast aan de lijn. Toch wel handig, zo'n ketting Hondenbelasting en iedere dag Martin Gaus op televisie zou erg goed zijn voor dit land. Zowel voor de bazen als voor de honden en niet te vergeten voor de argeloze kampeerder die graag een nacht zonder hondengeblaf zou willen doorbrengen.
Zaterdag 3 maart 2001We nemen een camping bij Pinto. Niet te veel kilometers vandaag, en er moet gewassen worden. Gevaar komt altijd uit de onverwachte hoek. Iedereen waarschuwt ons voor Santiago, zo'n gevaarlijke stad. Wij vinden het wel meevallen, Amsterdam is erger. Fietsen langs de 5 gevaarlijk? We hebben wel drukkere wegen meegemaakt. Wassen op een camping zou een veilige bezigheid moeten zijn, maar opeens loopt er een schorpioen over mijn wasgoed. Het is een kleintje, maar hij kijkt heel gemeen met zijn staartje zo pontificaal omhoog! Hier helpt geen fietshelm tegen. We staan op een aardig plekje, vlak bij de rivier, het is redelijk rustig. Aan het eind van de middag worden er vijf meiden afgezet door een taxi. Ze slaan hun tenten op, niet ver bij ons vandaag. Edwin heeft ze al uitgebreid bestudeerd. Van de goede leeftijd, goed gevormd, vijf meiden in twee tentjes, kortom genoeg stof om te fantaseren. Dan zetten ze opeens hun radio aan en niet zo zachtjes. De muziek is afschuwelijk, van het bonke-bonke soort waar ik meteen heel erg agressief van word. Dodelijke blikken helpen niet. Hier hebben we geen zin in. We pakken alles weer in, inclusief natte was. Normaal gesproken doen we anderhalf uur over rustig ontbijten en de boel weer inpakken. Nu hebben we in twintig minuten alles weer op de fietsen zitten. We rijden in noodtempo door naar Reymar, 'onze' camping, 12 kilometer verderop. We wilden hier eigenlijk niet op zaterdagnacht staan vanwege de discotheek en waren van plan morgen even langs te gaan om gedag te zeggen. Het lot beschikt anders. We worden enthousiast ontvangen, krijgen meteen bier en een stuk watermeloen. Ze leren ons watermeloen eten ' zoals de boeren doen’: bestrooid met wat geroosterde bloem. Dat is lekker: het sap wordt een beetje gebonden en de nootachtige smaak combineert goed met de meloensmaak. Met sluitingstijd moeten we ook weer komen. We krijgen een rondleiding door de discotheek en de grote salon waar trouwpartijen worden gehouden en we worden weer volgestopt met bier en kaasempanadas. En weer mogen we niet betalen. Om halfnegen gaan Ricardo en Rosa naar huis want om twaalf uur vannacht gaan ze weer in de discotheek werken, tot zes uur morgenochtend. Ricardo vindt dat we moeten komen dansen en dreigt ons vannacht om twaalf uur met de brandspuit wakker te maken.
Maandag 5 maart 2001Hoewel we 400 meter van de discotheek af staan, worden we toch een paar keer wakker. 's Ochtends vroeg vertrokken. Het wordt een lange tocht. Er zijn geen campings op redelijke afstanden. Het is zondag, dus wat rustiger langs de 5, het is prachtig weer en de wind waait netjes zoals het hoort, met ons mee. We schieten lekker op. Het is vlak en er zijn genoeg plekken om wat te drinken of te eten. Langs de weg staan veel kraampjes waar drinken te koop is en brood, kaas en hardgekookte eieren. Als iemand een handeltje heeft waarmee hij een paar centen verdient, gaat de buurman dat ook doen. Dus als er één goedlopend zwembad is, komen er verderop langs de weg nog een paar. Er is niet één kraampje met kaas, maar er zijn er wel twintig, vlak bij elkaar. En een stuk verderop is dan niets. Aan het vak marktonderzoek wordt op school blijkbaar weinig aandacht besteed. Na 120 vrij makkelijke kilometers komen we in Linares. Daarvandaan loopt een fietspad, wel 20 kilometer lang, richting Colbun. De laatste kilometers zijn zoals gewoonlijk het zwaarst. Een politieman zegt dat de camping vier kilometer verderop zit. Niet dus. Een wegwerker zegt dat het drie kilometer verder is, aan een helemaal geasfalteerde weg. Na één kilometer houdt het asfalt op. We hobbelen nog een stuk door en vijf kilometer verderop gaat de weg omhoog, de berg op. We hebben er dan bijna 150 kilometer opzitten. Dan staat er een bord: camping 15 kilometer. Dat weiger ik. We stoppen midden op de weg. Toevallig bij een huisje. Een man staat aan zijn tuinhekje en vertelt dat hij een ecologische camping heeft, hier aan het stuwmeer. Twee broers, type prettig gestoorde kunstenaars, hebben 80 hectare grond gekocht. Er loopt een heel lang verlengsnoer van hun huis naar de oever 500 meter verderop, zodat er licht is boven de picknicktafel. Hij brengt een grote karaf water mee en het water in het meer is niet koud. In het zelfgetimmerde pittoilet is ook een wespennest gehuisvest. Erg ecologisch allemaal. Hier is het in ieder geval heel rustig. Geen discotheek vannacht.
Woensdag 7 maart 2001. We blijven nog een dag aan het meer. Tot onze verbazing komen er nog meer kampeerders. De minst gestoorde kunstenaar komt even een praatje maken. Zijn grootouders kwamen uit Frankrijk. Hij is netjes getrouwd geweest en heeft twee dochters. Nu heeft hij een ringetje in zijn oor en leeft een vrijgevochten bestaan. 'Tomates, tomates!' 'Melones, melones!', klinkt het uit verschillende luidsprekers. De mobiele groentenboeren proberen elkaar te overschreeuwen in de jacht op klanten. Zelfs de tomatenverkoper met paard en wagen heeft een megafoon. Al eet iedereen als lunch tomatensalade en als diner weer tomatensalade, dan nog krijgen ze nooit alle tomaten weggewerkt die deze streek produceert. Hetzelfde geldt voor de watermeloenen. Bergen en bergen watermeloenen liggen te wachten op kopers. De volgeladen autootjes rijden alle wegen langs. Steeds klinkt het weer: 'Tomates, tomates!'. In het dorp kopen we veel fruit. De winkeltjes liggen vol bergen druiven, meloenen, appels en peren, voor erg lage prijzen. Iets wat ik had aangezien voor een bleke aubergine blijkt ook fruit te zijn. 'Pepino' heet het en het smaakt een beetje naar peer. De nectarines zijn fantastisch. Edwin had al een beetje last van hooikoorts en na zoveel fruit wordt dat steeds erger. Hij moet aan de Clarityne. In Australië heeft hij helemaal geen medicijnen hoeven gebruiken. Hij heeft in ieder geval geen griep, bronchitis of astma-aanval gehad deze winter. Dinsdag fietsen we weer door. Langs velden met maïs en aardappels, komen we langzaam in de wijnstreek. De huisjes zijn oud en hebben romantische dakpannetjes, vaak met een veranda, en mooie planten en bomen eromheen. Af en toe zien we een restaurantje waar we best zouden willen eten. Best romantisch, beetje Spaans sfeertje. Maar het heeft het nét niet. Tussen de druivenstruiken staat hoog onkruid. Alles ziet er een beetje rommelig en onverzorgd uit. Zulke streken zijn in Europa net iets stijlvoller. Weer op de 5 hebben we flink wind mee. Edwin heeft zijn banden extra hard opgepompt en nu blijkt zijn achterband zwakke plekken in de zijkanten te hebben. Waarschijnlijk door het met zachte banden onverhard rijden. Voor ons gevoel hebben we ‘de avonturen’ nu achter de rug. In de beschaafde wereld gaan we nog een poosje kamperen en uitrusten. Geen onverharde wegen meer, geen woestijnen, geen bergen. De echte slijtageslag is afgelopen, nu doen we rustig aan. In Maule kunnen we kamperen bij het zwembad. Tussen de ligstoelen kunnen we de tent opzetten op het gesproeide grasveld. Verder is er toch niemand. De vader van het vrouwtje van de kruidenierszaak blijkt ergens achter in een schuurtje een fietsenmakerwerkplaats te hebben. Het assortiment is natuurlijk beperkt, maar Edwin heeft al een wisseltruc bedacht. Ik krijg een dunnere voorband, en hij zet mijn voorband op zijn achterwiel. Binnenbanden zijn ook lastig verkrijgbaar omdat we smalle ventieltjes hebben. Maar we hebben nog 1 binnenband die waarschijnlijk wel in dat nieuwe smalle bandje past. Edwin gaat aan de slag en komt erachter dat hij een paar losse spaken en een slag in zijn wiel heeft. Hij probeert het zelf te verhelpen, maar dat lukt niet. Dus weer terug naar de eenogige fietsenmaker. Die doet zijn best, maar er breekt een spaak en hij kan de tandwielen niet van ons achterwiel afkrijgen, dus kan hij de spaak niet vervangen. Het spijt hem heel erg, maar we zullen naar Talca moeten, 15 kilometer verderop. Talca is een provinciehoofdplaats van 140.000 inwoners, daar is alles te koop. Maule is een uitgestrekt, dunbevolkt dorp. De wijngaarden strekken zich uit tot bijna op het dorpsplein. Op het plein staan de taxi's te wachten, de 'colectivo's'. Ze rijden een vaste route, er kunnen vier passagiers in, en de prijs is vastgesteld en zit aangeplakt op de voorruit: 300 peso’s oftewel 1,50 per persoon. Er is nog een passagier, de taxi vertrekt meteen en binnen een kwartier zijn we in het centrum van Talca. De fietsenmaker daar zit vlakbij de taxistandplaats, binnen een kwartier zit er een nieuwe spaak in het inmiddels weer rechte wiel (kosten: 2,50 gulden) en op de weg terug naar de taxistandplaats worden we opgepikt door een taxi naar Maule waar al twee anderen in zitten. Binnen het uur zijn we terug bij de fietsenmaker in Maule. We zijn zeer tevreden over hoe snel alles ging en hoe goedkoop het was. Tot Edwin het wiel weer in zijn fiets wil zetten en erachter komt dat een essentieel onderdeel nog bij de fietsenmaker in Talca moet liggen. Dom, dom, dom. Weer terug met de taxi. De fietsenmaker had nog iemand achter ons aan gestuurd, vertelt hij, maar ze hadden ons niet meer kunnen vinden. We waren ook zo snel... We hebben het ding in ieder geval weer, kopen nog een binnenband en gaan weer naar Maule. Inmiddels is het zes uur. De eenogige fietsenmaker vindt dat het maar een dure dag is geworden voor ons en wil niets hebben voor het werk dat hij al verricht had aan het wiel. We kopen een grote fles koude frisdrank bij zijn dochter, en gaan nog even zwemmen. Wat een dag. De scholen zijn weer begonnen. Alle kinderen lopen in uniform. Donkerblauwe rok of lange broek, donkerblauw jasje of trui, witte blouse of overhemd, soms een stropdas, ook voor meisjes. Zwarte schoenen, witte kniekousen. De etalagepoppen tonen alle mogelijke combinaties. De supermarkt ligt vol stapels blikjes zwarte schoensmeer, en schriften en potloden. De globalisering slaat ook hier genadeloos toe. Je moet goed zoeken om iets te vinden met een Chileense afbeelding erop. Bijna alle schriften zijn getooid met plaatjes van Barbie, Pokémon, Bugs Bunny of iets anders van Walt Disney. De slager is ook hier weer een vrouw. 'Filete' is er niet, zelfs geen 'lomo'. Ze heeft wel een grote bak kaantjes op de toonbank staan. Die kans kunnen we niet voorbij laten gaan. Vet, zout en heerlijk! Het valt niet mee lekker mals vlees te krijgen. In dorp 1 heeft de slager het niet, in dorp 2 is geen slager, in dorp 3 wordt de 'filete' alleen per stuk verkocht en anderhalve kilo is een beetje veel voor twee personen. We bakken alles wat we krijgen kunnen gewoon als biefstuk. De smaak is altijd goed, alleen is het soms wat taai. We bakken bij voorkeur in roomboter. Ze hebben hier kleine pakjes, van 125 gram. De ene keer is er alleen margarine, de andere keer blijkt de boter al een maand over de datum te zijn. Er zit zoveel zout in, dat het toch nog bruikbaar blijft. Als we een stuk kaas kopen, zit er vaak schimmel in. Groenten en fruit liggen vaak al lang te wachten voor iemand het koopt. Uitgedroogde courgettes liggen naast rotte tomaten. Bruine bloemkool en slappe sla zien er ook niet erg uitnodigend uit. Het gebeurt regelmatig dat we iets kopen wat eerst afgestoft moet worden voor het ons overhandigd wordt. Wat zijn we toch verwend. Fijn dat er nog landen zijn waar het consumeren nog geen dagtaak is geworden, maar wij kunnen hier niet meer aan wennen. Een luxe vestiging van Albert Heijn lijkt het paradijs na zoveel maanden consumentenonthouding.
Donderdag 8 maart 2001Leuk hoor, zo'n privé-zwembad met eigen tuinman, maar de man moet wel de waterleiding weer aansluiten voor hij naar huis gaat. En een leuke radiozender aanzetten als hij aan het werk gaat, geen ouwehoerzender. We fietsen meer dan 80 kilometer langs de 5. Tussen de boomgaarden door, langs appelsapfabrieken, langs wijngaarden en wijnfabrieken. We rijden zelfs een stuk van een 'wijnroute'. Daar moeten we even hartelijk om lachen. Kaarsrechte snelweg langs kilometers machinaal te plukken wijnstokken zouden wij niet meteen een 'wijnroute' noemen. Er zijn vandaag veel vrachtauto's, maar het gaat heel goed. Ik heb een achteruitkijkspiegeltje gekregen. Het is een behoorlijk groothoekbeeld. Ik kan Edwin goed in de gaten houden als hij achter me fietst, maar donkere auto's vallen niet erg op en komen sneller dichterbij dan ik verwacht. Het nut van zo'n spiegeltje is dus beperkt, maar in de stad zal het wel handig zijn. Er moet een camping zijn in Romeral, 7 kilometer van de grote weg af. Ik trap er steeds weer in. Iedere keer denk ik dat we nu een fijne camping zullen vinden, waar we een paar dagen lekker kunnen blijven. Volgens het boekje is hier een camping met acht plaatsen, warme douches en bij iedere plek een bank, een kraan, een afvalbak en licht. Achter een onopvallend huis ligt een klein zwembadje en er staan drie picknicktafels. Er is een wc en een kraan. Voortaan noemen we de campinggids 'het leugenboekje'. Er is een kind thuis en er loopt een tuinman rond, die ook van niets weet. De vrouw des huizes is lerares Engels en komt na schooltijd even kijken, maar zij weet ook niet wat een nacht kamperen kost. Het wachten is op haar man. Ze hebben ook een discotheek, maar die functioneert gelukkig niet meer.
Zaterdag 10 maart 2001We hadden wel twee nachten in Romeral willen blijven, als de buurman geen vijf hardwerkende waakhonden had gehad. Bovendien hebben we geen zin om de hele dag tegen de tuinman aan te moeten kijken. Die moet een stuk grond omspitten, dat ingezaaid gaat worden. Hij klaagt dat de grond zo hard is. Edwin doet ook een stukje en verklaart dat het een prima grondje is, niet te hard en zonder stenen. Als we willen douchen moeten we het maar zeggen, dan mogen we binnen onder de douche. Daar hebben we geen zin in!!! We willen gewoon een echte camping met een heel gewoon toiletgebouw, en rustige nachten!!!! Dus we fietsen door. De route is wat minder inspirerend dan de voorgaande dagen. Het is druk op de weg. Veel vrachtauto's en bussen en de banden maken erg veel lawaai op het wegdek. Langs frambozen-, kiwi- en appelboomgaarden, langs de tomatenpureefabriek, drie vestigingen van Del Monte en heel veel fruitstalletjes fietsen we maar door. Af en toe houdt de vluchtstrook opeens op, of is onverhard en dat vindt mijn nieuwe smalle voorband niet prettig. Voorbij tientallen kramen die alleen bezems verkopen, langs een verzameling mandenvlechters en dan weer fruitstalletjes. We 'hangen' net lekker achter twee grote combines, als een klein stukje scherp metaaldraad voor een lekke band zorgt. Na honderd kilometer hebben we recht op een ijsje. Even verderop is een ongeluk gebeurd. Een gammel vrachtautootje, een oude taxi en de 'Galbus' zorgen voor een flinke opstopping. Daar hebben we op de fiets geen last van. Halverwege hebben we de planning veranderd. We zouden eerst naar Laguna Rapel gaan, iets meer richting kust. Het is een beetje bewolkt en we besluiten langs de 5 te blijven. Na ruim 120 kilometer komen we in Graneros, waar volgens het leugenboekje een camping is. Het blijkt niet echt een camping te zijn, maar een groot landgoed waar de scouting kampen organiseert. Bovendien is het gesloten en gaat pas maandag weer open. Gelukkig doen Chilenen nooit moeilijk en de vriendelijke beheerder wijst ons een plekje aan. Er komen wel meer toeristen door de vermelding in de gids en die mogen hier ook kamperen, tussen de 60 meter hoge sequoia's. Het is een prachtige camping met grote toiletgebouwen, veel bomen en leuke banken met kampvuurplekken. Er is verder niemand. Het is al halfzeven en we zijn heel erg blij met dit perfecte plekje. Natuurlijk duurt de vreugde niet lang. Binnen de kortste keren hebben we drie honden om te tent. Het zijn vriendelijke Husky’s met blauwe ogen en ze blaffen niet. Dat gaat dus nog goed. Maar we liggen nog geen half uur in bed als er een luidruchtige groep padvinders aankomt. Ze hebben veel plezier, zingen flauwe liedjes, klappen in hun handen en tot een uur of drie zitten ze gezellig buiten te lachen en te praten. Volgens Edwin is het een test: hoe lang duurt het voor een vermoeide toerist gek wordt wegens slaapgebrek. Dit is het lawaaierigste land waar we ooit geweest zijn. ,,Zo schiet het niet op, jongens’’, zegt Edwin meerdere malen per dag tegen de wegwerkers. Er wordt overal aan de weg gewerkt, maar de meeste activiteit wordt nog gestoken in het bouwen van de tolpoorten. En altijd is er één man aan het werk en staat er een groepje van drie tot tien man te kijken. Er wordt ook veel gewacht en gepauzeerd. Langzamerhand begrijpen we hoe het komt. Ze doen natuurlijk allemaal geen oog dicht ‘s nachts. Omdat ze naar de discotheek gaan, of omdat de waakhonden zo hard werken. De salarissen zijn toch laag, dus waarom zou je een stap harder lopen? Een pakje sigaretten kost hier nog geen vijf gulden. De wegwerkers kopen hun sigaretten per stuk.
Zondag 11 maart 2001Zaterdag is een rustdag. We halen eten in het dorp en houden siësta. Er staat een klein campertje van Canadezen die een paar dagen Santiago in zijn. Boeken ruilen lukt niet, want het zijn Frans-Canadezen. We worden uitgenodigd voor een glaasje wijn. Hij komt uit Frankrijk, zij uit België en ze wonen al 44 jaar in Québec. Jacques en Jeanine zijn nu zes jaar met pensioen. Iedere winter gaan ze met de camper op pad, meestal naar Mexico. Nu hebben ze de camper vanaf Mexico verscheept naar Venezuela en zijn ze via Brazilië, Bolivia en Argentinië naar het zuidelijkste puntje van dit continent gereden. Het waaide zo hard in Patagonië, dat een Ja |