Reisverslag Australie 1999/2000

Edwin en Cokky

 

Australie : een land zo groot als Europa, met net zo veel inwoners als Nederland. Aan de andere kant van de wereld, bijna 20.000 kilometer hier vandaan, ligt een continent vol nationale parken en bijzondere natuurgebieden op ons te wachten.

 

Zondag, 10 oktober 1999.

 

Onze derde dag in Australië is een rustdag geworden. En dat mag wel ook, want we hebben die eerste twee dagen al zo veel gedaan….

De vlucht ging heel voorspoedig. Henk en Riet brachten ons keurig op tijd naar het vliegveld van Alicante. Ook een reis van 20.000 kilometer begint op de onverharde weg langs Pamela, en dan het Jalondal uit. Onderweg bewolking, af en toe een buitje. Inchecken ging heel vlot, Iberia vloog netjes op tijd en om 17.15 waren we al in Londen. Daar was het een beetje een puinhoop. De luchthaven wordt opgeknapt, dus de bewegwijzering was nogal onoverzichtelijk. Het bleek dat we naar een andere terminal moesten, en dat was een flink eind lopen met alle bagage. Het was erg druk, met mensen uit alle windstreken. En iedereen liep in zijn of haar mobile telefoon te praten, of het nu een westerse zakenman was, een grijze Indiër of een gesluierde vrouw uit een van de Emiraten. Bij het inchecken bleek dat de computer onze visa niet herkende, dus er moest heen en weer getelext worden met Canberra. Toen we na een uurtje weer kwamen informeren, was het geregeld, en als troost hadden we lange-benen plaatsen gekregen. Dat was heerlijk, we zaten bij de nooduitgang, en konden languit zitten. Maar de stoelen waren wel erg krap. Iemand met een groter achterwerk dan ik had er niet ingepast. Malaysian Airlines heeft verder een prima service, de stewardessen zijn bevallig glimlachende jongedames in prachtige kledij, en de heren aan boord zijn ook heel charmant. We zijn rijkelijk voorzien van warme handdoekjes, eten en drinken. Na het eten ging het licht uit, en we hebben goed geslapen. Na 12 uur waren we in Kuala Lumpur, een klein maar overdreven luxe vliegveld. Gekeken naar een wereldontvanger, maar die vonden we te duur, wel diarolletjes gekocht. In luxe stoelen wat zitten lezen tot we een paar uur later weer verder konden. Weer meteen een avondmaaltijd, daarna een film, en toen tijd om te gaan slapen. Deze keer toch wat minder goed geslapen, maar we waren niet erg moe toen we om 6.30 uur in Sydney landden.

Eerst nog wat taxfree drank gekocht, en toen in de rij voor de paspoortcontrole. En natuurlijk klopte ons visum weer niet. Maar de aardige ambtenaar die zich er mee bemoeide hield meteen een heel verhaal over computerstoringen, en dat we ons vooral geen zorgen hoefden te maken, ons visum was in orde en we zouden vast en zeker probleemloos het land kunnen verlaten over zes maanden. Dat hopen we dan maar.

Auto gehuurd, dure luxe automaat, en toen de weg op….. Aan de linkerkant. Dat verliep niet helemaal van een leien dakje, en natuurlijk was het ook nog druk, en werd er aan de weg gewerkt, en reden we eerst verkeerd, kortom, het was even stressen, maar het is allemaal goed gekomen. Ik had de dichtstbijzijnde camping uitgezocht, maar dat was natuurlijk weer zo’n trailerpark met allemaal vaste standplaatsen en een heel klein stukje erg schuin grasveld voor drie koepeltentjes. Edwin wil daar absoluut niet staan, dus we gaan verder zoeken. Bij een benzinepomp wat kaarten gekocht, bij een winkelcentrum wat boodschappen gedaan. Bij de K-markt een tweepitsgasstel gekocht, met een drie kilo gasfles erbij. De man die ons hielp was erg vriendelijk, en stuurde ons naar de zusterorganisatie van de ANWB, omdat hij vond dat we daar beter gratis kaarten konden halen, dan ze kopen bij de K-markt. Eerst  nog naar de supermarkt, waar geen gulden in het winkelwagentje hoeft, en waar je ook je rugzak niet in de kluis hoeft te stoppen. De prijzen zijn hetzelfde of iets hoger dan in Nederland behalve voor het vlees. Dat is zeker 30% goedkoper. Dus er gaat een grote t-bone steak mee.

We kwamen ook nog bij de RTA terecht, die folders heeft over verkeer en auto ’s kopen. Bij de ANWB bleek dat de tijden van gratis kaarten over zijn, maar we kregen wel wat korting. Een boek gekocht waar alle campings instaan. We werden verwezen naar het winkelcentrum, waar een goede boekhandel zit. Daar een roadatlas aangeschaft en een boekje over de Nationale Parken. Het Royal National Park, vlakbij Sydney, blijkt ook een kampeerplaats te hebben, dus daar gaan we naartoe. Het is 32 km onder Sydney, en we zitten er niet ver vandaan. Bij het bezoekerscentrum halen we een permit, en een heel stuk verderop zetten we de tent neer, vlak aan het water. Het is een soort wad, twee keer per dag valt het droog. Er staan mangrove-achtige bomen, er vliegen kaketoes rond en het is heel gezellig. Voorzieningen zijn wel erg basic, en dat voor 10 dollar per dag. In het dorpje de gasfles laten vullen bij het benzinestation. De mensen zijn allemaal erg vriendelijk en behulpzaam, en allemaal hebben ze wel voorouders in Europa, of gaan ze er binnenkort naar toe, of zouden ze dat heel graag willen.

Het is vroeg donker, om zes uur gaat de zon onder. Dat komt ons wel goed uit, kunnen we lekker vroeg naar bed. Nog even Henk en Riet gebeld, ze hebben 50 mm regen gehad.

 

Goed geslapen, en met zonsopgang worden we wakker van alle rare vogelgeluiden. Vandaag hebben we een hele waslijst af te werken. Het is prachtig weer, en we gaan een auto kopen. Langs de Paramatta Highway  barst het van de tweedehandsautozaken, dus daar gaan we heen. Het is weer een flink eind rijden, maar dan kan Edwin lekker oefenen. De rijstroken zijn hier nogal smal, en de weg door het park is nogal bochtig. In het begin schrikken we van iedere tegenligger, die voor ons gevoel aan de verkeerde kant van de weg rijdt. Rechtdoor rijden gaat dan al beter, maar bochten hebben nog iets onwezenlijks en rotondes rijden ze ook andersom. Wel fijn dat we een automaat hebben.

Bij de eerst autodealer zien we vooral oude, maar redelijk betaalbare grote auto’s  Het zou wel prettig zijn, om wat minder geld hiervoor uit te geven dan we begroot hebben, maar we willen toch graag een hele betrouwbare auto. Na wat gezoek komen we uit bij de Toyotadealer. Die heeft twee Rav 4’s staan, een groene en een witte, van twee jaar oud, voor precies de prijs die we willen betalen. Edwin had liever een iets groter model gehad, maar dit is een prima autootje. De verkoper rijdt een stukje met ons in de groene, maar uiteindelijk kiezen we toch voor de witte. Wel handgeschakeld, maar met airco. We onderhandelen natuurlijk weer niet hard genoeg, al doen ze zelf al meteen drieduizend dollar van de prijs af. Maar goed, voor 28.000 dollar kunnen we hem maandagmiddag ophalen. We worden eerst nog langs Priscilla gestuurd, die ons een extra waslaag wil aansmeren, en getinte ramen, maar al haar enthousiasme kan ons niet overhalen. Dan naar Michelle, die onze verzekering regelt. Het geeft wat problemen dat we geen adres hebben hier, maar op het adres van de camping kan het ook. We kunnen alleen niet het hele bedrag met Visa betalen, want dan moet de dealer 3 % over het hele bedrag afdragen. Maandag moeten we dus bij een bank een cheque zien te regelen.

Er gaat nogal wat tijd in zitten, het is drie uur als we eindelijk uitgehongerd bij een Kentucky Fried chicken onze aankoop vieren met kip, patat en cola.

Bij een grote campingzaak een schopje, zaag en bijl gekocht, een olielamp en twee stoeltjes.

Het is goed heet als we weer teruggaan. Nog wat boodschappen gedaan bij “onze” supermarkt. We zijn al een heel stuk verder dan toen we hier gisteren liepen.

Als we op de camping komen blijkt dat hij helemaal volstaat, met weekendgasten uit Sydney. Veel jongeren, veel herrie. Er is er 1 bij, wiens hele vocabulaire bestaat uit twee zinnen “Fuck you” en “Motherfucker”. Hij meent die onophoudelijk zeer luid over de camping te moeten schreeuwen. Zeer hinderlijk, en het duurt tot 1.00 uur.

Zodra de ranger de volgende ochtend komt, gaat er iemand klagen en de hele groep moet meteen oprotten, met een bekeuring. In hoog tempo vertrekken er steeds meer mensen. Er komen nog wel wat dagjesmensen vissen of zwemmen op de camping, maar het wordt bewolkt, en aan het eind van de middag staat er nog maar een handjevol tenten. Wij hebben nog een stukje kustpad gewandeld. De begroeiing is fantastisch, mooie palmen, gekke bloemetjes, veel tuin- en kamerplanten. Iedereen heeft hier ook een plumeria in de tuin, maar wel een maatje groter dan de onze.

 

We zijn nog geen honderd meter van de camping als we al een kookaburra zien (soort ijsvogel, maar dan zo groot als een kip, en hij maakt lachgeluiden)! Nog meer leuke vogels gezien, roze papegaaien en rode.

Het is een prachtig park, mooie ongerepte begroeiing. Maar wel druk bezocht, vooral nu het zulk mooi weer is. Als iedereen weg is, is het hier fantastisch. Alleen het geluid van de jet-ski ’s op de achtergrond is er nog, maar als het donker is zal het vandaag wel stil zijn.

 

Woensdag 13 oktober.

 

Maandag Sydney in geweest. Ik zag het niet zo zitten, had geen zin in stad, lawaai en drukte, maar Edwin zette door.  Eerst op het vliegveld de auto ingeleverd. Een dag eerder dan afgesproken, en we krijgen netjes een “refund”. Er zit een kleine beschadiging op, waarvan we niet zeker weten of die er al op zat toen wij hem ophaalden. Maar niemand kijkt verder naar de auto, wij zeggen niets, dus het zal wel goed zijn. De bus naar de stad genomen. In de reisgidsen staat precies welke lijn je moet hebben, en wat het kost, handig hoor! Bij Circulair Quay uitgestapt. Het is prachtig weer, behoorlijk warm.

Vanmiddag om vier uur moeten we de auto ophalen, en ik ben pas rustig als we een bankcheque op zak hebben. Ik loop me altijd onnodig druk te maken. We stappen een grote bank binnen, en binnen vijf minuten staan we weer buiten, met een bankcheque van ongeveer 40.000 gulden. Nu zorgen dat we die niet kwijtraken onderweg…..en maar hopen dat we weer een redelijke prijs terugkrijgen over een half jaar.

We lopen wat op de pier, kopen een sandwich en een cola. We lopen rond in de Botanische tuin. Veel mensen gebruiken de lunchpauze om hard te lopen rond de tuin, anderen liggen lekker op het gras in de schaduw. We doen nog wat boodschappen (o.a. zonnebrandolie, Edwin wil een lage factor hebben, maar dat verkopen ze hier niet. Het is allemaal minimaal 15, maar het meeste is 30+.

Edwin koopt ook nog sandalen, en een wereldontvanger, en een adapter zodat onze stekkers in hun stopcontacten passen. Het is gezellig in Sydney, veel terrasjes en leuke winkels. De mensen zijn allemaal goed gekleed, veel keurige heren die er allemaal uitzien alsof ze op een bank werken. De sfeer is vriendelijk. Het was heel leuk om het Operagebouw in het echt te zien, en de haven. Edwin had gelijk, je moet toch even de stad in geweest zijn.

Om half vier nemen we een taxi naar de garage. Het autootje staat ons al op te wachten. Joel vult nog wat formulieren in, Michelle heeft de fax van Riet gekregen en handelt de verzekering af, en Priscilla zegt dat we al lekker bijgekleurd zijn. En dan moet Edwin rijden in een schakelauto. Het is goed dat het links rijden al gaat, en dat hij niet alles tegelijk anders moet doen. Schakelen met zijn linkerhand gaat meteen vrij goed, maar af en toe gaat hij nog de fout in.

Als een haas gaan we naar het kantoor van de RTA, waar de auto op onze naam gezet moet worden (dat kost ons bijna 1000 gulden). We zijn net voor sluitingstijd aan de beurt, en tot mijn verbazing accepteert de computer (en de mevrouw erachter) zonder problemen ons adres. Ze willen steeds een adres hier hebben van ons, dus we hebben zelf Bonnievale 27 verzonnen, dat is de naam van de camping en het nummer van onze standplaats. Postcodes zijn voor de hele buurt hetzelfde, en binnen tien minuten staan we weer buiten, met papieren voor de auto. Nu moeten we opschieten als we voor donker bij de tent willen zijn, dus geen tijd meer voor boodschappen. Het is net donker als we in Bundeena zijn, en in de winkel van het dorp kopen we gauw nog wat. Als we dan per ongeluk een verkeerd (doodlopend) weggetje inslaan, gaat het even verkeerd met keren/schakelen/links rijden, maar gelukkig is het hier erg rustig. Op de camping staat bijna niemand meer. Het is een fantastische plek, zo bij het wad, met al die vogels.

Het is een heel inspannende dag geweest, maar Edwin had alles goed gepland en het is prima verlopen!

 

De volgende ochtend de auto ingepakt. Het is even passen en meten, want echt veel bagage kan er niet in als je de achterbank niet opklapt. Maar het past allemaal perfect. Het heeft vannacht geregend en de voorspelling is dat er nog meer regen aankomt. We pakken bijna droog in, en om acht uur rijden we weg. Edwin wil niet weer Sydney in, dus we nemen een omweg. Eerst naar het zuiden, via een andere weg het park uit. Het is echt een prachtig park, het bos bestaat uit eucalyptussen en palmen, met bloeiende brem. Buiten het park nog een stukje kustweg genomen. Daarna de 69 op. Tussen Wollemi en Yengo National Park doorgereden. Prachtig landschap, bergen vol eucalyptussen, bloeiende acacia’s groen, fris, voorjaar, rust.

Helaas geen kampeerfaciliteiten ontdekt. In Singleton kamperen we op een caravanpark. Geen geweldige plek, nogal dicht bij de New England Highway die we morgen gaan rijden, maar de douches zijn fantastisch.

 

De dag begint bewolkt, en het blijft de hele dag een beetje wisselvallig, met af en toe zon. Temperatuur is goed, boven de 20 graden. We krijgen alle spullen weer netjes in de auto, en om acht uur gaan we de New England Highway op. Die valt ons heel erg mee. Er rijdt weinig verkeer, en zijn regelmatig extra rijstroken zodat er ingehaald kan worden, en er zijn zelfs aardige picknickplaatsen Het landschap is erg mooi, glooiende heuvels, weides vol koeien en paarden, veel bomen, en erg fris groen.

Edwin heeft een seizoens-lag, voor hem is het nog steeds oktober. Maar aan de hand van wat er bloeit (slangekruid, veel meidoorn, kers, acacia, etc), met daarbij genomen het formaat blaadjes van de populieren (zeer klein) en de staat van de jacaranda’s (meestal kaal) rekent hij uit dat het hier nu toch half mei moet zijn. Later stelt hij dat bij naar eind april, begin mei.

We schieten lekker op, en nemen een toeristische omweg. Dat pakte bijna fout uit, omdat het een prachtige, hele stille route was, met weinig benzinepompen. En in Nundle was toevallig de unleaded benzine net op. Gelukkig zat er nog wel wat in de tank, en konden we twintig kilometer verderop wel terecht.

Voorbij Tamworth komen we weer op de 15, en we gaan richting Armidale. Onderweg leuke kampeerterreinen gezien, die heel rustig liggen, maar nu moeten we eerst even verder. In Guyra de tent opgezet. Edwin had eerst geen zin en weer op een caravanpark kamperen, maar we zijn gewoon te moe om verder te gaan, en volgens mijn boeken zijn er verder geen campgrounds hier. Als we een poosje bij de tent zitten (kookaburra, galah, drie soorten parkieten), na een kopje thee, gaat het al weer beter. We rijden nog even het dorp in, kopen een grotere koekenpan Want we hadden al weer barbecuevlees gekocht, en staan weer op een camping zonder barbecues. Ook gebakken smaakt het prima, trouwens. Aardappeltje erbij en een beetje sla, en heerlijke instant-chocoladepudding toe. Wijn erbij, uit een twee-liter karton. Het smaakt ons best!

Nog wat foto’s gemaakt van een verlaten station en bowlende mannen. Het is hier landelijk. Maar morgen willen we weer in een Park.

 

Vrijdag 15 oktober 1999.

 

Hier staan we dan, in een Nationaal Park (Girraween), met grazende kangoeroes voor de tent. Vandaag lopen de opties af en afgaande op de lokale radio, is de aandelenmarkt een beetje ingezakt gisteren. Nou ja, we merken wel hoe het afloopt, maar Edwin heeft weinig zin om de Wereldomroep te beluisteren, dus dat zegt wel wat.

Gisteren moesten we nat inpakken. Het regende aardig door, we hebben een poosje gewacht of het minder zou worden, maar om negen uur waren we het zat. De sleutels van het toiletgebouw weer ingeleverd (unieke douches – met achtergrondcountrymuziek) en we krijgen van de bazin een zakje snoepjes mee voor onderweg, en met de hand heeft ze op het zakje geschreven dat ze hoopt dat we een aangenaam verblijf hebben gehad in het hoogstgelegen caravan park van Australië Nou, dat hebben we gehad. Het was wel een nat verblijf, maar dit is echt zo’n plek die niks lijkt als je aankomt, maar heel erg meevalt als je eenmaal een poosje staat.

We rijden door over de New England Highway, en het blijft met tussenpozen regenen. Als we drie uur onderweg zijn (inclusief tanken voor 1 gulden per liter, en nu de jerrycan ook maar vol gedaan, en oploskoffie maken op een picknickplaats) komen we bij de grens met Queensland. We nemen meteen het eerste NP dat we tegenkomen. En zodra we van de Highway af zijn, zien we onze eerste levende kangoeroe. De exemplaren die we tot nu toe gezien hadden waren of heel plat, of heel opgezwollen, maar altijd doodgereden. Ze stinken dan nogal!

Het is zwaarbewolkt, en we twijfelen even of we de natte tent wel willen opzetten in een nieuwe regenbui. Maar we zijn verstandig, melden ons bij het bezoekerscentrum, en zetten de tent op en wachten tot het gaat regenen. Bij de lunch maken we het karton wijn leeg, en na een dutje en een onweersbui gaat het al weer een stuk beter. We lopen nog een klein stukje het eucalyptusbos in. Het is hier prachtig, grote granieten keien, mooie begroeiing en veel vogels. Het ruikt heerlijk in het bos, wat wil je ook met al die eucalyptussen! We  weten alleen nog niet of dat altijd zo is, of alleen nu omdat het zo geregend heeft…..

Aan het eind van de middag komen er steeds meer kangoeroes tevoorschijn die grazen op het gras op de camping. We zien er zelfs een met twee koppen, oftewel het jong in de buidel is bijna net zo groot als zijn moeder. Het is wel jammer dat we alles al zo weten, we hebben al zo veel boeken en tv-programma’s gezien over Australië dat je niet eens meer gek opkijkt van een zot beest als een kangoeroe. Edwin kwam een beetje te dicht bij een kangoeroe, toen dat beest begon te grommen. Dat hadden we nooit gelezen! We bewaren dus maar een beetje afstand. Ze zijn wel behoorlijk mak en grazen rustig door als we er langs lopen. Ook de vogels zijn ontzettend tam. Papegaaien lopen in groten getale rond, en andere vogels komen even bij de tent kijken of er wat te halen valt.

De tenten staan hier op mooi vlakke zandbakachtige constructies, en er zijn piknickbanken, barbecues (nat hout, geen vlees), kranen en een toiletgebouw.  ’s Nachts slapen we prima, ondanks nog wat onweersbuien.

De volgende ochtend is het redelijk opgeklaard, en we gaan wandelen. We pakken eerst het pad dat aanbevolen wordt vanwege de voorjaarsbloemen, en inderdaad, er bloeit van alles. Maar nu raakt Edwin nog meer in de war, want het is ook een soort bloeiende heide, en we zijn toch echt in het voorjaar! Het pad is prachtig, langs de oever van de Creek, die volop stroomt. Soms is het zandpad, dan weer loop je over de granieten rotsen, die wel glad zijn op de natte plekken. Dezelfde weg terug. We hebben er nog geen genoeg van, het weer is goed, dus wandelen we ook nog even naar een Granieten boog, en daarvandaan ziet Edwin de “Piramide”, een hoge top, en natuurlijk moeten we daar ook heen. De folder belooft een steile klim, het wordt toch wel heet nu, maar vooruit. Het eerste deel van de wandeling gaat nog, maar het tweede stuk is erg steil, en omhoog lopen tegen een steile granieten rots op gaat nog wel, maar je moet ook weer naar beneden. Als we een stel mensen op hun kont weer naar beneden zien komen, mag ik van Edwin blijven waar ik ben. Hij gaat verder omhoog. Maar dichtbij de top is het zo glad, dat hij gelukkig niet doorzet, en weer heelhuids beneden komt. Van een leraar die dit met zijn klas doet, horen we, dat dit voor het eerst in 20 jaar is, dat hij niet naar boven kan, en dat het heel ongebruikelijk is dat het in deze tijd zo regent. Hebben we dat niet vaker gehoord…..  Maar het is een prachtige wandeling. We boeken nog een nachtje bij en hebben een rustige middag bij de tent. Een boek, kopje thee, af en toe even de verrekijker en het vogelboek erbij, of even naar de kangoeroes kijken die zich heel komisch staan te krabben als ze jeuk hebben, en dan al die fantastische vogelgeluiden erbij….

Gisteravond werd er flink geritseld naast de tent. Gekeken met de zaklamp en we zagen een brutale “possum”. Het is een soort kruising tussen en kat en een eekhoorn, hij jat eten van kampeerders, volgens de folder. In de folder staat dat je bij invallende duisternis heel goed dieren kan kijken met je zaklamp, maar dat je niet in hun oogjes mag schijnen.

De avond daarna heeft de hele camping me horen gillen, toen de possum opeens de tent inliep. Ik schrok me rot!

We hebben nog niet erg in de gaten dat we echt zo veel tijd hebben. We moeten nu eerst naar Redcliff (familie Groen), en dan naar Rainbow Beach (Gerrit en Anneke), en dan zien we wel verder.

Het is heerlijk hier, en ik zou willen dat ik het beter kon beschrijven.

Aan het eind van de middag wordt het weer helemaal blauw. Het is wel fris, korte broek met een fleece-jack. Morgen gaan we weer verder.

 

dinsdag 19 oktober 1999.

 

Mooi weer, en we staan nu op een luxe camping aan de kust, in Rainbow Beach. Hier zullen we aan het eind van de middag Gerrit en Anneke ontmoeten. Edwin doet een middagdutje bij de tent. De was hangt al te drogen. Het is hier heel luxe, met een picknickbank, gasbarbecues, gasbranders en heet water bij de buiten-gootsteen. We zijn al heel snel tevreden! In Girraween stond geen enkele vuilnisbak, zelfs niet op de dames-wc, want de boswachter heeft wel wat beters te doen dan ons afval wegbrengen, en in Sandy hingen zelfs geen spiegels in het toiletgebouwtje.

We willen het weekend op een rustige plek doorbrengen, dus we staan een nachtje bij een stuwmeer. Een echte man heeft een boot en minstens drie hengels, en grillt de vis voor zijn gezin, onder het genot van bier en countrymuziek. Zo niet Edwin, die bakt pannenkoeken en vangt mieren. Deze plek, bij de Bjelt Petersendam, zal voortaan door het leven gaan als de plek van de tienduizend kleine miertjes. Er gleed ook een slag vlak achter mijn stoeltje langs, maar daar hebben we verder geen last van gehad.

Zondag rijden we door Gympie naar de kust. In het Great Sandy National Park (Cooloola) gaan we twee nachten kamperen. Eerst vergunning gehaald bij het bezoekerscentrum, en toen het park in. De weg naar de camping is 16 kilometer lang, en alleen geschikt voor 4WD. Ons autootje doet het erg goed, hij heeft een 2 liter motor, en lekker veel toeren in zijn eerste versnelling. Zonder problemen brengt hij ons naar de kampeerplek. Nu wordt het strand hier als weg gebruikt, wat heel raar is. Er ligt niemand aan het strand, behalve wij, maar als we het water in willen moeten we eerst goed uitkijken bij het oversteken. Er rijden hier meer auto’s dan op de New England Highway! Het zeewater is fantastisch, heel helder, mooie golven, en een graad of 26. Op de camping zitten overdag steekvliegen, maar ze zijn erg dom en langzaam. Muggen zijn er ook, en de spuitbus helpt heel redelijk. Het is lekker rustig, en we slapen prima. De eerste nachten werden we om 01.00 uur wakker, daarna om 04.00 uur, maar nu slapen we de hele nacht door. We beginnen iets minder moe te worden.

Maandagochtend gaan we eerst op het strand rijden, we moeten tenslotte even oefenen voor we met Gerrit en Anneke naar Fraser Island gaan. We hebben een hoog/laagwater tabel meegekregen van de ranger, en om half acht is het laag water. Dus om zeven uur rijden wij al op het strand. Ze hebben hier prachtig zand, heel fijn, maar het piept heel erg, ook als je er over heen loopt. Het vormt een lekkere harde onderlaag, en het rijden gaat prima. Je mag alleen niet harder dan 80 …..

Edwin geniet hier heel erg van, al vindt hij het wel een beetje op surveilleren lijken. Er zijn natuurlijk ook hele mulle plekken bij, maar als blijkt dat het autootje er geen problemen mee heeft, ga ik het ook leuk vinden. Eigenlijk is het heel erg gaaf, waar ter wereld kan en mag dit nog, autorijden en kamperen op het strand, en dan ook nog in een Nationaal Park. Wij staan op de camping area, maar ook op het strand mag je staan, in een strook van 15 km lang. Alleen moet je dan zelf je latrine graven, en al je water meebrengen. En als het hoog water is, kun je niet weg. Maar daar hebben de aussies geen problemen mee, zo te zien. Ze zij allemaal aan het kamperen, en aan het vissen en lekker over het strand aan het rijden. Het is nog behoorlijk druk voor een doordeweekse dag, we denken dat het hier van de zomer heel erg vol staat.

Na de koffie lopen we nog een stuk trail naar een zoetwatermeer, na de lunch gaan we een uurtje naar het strand.  Weer bij de tent slaan we nog wat steekvliegen dood, die we voeren aan de lellebellen, de boskalkoenen die lelijke lellen hebben en alle vuilniszakken kapot maken die zorgeloze kampeerders niet goed weggeborgen hebben. Als we brood zitten te eten, landt er opeens een kookaburra op mijn bord, en begint grote happen van mijn brood te nemen. Wat een brutaal beest, hij is nergens bang van, en is beledigd als we niets lekkerders voor hem hebben.

We eten vrij vroeg, en dan is het wel lastig dat het al zo snel donker is, vooral als er muggen zitten. Maar weer vroeg naar bed!

De volgende ochtend rijden we weer terug naar Rainbow Beach. We verkennen de omgeving, brengen de foto-rolletjes weg (diarolletjes ontwikkelen duurt een week, dus dat lukt nu niet), en rijden vast naar Inskipp point, waar we morgen de boot moeten nemen. Dat is even schrikken, het is een grote mulle zandvlakte, je kunt niet eens zien waar de boot aanlegt. Er zit een auto vast in het zand, maar Edwin redt het goed. Op de camping een lekker plekje gevonden, al krijgen we al snel buren, helaas. De was is gauw gedaan, nu is het wachten op Gerrit en Anneke.

We staan vlak bij het strand, er waait een lekker windje, en er zijn geen steekvliegen. Er zijn een paar winkeltjes en wat kleine restaurantjes. Edwin heeft de bandenspanning vast wat verlaagd.

Dinsdag aan het eind van de middag kwamen ze aan. Anneke wilde eigenlijk een cabin huren op de camping, maar dat konden wij natuurlijk niet toestaan. Er moet gewoon gekampeerd worden. Wij hadden alles al geregeld wat betreft vergunningen om op het eiland te mogen (30 dollar) en om te mogen kamperen (gewoon 3,50 pppn), en verder is Gerrit reisleider. Aan onze picknicktafel gebarbecued, gedronken en gekletst.

De volgende ochtend zijn we lekker op tijd vertrokken. Op het eiland is het strand de belangrijkste weg, en daar kun je alleen drie uur voor en na laag water op rijden, dus alles moet zorgvuldig gepland worden. De andere wegen bestaan uit rul zand met diepe sporen. Het hele eiland is een World Heritage Park. Bij “Inskippoint” gaan we de veerboot op. De “kade” bestaat uit zand, rul, diepe sporen, maar ons autootje redt zich prima. Na de overtocht van een minuut of tien rijden we direct het strand op. Gelukkig rijden er andere auto’s voor ons, zodat we de route een beetje kunnen zien. Het eiland is langgerekt, en we rijden bijna een uur over “Seventyfive mile beach” voor we bij een “dorp” komen. Een dorp bestaat hier uit een winkeltje annex benzinepomp en een resort met restaurant, waar voor 11.00 uur geen koffie te krijgen is. Pech voor Anneke, en onze bagageruimte zit zo volgestouwd, dat we even niet bij ons gastoestel kunnen. Het kleine gasje en een heleboel andere dingen die we de komende dagen niet nodig hebben, liggen in Gerrit’s auto, die op de camping is blijven staan.

We rijden een “scenic drive” naar Lake MacKenzie, waar een camping is, maar die is al vol. De volgende camping is “Central Station”, en daar is nog ruimte genoeg. Het is een prachtige plek, mooi gelegen tussen bomen. Er staat een Ranger Office, de bomen zit vol met Hertshoorn en andere varens, en er beginnen diverse trails vanaf dit punt. Onder andere een hele mooie boardwalk langs een hele heldere beek. Er komen dan ook diverse groepen onder leiding van een boswachter langs. Maar als het donker wordt zijn de dagjesmensen weg, en blijven de kampeerders over. Het gaat zachtjes regenen, dus we koken op een tafel onder het afdak. Het blijft de hele nacht regenen, maar de volgende dag klaart het redelijk op. Via Eulong rijden we weer het strand op, doen een wandeling naar de Rainbow Gorge, waar het zand prachtige kleuren heeft, gaan bij het scheepswrak kijken, en naar het Bezoekerscentrum. Een andere wandeling stellen we uit tot morgen, omdat het hoog water wordt, en we voor die tijd van het strand af moeten zijn. We lunchen onder toeziend oog van een dingo. We hebben ze al gezien op de camping, en onderweg, aan het voedsel zoeken. Eentje had een soort buidelmuis gevangen, en andere groef vis op op het strand. Op de camping zijn ze zeer snel in het jatten van plastic zakken. Er staat een kooi, waarin je voedsel dingo-proof kan opbergen. Je mag ze absoluut niet voederen. Het lijken net gewone honden, maar het zijn echte wilde dieren.

Op de camping drinken we eerst thee, dan doen we nog even de trail naar een meertje, waar schildpadjes in zitten. Edwin voert ze stukjes appel, en ze komen behoorlijk dichtbij.

Het weer is goed opgeklaard, en we eten aan de tafel bij de tent, waar de mannen een lekker kampvuur bij gebouwd hebben. Pas als we weer naar bed gaan, gaat het weer regenen. We slapen prima, al gaat er midden in de nacht een autoalarm af.

Vrijdagochtend is het droog, maar de tenten zijn nog nat. We laten ze zoveel mogelijk drogen, en pakken dan in, want we hebben nog een programma. Eerst de wandeling naar Lake Wabby, met een “Blowout”, een wandelend duin en een helder meer, waar ook schildpadden in zitten.

Gerrit en Edwin lopen een heel hoog duin op, met veel moeite, en Anneke en ik gaan lekker bij het meer zitten. Onvermoeibare Gerrit loopt daarna nog een uitzichtpunt op.

Het is een prachtig eiland, vol bos en regenwoud, en met een grote zoetwaterbel. Wij weten wel hoe het komt dat hier zoveel zoet water is! Het is heel raar om zolang over het strand te rijden en alsmaar dat zoete water uit het duin te zien komen. Het strand wordt bevolkt door vissers en sterns. Hoewel er best veel toeristen op het eiland zijn, is het zo groot dat je er geen last van hebt. Maar je moet wel goed uitkijken op het strand, grote excursiebussen razen met grote snelheid langs de waterlijn, en af en toe landt er ook nog een vliegtuig op het strand. Heel apart, heel mooi.

Om half 1 moeten we bij de boot zijn. Het strand is heel anders dan een paar dagen geleden; er zijn veel muien, en het lijkt alsof er minder ruimte is om te rijden. Edwin rijdt heel keurig en is redelijk voorzichtig, maar af en toe rijdt hij lekker hard door een kreekje heen, raampje open, om Anneke en mij achter in nat te spetteren. Anneke vindt alles best, maar ik zit hem af en toe een beetje te knijpen. Iets te veel foto’s van gestrande auto’s gekeken, misschien? Maar alles loopt goed af.

We lunchen in Rainbow beach, ik haal even de fotorolletjes op, we verdelen de bagage weer over de auto’s, wij krijgen de overtollige voorraden van Gerrit en Anneke en de koelbox, en dan moeten onze wegen zich weer scheiden. Weemoedig en melancholiek, maar over een half jaar zien we elkaar weer.

Het samen kamperen ging heel goed, en er waren geen restaurants in de buurt van de camping, dus ze hebben keurig macaroni gegeten, en witte bonen in tomatensaus. Als ze straks weer in een luxe hotel of restaurant zitten, zullen ze wel dubbel genieten.

 

Het leven gaat door, en we installeren ons weer.

Alleen zit alles vol zand, en Edwin gaat eerst uitgebreid de auto wassen. We staan op dezelfde camping als voor we naar het eiland gingen, op hetzelfde plekje. Eerst weer even alles reorganiseren, uitkloppen en schoonmaken, morgen gaan we weer verder. We zijn best moe.

We hebben even naar de wereldomroep geluisterd, en wie hebben we gehoord? Marjolijn van Egmond, over het Nationale Park Utrechtse Heuvelrug. Edwin is 20.000 km van zijn ex-baas verwijderd, moet hij nog naar haar luisteren!!!

 

Dinsdag 26 oktober 1999

De volgende ochtend naar Gympie gereden. Het begon flink te regenen, dus een groot deel van de ochtend in een gigantische supermarkt doorgebracht. Edwins belangstelling gaat vooral uit naar anti-insect middelen. Tot nu toe ging het nog heel redelijk, maar ik begin een beetje gek te worden van al die beten en steken op mijn enkels. We kopen dus allerlei spuit- en smeermiddelen, en vullen de andere voorraden ook weer aan (macaroni, smac en witte bonen in tomatensaus). Natuurlijk moeten we ook nog even naar de bottleshop, want de wijn is weer bijna op, en Edwin schaft weer een 4-liter karton Australische wijn aan. Veel voordeliger dan flessen, maar ze zijn toch wel erg snel leeg, vind ik.

De pin-automaat spuugt moeiteloos biljetten uit, dus we kunnen weer verder.

In het Kenilworth State Forest zetten we de tent op. Het is zaterdagavond, dus redelijk druk. Edwin stookt een lekker vuurtje. Er ligt een goede voorraad hout, maar de stukken zijn wel erg groot, en het is tropisch hardhout, bijna niet te kloven, heel hard en draderig. Het vuur helpt goed tegen de muggen. Iedereen heeft een vuurtje, met meer of minder rook. Er zit een ijzeren plaat boven het vuur, zodat je ook je keteltje (“billy”) erop kunt zetten. Veel echte kampeerders hebben niet eens een gasstel, en doen alles op het houtvuur. Dus ook in de ochtend is er al volop rook te zien. Wij doen het ’s avonds ook, zelfs de aardappels, het afwaswater en theewater koken we op het houtvuur, en het gaat prima.

Zondag rijden we de Forest Drive, een uitgezette route van een kilometer of 35, dirtroad, met uitzichtpunten, picknickplekken en wandelingen erlangs. Mooi gebied, met regenwoud, en droog en nat eucalyptus bos. Duidelijke folder erbij en veel info-panelen. Edwin geniet vooral van de dennenaanplant. Af en toe regen, meestal zon. Picknick aan een creek. Edwin gaat even zwemmen, en, in navolging van de buurman, zoekt ook nog even naar goud. Zonder resultaat, helaas.

We hangen de hele dag een beetje rond in het park.

Aan het eind van de middag gaan we nog even het dorp in. Kenilworth is echt schattig. Een paar winkeltjes met houten balustrade, zodat de hele stoep overdekt wordt, met hangplanten en mooie uithangborden. Een schilderachtig restaurantje, waar we niet gaan eten, en een romantisch terras, waar we niet gaan koffie drinken. Heel sfeervol, authentiek rustig. Er is ook een melkfabriek, waar je kaas kunt proeven. Het blijkt dat ze hier dus wel echt goede kaas kunnen maken, alleen wordt dat niet in de supermarkt verkocht. De yoghurt die ze hier maken is trouwens perfect van smaak.

De camping is rustig, de lucht weer opgeklaard. Later horen we op de radio dat 100 kilometer verderop noodweer heeft huisgehouden, met hagelstenen zo groot als golfballen.

Volgens de folder worden de kampeerders hier gewekt door Bellbirds. Dat schijnt vrij bijzonder te zijn, maar wij horen dezelfde herrie als elders. Bij zonsondergang wel mooi kikker- en cicadenconcert.

 

Maandagochtend eerst een lekkere wandeling gelopen, daarna opgebroken. Naar Redcliffe gereden. Tent opgezet aan de haven, toen naar Reedy Street gereden. Daar wonen Nick en Coby Groen, vrienden van Henk en Riet. We zijn een beetje vroeg, en gaan eerst naar het strand. Alles is hier prachtig verzorgd. Langs het strand zijn gemaaide gazons, picknickbanken, elektrische barbecues, drinkwaterkranen, douches en schaduwbomen in overvloed. Parkeren is gratis!!! Alles is schoon en heel, zonder graffiti. Iedereen fietst, wandelt, of rolschaatst. Het aantal jongere ouderen is opvallend. Van een afstand ziet iedereen er jong uit: korte broek, vlotte hoed, moderne zonnebril, sportschoenen. Pas van dichtbij zie je de grijze haren en rimpels.

Om een uur of vier proberen we het nog eens bij Nick. Nu is hij er wel, maar het loopt even anders dan we gedacht hadden. Twee maanden geleden is zijn vrouw overleden aan kanker. Hij is nog behoorlijk van slag. We blijven niet zo lang, laten wat foto’s van Henk en Riet zien, en drinken een biertje. Hij vindt het wel leuk dat we er zijn, maar zijn gedachten dwalen steeds af. Hij is erg vriendelijk, en het is duidelijk dat het onder andere omstandigheden heel gezellig was geweest. Hij is pas 66, wat een rotleeftijd is om alleen te komen te staan.

 

Dinsdagochtend weer prachtig weer. Tent opgebroken, even bij de vissersboten in de haven gekeken. Toen naar het prachtige winkelcentrum van Redcliffe. We moeten nog wat boodschappen doen, en kijken of we wat kunnen communiceren. Faxmail ophalen lukt niet, niet bij een copyshop met faxservice, en niet bij het postkantoor. Om half negen gaat de RACQ open, de ANWB van Queensland. Hier zijn ze gelukkig wat guller dan in New South Wales, en we krijgen een stapel mooie kaarten mee. In een computerwinkel staat 1 terminal met Internetverbinding, maar onze laptop kunnen we niet aansluiten. Dus alleen Hotmail gekeken, en geprint. Menno even teruggemaild. Op onze pc had ik alle mail klaarstaan, en ik was er niet op voorbereid alles even opnieuw te typen. Voor de volgende keer moeten we het even beter voorbereiden. Edwin kijkt nog even naar de koersen, maar daar worden we niet vrolijker van.

Diarolletjes gekocht (duur en moeilijk verkrijgbaar hier), lampenolie, vlees, brood. Het is een prachtige Mall, heel luxe, met grote supers en luxe delicatessenwinkeltjes. We hebben wel een kopje koffie verdiend. Bij de Donut King is dat heel betaalbaar, cappuccino met twee kaneeldonuts voor 2,40 dollar. Als Edwin in de rij staat raakt hij in gesprek met een ex-nederlandse vrouw, die bij ons komt zitten. Ze heeft vrienden in Katwijk, die haar videobanden opsturen van EO-programma’s! Ze vindt dat mensen die in Nederland opgegroeid zijn, zo goed zijn in knutselen en handwerken. Ja, wat moet je anders, in de winter?

We gaan weer op weg. Edwin heeft zin om door te rijden, dus we pakken Highway 1. Het eerste stuk is het een echte Highway, verderop wordt het meer een provinciale weg. Onderweg een ananas gekocht. Langs de weg hebben ze prima kramen waar volop groenten en fruit te koop zijn. Veel goedkoper en verser dan in de supermarkt. Drie kleine ananassen voor 1 dollar, een kilo avocado’s voor 2 dollar. “Paw paws” zijn  papayas, die groeien hier ook volop.

Om een uur of drie, net voorbij Maryborough, zetten we de tent op in het Wongi State Forest. Er staat 1 ander stel, verder is de camping leeg. Het is een beetje ongezellige plek, tussen dunne hoge eucalyptussen. Weinig sfeer, en de toiletten doen het ook al niet.

Gezwommen in de creek. Het water is zo bruin als thee, door de Tea-trees die er omheen staan. Daarna volgt het inmiddels gebruikelijke patroon : vuurtje stoken, vlees erop, muggen verjagen, het wordt donker, er hopt nog een kangoeroe voorbij, afwassen, koffie drinken, plassen en tanden poetsen, vroeg naar bed.

 

 

zondag 31 oktober 1999.

 

Inmiddels heel wat kilometers afgelegd, want we willen nog een stuk van het noorden bekijken voor de regentijd begint. Over Highway nr. 1 omhoog gereden. Er zijn hier weinig Nat. Parken om te kamperen, en we weten niet of we nu voor de kust of voor het binnenland moeten kiezen. Het weerbericht is goed, maar er zijn vrij veel wolken. In Rockhampton doen we boodschappen, en we besluiten aan de kust te blijven. We rijden naar Yeppoon, maar Edwin vindt de camping aan het strand niet leuk genoeg, dus rijden we verder naar het Byfield State Forest. Daar vinden we een superheerlijke kampeerplek. We zijn de enige kampeerders, de toiletten doen het, we hebben een kampvuurring met banken er omheen, een barbecue en een picknicktafel op ons plekje, en zelfs een drinkwaterkraan. Verder staan we in een dennenplantage, met leuke andere begroeiing ertussendoor, dus Edwin voelt zich erg thuis. Ook hier is weer een leuke kreek om in te zwemmen. De vlotte boswachter met brede zonnebril komt even langs en maakt meteen de toiletten schoon. We rijden nog even naar Byfield, waar we ijs en wat koels te drinken kopen in een General Store, die zo in een tv-serie kan. Heel klein, heel sfeervol, heel outback. Alleen bier verkopen ze niet. Alleen speciale bottleshops mogen alcohol verkopen, en het handjevol inwoners van Byfield moet dertig kilometer rijden om een blikje bier aan te kunnen schaffen.

De volgende ochtend rijden we weer terug via Yeppoon en Rockhampton, en gaan nu het binnenland in. Naar het Blackdown Tableland National Park. Kilometers lang alleen maar weiland, met vrij droog gras, af en toe wat eucalyptussen en behoorlijk wat koeien. Dit is “Beef Country”, hier in de omgeving lopen wel 2 miljoen koeien. In Duaringa tanken we, en in Dingo willen we boodschappen doen. Het assortiment van de winkel in Dingo valt alleen een beetje tegen, dus dat wordt geen vlees op de barbecue vanavond. Ze hebben wel melk en brood, en we hebben nog wel wat in de achterbak.

We rijden het laatste onverharde stuk naar het park. Goed dat we een 4wd hebben!

We zoeken een lekker plekje uit, met een picknickbank. Er staan maar twee andere kampeerders, maar het terrein is zo groot, dat je elkaar niet eens kunt zien staan. Er landen meteen een aantal vogels in de buurt, om te kijken of er wat te halen valt. Nu hangen overal grote brieven van de boswachter, of je alstjeblieft de vogels niet wilt voeren, maar dat geldt natuurlijk niet voor Edwin. Hij kan het alleen niet nalaten ze te pesten, en de eksters voert hij brood met pindakaas. Daarna bedelen ze iets minder. De eksters maken fantastische geluiden, en er loopt nog een ander soort rond, de apostelvogel. Ze zijn meestal met zijn vieren, en kletsen als een stel oude wijven. Parkieten in fantastische kleuren hangen in de boom twee meter boven mijn hoofd zaden te plukken, terwijl ik aardappels schil. Edwin maakt een chocoladetoetje. We hebben net het hoofdgerecht op, als het opeens begint te hozen. Dus gauw alles in de auto, wij in de tent, en kijken of alles het houdt. Dat valt niet tegen, en na anderhalf uur is de ergste regen over. We hadden vergeten het toetje te redden, dus er staat een aardige laag water op, maar na afgieten is het nog goed te eten.

De volgende ochtend is het redelijk weer, en we krijgen alles weer droog en opgeruimd. We lopen een kleine wandeling naar een uitzichtpunt. Dan zien we dat het halve park is afgebrand. Het vuur is vrij laag gebleven, dus de boomtoppen leven nog.  Bij de lunch krijgen we bezoek van een flitsend boswachterinnetje, brede zonnebril op, die de toiletten schoon komt maken. Ze hebben hier alleen pit-toilets, en waswater. Drinkwater moet je zelf meebrengen. Maar ze hebben wel een invaliden-pit-toilet! Alles is goed schoon, en er is overal wc-papier, maar wij vinden het aantal wc’s altijd een beetje mager voor het aantal kampeerders wat er kan staan. In de schoolvakanties schijnen bijna alle Parken volgeboekt te zijn. Boswachterinnetje vraagt of we al bij de Rainbow Falls geweest zijn. Nee, dat waren we niet, en we waren het eigenlijk ook niet van plan, want vanmiddag zouden we een andere trail vanaf de camping lopen. Maar goed, als zij het aanraadt…. Dus rijden we nog een paar kilometer wasbord, om een drie kilometer (enkeltje) te lopen. Eerst komen we bij een prachtig plateau op de rotsen, waar een klein riviertje overheen stroomt. Overal kwakende padden, zonnedauw, kleine vogeltjes, Prachtig!!! We hadden al steeds geluiden gehoord die we niet thuis konden brengen, maar het blijkt dat de padden hier die voortbrengen. Daarna afgedaald naar de waterval, die ongelooflijk prachtig zou zijn geweest als het niet verbrand was geweest. Nu is het nog wel mooi, maar het is zonde van de palmen en varens die nu een paar jaar zwart zullen zien. Even heerlijk gezwommen.

Er klinkt geritsel in het donker bij de tent, en in het licht van de zaklamp vindt Edwin twee prachtige felgroene boomkikkers. En onderweg zagen we ook nog zwarte kaketoes. Dit is echt een prachtig park!

Zaterdag rijden we via Dingo omhoog, naar Mackay. Meer dan 200 kilometer saai, droog weiland, zonder dorpjes. Af en toe een boerderij en wat koeien, dat is het wel zo’n beetje. Airco aan, radio aan. Soms twee rijstroken, soms maar een strook asfalt in het midden, en als er dan een tegenligger komt, mag je allebei half op het asfalt, half in de verharde berm rijden. En de tegenliggers doen dat niet bepaald langzaam. Niet dat er veel tegenliggers zijn…..

In Mackay een luxe camping gezocht, met warme douches, aan het strand. Geprobeerd de diafilms te laten ontwikkelen, maar het duurt twee weken voor ze klaar zijn, dus dat wordt  niks.

Zondag lekker bij de tent gebleven. Het is heerlijk weer, af en toe een wolk. Geen steekvliegen, geen muggen. Bij eb is de zee heel ver weg, maar bij vloed hebben we even gezwommen. Het water is fantastisch, wel dertig graden. Eigenlijk kun je nu niet meer in zee, vanwege dodelijke kwallen, maar de campingbaas zegt dat ze er nog niet zijn, en iedereen gaat nog zee in. Vreselijk zonde dat je in zulk lekker water de hele zomer niet kunt zwemmen!

Lekker uitgerust vandaag, morgen gaan we weer naar een Nationaal Park.

 

dinsdag 9 november 1999

 

Het regende natuurlijk, en we moeten weer met natte lappen op pad. Voor vandaag staat er maar een kort stukje op het programma: we gaan naar Mission Beach. We doen er lekker lang over. Kijken naar mooie huizen in South Mission Beach, zien toeristen omslaan in de branding bij het zeekayaken, zetten koffie op een leuke picknickplek en lopen een wandeling. Overal staan borden met: ”rij voorzichtig, hier steken cassuaries over “, “Cassuaries niet voederen”. Edwin heeft het gevoel dat we er geen een zullen zien. We lopen een prachtige wandeling tussen waaierpalmen, en lopen daarna nog even de kinderwandeling. En daar, vlak bij de auto, komen we hem tegen: de cassuarie! Hij is anderhalve meter groot, blauwe kop, een soort emoe, maar dan mooier, en in het regenwoud levend. Erg leuk dat we hem toch in het echt zien!

De dierenwereld zit hier toch raar in elkaar. We missen de apen een beetje in het regenwoud, en op de grasvlakten verwacht je grote grazers. Hier zijn geen roofdieren, op dingo’s na.

We rijden door naar het dorp, zetten de tent op op een Big4 terrein. Eigenlijk vinden we die camping helemaal niet leuk, we staan veel liever in een park. Maar af en toe hebben we wat luxe nodig, zoals een lekkere douche en een wasmachine.

We hadden natuurlijk nooit moeten wassen en op dezelfde dag een picknick plannen, dat is vragen om moeilijkheden. Er is hier niet ver vandaan een soort ruïne van een oude buitenplaats van een Spanjaard en dat was een prima plek om te picknicken en je kon er leuke foto’s maken, stond in het boekje. Nou, we waren halverwege en we kwamen terecht in de grootste hoosbui die we ooit meegemaakt hebben. Maar weer omgekeerd, en heel langzaam en voorzichtig weer naar de tent gereden. Daar was het nog droog, maar de bui kwam deze kant op. Dus alles voorbereid en in gereedheid gebracht, en aan het eind van de middag werd het weer droog, en konden we weer naar buiten. De tent droogde lekker snel, de was helaas niet. We zijn bezweken voor de verleidingen van de “ camp-kitchen “, waar je leuk overdekt zit, tropische planten om je heen, er is een barbecue, een koelkast, een aanrecht en een snijplank, en verlichting natuurlijk. Hier lezen we wat en maken ons eten klaar. Tegen de tijd dat er ook andere kampeerders gaan koken zijn wij al weer klaar, en we gaan lekker terug naar ons eigen tentje. Even douchen is heerlijk, maar het is hier zo vochtig, dat je al weer zweet nog voor je je afgedroogd hebt. Ook hier op de camping weer veel Britz-campertjes (Maarten: www.britz.com).

Mission Beach is best gezellig toeristisch, met wat winkeltjes, terrasjes, en een bezoekerscentrum.

De volgende ochtend is het zo goed als droog, en we besluiten om de “Wet Tropics” aan hun natte lot over te laten. We hebben nu bijna een week regen gehad, en we gaan de woestijn in.

Zondag rijden we terug naar Townsville, en vandaaruit het binnenland in. Het is heel jammer dat we de rest van het noorden niet hebben kunnen bekijken, maar het weerbericht voorspelt steeds goed weer, en dan hebben we bijna de hele dag regen, en iedereen heeft een andere mening over het feit of de natte moesson nu al begonnen is, of niet. Wij zijn het zat!

We rijden tot in Hughenden, en daar kamperen we. Het heeft hier ook flink geregend, maar nu schijn de zon, en alles is heel snel droog. We zijn best moe na een lange dag rijden, maar het gemeentezwembad ligt naast de camping, en na een paar baantjes komen we weer een beetje bij. Het toiletgebouw staat vol kamerplanten. Dit terrein wordt duidelijk beheerd door mensen die erg hun best doen. Helaas ligt het naast een rangeerterrein van treinen, dus rijden we de volgende dag verder, op zoek naar rustiger nachten. De weg is leeg, leeg, leeg. De paar tegenliggers die er zijn, zwaaien. Af en toe wat koeien, zebravinken, kraanvogels, emoes en veel kangoeroelijken en lege bierflessen, dood gras en een verspreide boom, meer is er niet te zien onderweg. Tussen de middag eten we in de schaduw langs de weg. Het waait behoorlijk, en je voelt het brood uitdrogen nog voor je je boterham half op hebt.

We rijden tot aan Mount Isa, de grote mijnstad. We zoeken een camping uit die leuke tentplekken heeft volgens de gids, maar dat valt nogal tegen. De hele toestand schreeuwt om een lik verf. We staan aan de rivier, de zon schijnt, en er waait een lekker windje. De buurman, die in de mijn werkt, beveelt ons Lawn Hill NatPark aan, hier niet zo ver vandaan. Daar schijnen prachtige fossielen te zien te zijn, en het moet landschappelijk ook heel mooi zijn. Dat zoeken we op. Hoe meer we er over lezen, hoe minder zin ik krijg. De weg is een “rollercoaster” en een “Bonebreaker”, en je moet voor 2 weken voorraden bij je hebben, want als het gaat regenen kom je er vast te zitten. En je moet altijd eerst de ranger bellen, om naar de “roadconditions” te informeren. De ranger heeft een bandje ingesproken met standaard tekst, en is alleen tussen 2 en 4 te bereiken, dus daar schieten we niets mee op. De mevrouw van de VVV vindt dit geen goede tijd van het jaar om te gaan, al zijn de weerberichten erg goed voor de komende dagen.  Edwin heeft wel zin in een avontuurtje, dus er is geen houden meer aan. De volgende ochtend opgebroken, eerst weer uitgebreid boodschappen gedaan (ik heb wel een aardige voorraad voer aangelegd, maar 2 weken red ik het er toch niet mee). Edwin koopt een pet met nekklep en een verbanddoos om overal op voorbereid te zijn, we hebben alles aan boord, en reserves genoeg. Benzinetank en gasfles volgetankt, en we gaan op weg.  Na een kilometer of 110 komen we bij de afslag. Er staat een grote roadtrain langs de kant van de weg, met limestone. Edwin informeert bij de chauffeur naar de weg. Het is wel te doen zegt hij, als je maar voorzichtig doet. Ja, de gaten zijn wel behoorlijk diep, en soms komt er de hele dag niemand langs, maar het zal wel lukken. En de eerste 20 kilometer is nog asfalt. Onze avontuurlijke tocht was kort maar hevig. We zijn nog maar net van het asfalt af, als we een raar geluid horen: lekke band!! Edwin stoeit wat met de krik, eerst wil het allemaal niet zo soepel, maar als hij een steen gevonden heeft die eronder past, lukt het hem de band te verwisselen. Op de radio hoorden we over een vrouw met autopech, die was gaan lopen. Na 16 kilometer is ze overleden aan zonnesteek. We staan daar midden in het niets, er komt niemand langs, het is heet, van het idee alleen al krijgen we dorst. De auto zit vol, al moeten we een week wachten tot er iemand langs komt, dan is het nog geen probleem, maar ik ben toch niet zo avontuurlijk!

Er volgt nog 100 kilometer onverharde weg, dus dat gaat mooi niet door. We besluiten terug te rijden naar Mount Isa, want verderop langs de route verwachten we weinig keus in banden, in die paar roadhouses en dorpen van hooguit 300 inwoners. Om half vier zijn we dus weer op bekend terrein. De eerste bandenzaak heeft geen dunlop, maar bij de tweede kunnen we erop wachten. Hup, weer 270 gulden uitgegeven, en geen kilometer opgeschoten vandaag. We nemen een wat luxere camping, en genieten van de zon en de blauwe lucht. Het was 32 graden vandaag, maar het is niet benauwd.

Morgen gaan we richting Tennant Creek, en dan naar Alice Springs (nog 1155 kilometer niets).

 

zondag 14 november 1999

 

Het heeft even geduurd voor we weer stroom en een picknickbank hadden, maar hier is het vervolg van de avonturen! Edwin heeft inmiddels zijn onverharde weg-avontuur achter de rug. Het kon natuurlijk niet uitblijven, zodra er weer een nationaal Park in de buurt was met een kampeergelegenheid en onverharde wegen er naar toe, moest ik er aan geloven.

Maar eerst het gedeelte van Mount Isa naar Tennant Creek. Dat was saai, lang, heet en droog. De woestijn is behoorlijk leeg, al groeien er wel wat struiken, bomen en koeien. Er liggen vrij veel kangoeroelijken langs de weg, en vooral de verse lijken zitten vol kraaien en andere roofvogels.

Om de tweehonderd kilometer is er een ‘roadhouse’, een benzinestation, vaak met restaurantje, caravanpark en klein winkeltje. Hier in de outback is de benzine een stuk duurder dan in de bewoonde wereld, en dat is ook geen wonder als je ziet over welke afstand het vervoerd moet worden.

Het zijn nu Queensland uit, en zitten in het Northern Territory. Een tijdsverschil van een half uur (en vijf jaar, zeggen degenen die hier wonen). De wegen zijn beter, geen gedeelde banen meer, maar breed asfalt voor beide kanten van de weg. In Tennant Creek komen we op de Stuart Highway, belangrijke verbindingsweg dwars door Australië Nou, geen nadere auto’s te zien. Het is niet te geloven hoe rustig de wegen hier zijn. Af en toe een roadtrain (vrachtauto met drie aanhangers, 53 meter lang, en zelfs die zwaaien af en toe). Tennant Creek is ontstaan toen een vrachtauto met bier en bouwmaterialen voor een hotel pech kreeg hier. De as brak, toen hebben ze eerst het bier opgedronken en toen het hotel maat hier gebouwd in plaats van honderden kilometers verderop. Later is er ook goud gevonden, en toen werd het echt een belangrijke stad! Wel drieduizend inwoners!

We vinden een heerlijk rustig plekje op een camping en blijven twee nachten hier. We bezoeken het informatiecentrum, het meer waar je kunt barbecuen en zwemmen, en de plaatselijke supermarkt.

Er zijn veel dingen te doen, maar alles wat ze hier historisch noemen vinden wij een beetje belachelijk. Iets van 100 jaar oud is in Europa heel gewoon, maar hier is het heel bijzonder.

De supermarkt vinden we wel heel leuk. Het is een echte outbacksupermarkt. Zelfs de jam zit in blik, en ze hebben veel lang houdbaar spul, zoals melkpoeder uit Nederland. Je ziet hier prachtige figuren, van die echte goudzoekers met lange baarden en diep doorgroefde gezichten, en grote abo-families.

Dit is de eerste plaats waar we wat meer Aboriginals zien. Dat is even wennen voor ons.

Na schooltijd kunnen we in de plaatselijke school terecht voor Internet. In het computerlokaal zitten wat jochies moorddadige computerspelletjes te spelen, en er zijn nog wat computers vrij, daar mogen wij op. Die van Edwin wil niet erg, dus doen we toch maar samen op 1. Het is even wennen, want het zijn iMacs. Die willen geen word-document openen, dus de mail van Dick kunnen we niet lezen, en met andere microsoft dingen hebben ze ook problemen, dus de koersen krijgen we ook niet opgehaald. Maar van Frits en Rie is er mail, en van Sandra en van maarten, en we sturen mail naar 12 mensen, dus we zijn weer aardig bij. Na twee en een half uur werken zijn we bijna onderkoeld geraakt door de airco. Het kost maar 2 dollar per uur, dus dan nemen we de herrie van de jochies maar voor lief.

Bij zonsondergang kleurt alles mooi rood, dus maken we wat opnamen bij de goudmijn.

Vrijdagochtend vertrekken we weer, richting Davenport Range NatPark (in oprichting).

Van de Highway af, vijftig kilometer naar een Homestead, dan nog 17 kilometer totaan een afslag, waarna 25 kilometer onverharde weg naar de kampeerplek bij Whistleduck Creek leidt. De weg is redelijk. Na een kilometer of 30 denken we een wrak te zien, maar het blijkt een auto te zijn met slechts een klein defect, en een abo-familie zit naast de auto in de schaduw te wachten tot er iets gebeurt. Dus we reorganiseren de lading een beetje en geven Jason een lift. Zijn grootmoeder, vriendin en broertje laten we achter. Bij Kurundi Station zetten we hem af, de baas brengt hem wel weer terug met wat onderdelen, zegt hij.  Zijn familie woont hier in de buurt, en hij vertelt wat over de omgeving. We zien brumbies, wilde paarden. Ze zien er prachtig uit. We moeten een hek door, en rijden langs de koeien. De kampeerplek valt in eerste instantie een beetje tegen, het is er behoorlijk kaal en leeg. Maar het is heel erg stil, er is verder niemand. In de verte zien we nog een boswachter rijden. We zetten de tent toch op, en doen rustig aan tot de ergste hitte over is. Dan lopen we naar de creek. Er staat water in, en er zitten aardig wat vogels. ’s Nachts is het heel erg stil, en we kunnen goed sterren kijken. Edwin geniet heel erg van de stilte. Hoewel we overal sporen zien van brumbies en andere dieren, zien we de dieren zelf niet. Alleen de volgende ochtend, bij het afbreken van de tent, zien we een schorpioen onder het zeil vandaan komen. Het is maar een kleintje, maar hij kijkt heel erg gemeen en hij steekt zijn staartje heel erg dreigend omhoog. Hij kruipt gauw onder een steen. Wij laten hem achter, en rijden dezelfde weg weer terug naar de Stuart Highway.

We zouden de volgende dag kamperen bij de Devils Marbles, maar we zijn er al om een uur of elf, en het is niet echt een kampeerplek, maar een parkeerplaats waar je je tent mag opzetten.  Na een uurtje besluiten we toch maar door te rijden. In Wycliff Well zit een prettige camping. Hier zijn Ufo’s geland, en er wonen wat prettig gestoorde figuren, die alles beschilderd hebben, zelfs de vuilnisbakken hebben allemaal een ander dessin. We doen de was, zwemmen een rondje in het zwembad, en gaan tegen zonsondergang terug naar de Marbles om foto’s te maken.  De camping ligt aan de Highway, maar er komt zo weinig langs, dat het heerlijk rustig is.

Zondagochtend rijden we door tot Alice Springs. Het is een lange, hete rit. We kunnen geen radiozenders meer ontvangen, pas een kilometer of zestig vlak bij een grotere stad hebben we ontvangst. De mobiele telefoon is hier volstrekt nutteloos.

We hebben al 7000 kilometer gereden, het wordt tijd dat we wat rustiger aan gaan doen.

Bij Ti-tree gaan we groente kopen bij een boerderij langs de weg. Er staan druivestruiken, en olijfbomen, en ze verkopen groente en fruit. In de koelcel hebben ze van alles staan. We kopen courgettes, eieren, tomaten en brood. Van mango’s uit eigen tuin maken ze hier champagne. Omdat de wijn op is, kan Edwin de verleiding niet weerstaan.  (Er stond Shattoo Mango op de schuur, het duurde even voor ik hem snapte).

Bier is alleen te krijgen in tenten met een vergunning, dus aan de kant van de weg kun je echt geen koud biertje kopen. Een blikje bier kost meer dan 1 dollar in een winkel. Wijn is goedkoper!

De koelbox bevalt erg goed. Als we op een camping staan, is er meestal een koelkast. Dan kunnen we de elementen invriezen, en het eten in de koelkast zetten, en dan hebben we de hele volgende dag koud water en sap bij ons.

In Alice nemen we weer een camping voor twee nachten. Even lekker afkoelen in het zwembad, en dan een lekker glas mango-champagne bij de macaroni. Het smaakt heel erg lekker. Het zout doet het ook weer, nadat het eerst een hele tijd nat en klonterig is geweest.

 

vrijdag 19 november 1999

 

In Alice Springs doen we uitgebreid boodschappen. Fotorolletjes af laten drukken, reisgidsen gekocht voor de rest van de reis, uitgebreid naar de supermarkt, diarolletjes gekocht en naar de toeristeninformatie, om folders te halen. Het is bewolkt, maar heet. Hier hebben ze een echte winkelstraat met voetgangersgebied, met terrasjes en souvenirwinkels Gelukkig hebben ze ook een shoppingcentre met airco! Hier is alles te koop, van asbakken tot en met didgeridoos, van wanstaltige kitsch tot en met mooie kunstvoorwerpen. We zien een blanke man didgeridoo spelen, hij is echt heel goed. Hij geeft concerten, en het is onvoorstelbaar wat voor geluiden hij uit zo’n stuk hout weet te krijgen. We zijn bijna de hele dag bezig. Internetten, nu weer geen printer eraan, bibliotheek even bezoeken, op het postkantoor van alles versturen, rolletjes weer ophalen.

Ik maak me een beetje zorgen over de snelheid waarmee het geld verdampt. Op zich is alles niet echt duur, prijzen zijn vergelijkbaar met Nederland, maar vooral als je iedere dag tankt, gaat het toch hard met het geld. We gaan niet uit eten en drinken ook niets op terrasjes. Wel heel af en toe goedkope koffie met een donut in een winkelcentrum, maar dat moet geen gewoonte worden! Maar zo’n dag in de stad loopt toch op. Weer tanken, twee nachten “duur” kampeerterrein, voor een dag of vier boodschappen, nog wat kleine dingetjes, een “Chateau Cardboard” (karton vier liter wijn, voor een dollar of elf) en voor je het weet is er vierhonderd gulden uitgegeven in een dag. En het lukte weer niet om contact met de bank te krijgen via Internet. Dus hebben we ’s avonds vanuit de tent maar even mobiel met de bank gebeld. Computer aan, en even de optiepositie doorgenomen (we wisten nog niet hoe oktober was afgelopen) en het saldo bekeken. Edwin verdient weer wat geld, alles loopt prima en ik ben gerustgesteld. Alles verloopt op schema en volgens planning. De man van de bank kon al zien dat wij twee uur daarvoor geld gepind hadden in Alice Springs. Zulke dingen blijven verwonderlijk.

Op de camping gepraat met een Nederlandse Duitser Hij heeft een 4wd camper en is vanaf Perth gekomen. Het had al zo hard geregend, dat hij een paar dagen op Carnegie Station moest blijven, totdat het water zover gezakt was dat de floodways weer doorwaadbaar waren. En hij heeft een auto met een snorkel, en high clearance! Hij heeft ook nog een lekke band gereden, en het was allemaal heel spannend geweest. Nou, die weg nemen wij dus niet!!! Hij heeft een auto gehuurd bij Hertz, en die hebben er een noodzender in zitten. Als je echt in gevaar bent, na een slangenbeet of zo, druk je op de knop. De antenne schuift uit, zendt een signaal naar de satelliet en in no time komt er een helikopter om je op te pikken! Dat is natuurlijk wel een veilig gevoel, dan durf je al gauw wat meer. (Later horen we dat een noodzender zeven dollar per dag extra kost.)

De volgende ochtend vertrekken we richting West MacDonnel National Park. Het is zwaar bewolkt, met af en toe regen. De eerste bezienswaardigheid is een kloof, die we wegens regen overslaan. De twee kloof, idem dito. Dan komen we bij de beoogde kampeerplek, bij Ellery Creek Bighole. Leuke kampeerplek, met een zwemwatertje vlakbij. Het klaart snel op. We zetten de tent op, lopen een trail en kunnen ’s middags lekker bij het water zitten en een beetje zwemmen. Volgens de folders is het water te koud, maar die Australiërs hebben er geen idee van in welke watertemperaturen wij als kind hebben moeten leren zwemmen. Dat was pas echt koud!!

Het is lekker rustig op de camping, want er zijn weinig voorzieningen (ook geen water).

De volgende dag rijden we een klein stukje door. Er is nog een kloof, en nog een kampeerplek, en weer een kloof, en weer een kampeerplek, en tussendoor een picknickplaats met watertank, waar we alle lege waterflessen weer vullen. Het drinkwater is opvallend goed van kwaliteit in deze contreien. Vaak wordt het opgepompt, en smaakt het erg goed. Aan de oostkust zat er erg vaak veel chloor in.

Bij Ormiston Gorge zetten we de tent op. Hier zijn douches, dus het is wat drukker, en bij het bezoekerscentrum hebben ze een kraan waar tergend langzaam drinkwater uitkomt. Er staat ook een gekoeld waterfonteintje, waar je uit kunt drinken, maar met een beetje handigheid kun je ook een halve literfles vullen, zodat we wat mee kunnen nemen naar de camping. Ik loop dat stukje heel wat keren in de twee dagen dat we hier staan. Zelfs Edwin drinkt veel water, en zelfs Edwin smeert zich in met zonnebrandcrème factor 30, en daaruit mag je concluderen dat de zon echt heet is! Maar het is hier niet vochtig, en dat scheelt.

Ook hier mag je natuurlijk de dieren niet voeren, maar een heel nest vogels (yellow-throated miners, mina’s noemen we ze) is erg verliefd op Edwin, en ze komen steeds bedelen, en ook nog een paar spinifex duiven, dat zijn net kwartels lopen steeds om hem heen te draaien. Onweerstaanbaar, en erg gezellig.

We praten met een jong stel uit Barcelona en we zijn het helemaal eens, ze hebben hier weinig echt bijzondere dingen. Ze liggen dubbel over de kloof waarvoor je 4 dollar entree moet betalen, in Spanje zijn wel 400 van die kloven, en daar mag je gratis naar kijken. Ook ruines van een gewone boerderij of gewoon huis van 60 jaar oud, waar een gedenksteen bij staat, zijn natuurlijk een beetje belachelijk als je uit Europa komt. Hij fotografeert dieren voor een tijdschrift, en zeven jaar geleden hebben ze deze reis ook gemaakt. Maar het is nu overal veel drukker.

Als we de tweede nacht net in bed liggen, voelt Edwin iets groots kriebelen op zijn been. Dus heel voorzichtig pakt hij de zaklamp, en we zien een gigantische spin op zijn been zitten. Help! Normaal ben ik niet bang van spinnen, maar hier heb je soorten die een dodelijke beet kunnen geven, en een paar dagen gelden vertelden ze ons nog over de diamantspin. Als die je bijt rot je vlees weg, en er is niets tegen te doen. Dus we zijn heel voorzichtig met deze ongenode gast. We vangen hem voorzichtig in een plastic bekertje (bekertje bijna vol) en gooien hem zo ver mogelijk weg. Die nacht toch niet erg rustig geslapen, we voelden steeds overal kriebeltjes.

We blijven twee nachten op deze plek omdat we de lange Pound-wandeling willen maken, die bijna vier uur duurt. Het is een prachtige wandeling. Het wordt langzamerhand iedere dag toch wel wat heter, en ook de nachten koelen niet meer zo af.

Vrijdag rijden we naar Redbank Gorge, die alleen per 4wd bereikbaar is. Prachtige kampeerplekken, met picknicktafel, barbecue, gasbarbecue, en veel ruimte. Pit-toilets, geen water. Het is 20 minuten lopen naar de waterhole, en we worden het geklauter over stenen in droge rivierbeddingen een beetje zat. Er staat niet veel water meer in, maar het is goed koud. We zien een rockwallabie, die zonder problemen sierlijk tegen de steile rotsen op springt. We koelen weer een beetje af.

Edwin heeft de bijl gewet met een zandsteen, dus we hebben een mooi kampvuur. We eten tortilla, met een laatste glas lauwe wijn erbij.

Het is heerlijk rustig de hele nacht. Het is al weer meer dan halve maan, het is vrij licht buiten, dus we zien niet zoveel sterren.

 

Zaterdag 20 november 1999.

 

Wat een avontuur! Vanochtend opgebroken, terug gereden naar Alice Springs, nog even bij de Okerpitten wezen kijken, waar mooie kleurtjes in de rotsen te zien zijn. Daarna hadden we weer ontvangst op de autoradio en we horen dat Troy Dan vandaag zijn nieuwe boek signeert in Alice Springs. Is dat even boffen, we hebben nog geen verjaardagscadeau voor Gerrit, en dit is het ultieme cadeau!! Gerrit neemt altijd het programma van Troy Dan “Outback adventures” voor ons op, omdat wij Discovery niet kunnen ontvangen, en het is echt heel leuk. Troy woont hier in de buurt. Dus wij  kopen het boek en gaan netjes in de rij staan. Even later komt hij binnenrijden: de kleine cowboy met de kromme beentjes op zijn paard in het luxe aircondioned winkelcentrum. Hij houdt even een praatje (hij is voor ons niet te verstaan) en gaat op het podium signeren. Hij neemt er alle tijd voor, maakt met iedereen een praatje en gaat met iedereen op de foto. Het is echt gaaf!!! Hij signeert het boek voor Gerrit. Edwin maakt dia’s en foto’s. Helaas zie ik er niet uit vanochtend, we zijn dringend aan een douche en schone kleren toe, maar daar was geen tijd meer voor. We doen nog andere boodschappen, (extra korte broeken in een minder besmettelijke kleur), halen een vergunning voor de weg die we overmorgen gaan rijden (Meleenie Loop Road, gaat door Abo-land), en installeren ons op de camping (Big4, prima kampeerterrein, heel wat beter dan de vorige). We hebben dezelfde buren als twee dagen geleden. In de rij voor Troy Dan hebben we gepraat met de mevrouw achter ons, die zelfs een Troy Dan poloshirt aan had. Edwin had met haar toestel foto’s gemaakt, toen hij haar boek signeerde, en nu blijkt ze ook op deze camping te verblijven. Dus we kunnen meteen haar foto’s zien, die heel leuk geworden zijn. Ze laat ons het hele rolletje zien, met daarop alle toeristische attracties in de buurt, maar de meest bijzondere foto is die van een wolk. Ze was al heel wat jaren met vakantie in Alice geweest, maar dit was de eerste wolk die ze hier gezien had! Zij is van Italiaanse afkomst, haar man heeft Schotse voorouders. Ze rebbelt lekker en is heel vriendelijk. Morgen gaan ze ook naar Palm Valley, dus dan zullen we ze wel weer tegenkomen.

We zwemmen, wassen de kleren, wassen de auto en gaan zelf ook douchen. Alles is weer schoon en vol, we kunnen er weer een paar dagen tegen. We praten met een Nederlandse jongen die ook zijn baan heeft opgezegd, en zijn huis verkocht. Hij heeft pech met de volkswagenbus die hij voor 3000 dollar gekocht heeft, en hij moet een paar dagen blijven hier, voor dat gerepareerd kan worden. Hij heeft leuke ideeën over wat reizen met je doet, een aantal dingen zijn heel herkenbaar.

 

dinsdag 23 november 1999

 

Zondagochtend vroeg vertrokken uit Alice. Het was op deze camping behoorlijk aangenaam, ik had eigenlijk nog wel willen blijven. Maar het zal met de dag heter worden, dus we mogen niet talmen. We rijden naar Finke Gorge NatPark, waar een Palmenvallei is met een kampeerterrein. Het landschap is hier prachtig, met grote zandstenen rotsen, die mooi rood zijn. Bij zonsondergang worden ze steeds roder, de grond is rood, we zitten nu echt in het “Red Centre” van Australië

De weg naar Palm Valley is alleen geschikt voor 4x4 auto’s. Het stuk tot aan de camping valt nog wel mee. We zijn er om een uur of elf, als de laatste kampeerders van de vorige dag weg zijn. We hebben de camping een paar uur voor onszelf, maar daarna komen de Britz- en Maui- campertjes er ook weer aan. We hebben een lekker plekje met redelijk gras en schaduwbomen. Om half vier rijden we verder de vallei in, richting palmen. Hier is de weg geen weg meer, we rijden over brede stukken zandsteen, met diepe geulen, af en toe stukken zand en flinke keien. Het is maar vier kilometer, en het barst hier van de boswachters, dus ik vind het prima! Edwin geniet van het rijden, en ik houd me stevig vast, want het hobbelt nog al. We maken veel foto’s want het landschap met palmen en cycassen is echt prachtig, en Gerrit en Anneke konden hier niet komen, dus Edwin maakt voor hen extra dia’s.

We lopen nog een korte wandeling, en hobbelen weer terug naar de tent. Daar ontmoeten we de mafste kangoeroe van het hele land. Zij is ontzettend mak. Nu mag je haar natuurlijk niet voeren van de boswachter, maar er staat nergens dat je de beesten geen drinken mag geven, en ook niet dat je ze niet mag krabbelen als ze jeuk hebben. Deze kangoeroe heeft dorst, en drinkt uit een bekertje! Met haar voorpootjes houdt ze het bekertje ook nog min of meer vast, en dat is een heel koddig gezicht.

Ze heeft een mooie donkerrode vacht, en vindt het heerlijk als Edwin haar kriebelt, hij geeft haar zelfs met de afwasborstel een borstelbeurt, en hij kan het niet laten even in haat buidel te voelen. Ze gaat gewoon op haar rug liggen en vindt alles goed. Als ze het zat is springt ze weg en gaat ergens anders grazen of laat zich verwennen door andere kampeerders.

Het is hier zo lekker dat we besluiten nog een nacht te blijven. Er is een redelijk toiletgebouw, met drinkwater en douches op zonne-energie, al is de capaciteit van het gebouwtje aan de kleine kant omdat er ook groepen van gebruik maken. De temperatuur is prima vandaag, het is bijna dertig graden, maar er staat een verkoelend windje.

De volgende ochtend sleurt Edwin me om half zes al uit bed, en zonder ontbijt of thee moet ik meelopen naar het uitzichtpunt om de rotsen te fotograferen bij zonsopgang. Daar blijkt dat we veel te vroeg zijn, en kleumen een half uur rond voor de zon goed op de rotsen staat. Een en ander is niet bevorderlijk voor een goed humeur mijnerzijds!

Daarna pas ontbijt, en vervolgens lopen we een lange wandeling, die heel mooi is, maar waar wel een paar steile stukken in zitten. Met lunchtijd zijn we weer bij de tent, en we brengen de middag door in de schaduw. Aan het eind van de middag lopen we weer naar het uitzichtpunt, nu om het zonsondergangslicht op de rotsen te fotograferen. Als we terugkomen bij de tent zit “onze” kangoeroe te grazen, en zes man zitten er op een eerbiedwaardige afstand omheen, gewapend met fototoestellen. Een Frans meisje maakt een omtrekkende beweging onder dekking van de vuilnisbakken. Edwin ligt meteen dubbel, loopt recht op Skippy af, klopt wat stof uit haar bekleding en verklaart tegen de verzamelde fotografen dat het beest een beetje simpel is, en dat je dus niet zo om haar heen hoeft te sluipen. Ze vertrouwen het allemaal niet erg, en pas als Edwin met een blaadje sla demonstreert dat ze echt heel mak is, durft het franse meisje haar ook te voeren. Edwin scoort natuurlijk geweldig bij de meiden, op deze manier!

Een Duitser zoekt een andere auto om samen een 4x4 route mee te rijden. Hij heeft een 4wd gehuurd, maar heeft zelf geen ervaring. Wij hebben daar geen zin in, de route die hij wil rijden mag je alleen rijden als je met twee auto’s bent, radio hebt, en toestemming van de boswachter. Dat gaat ons allebei te ver.

Wij hebben een kleine discussie gehad over de te volgen route. Edwins overmoed en mijn voorzichtigheid hebben tenslotte tot een aanvaardbaar compromis geleid.

 

donderdag 25 november 1999

 

Dinsdagochtend de Mereenie Loop gereden. Vrij nieuwe onverharde weg, naar Kings Canyon. Onderweg is er niet veel te zien. Kings Canyon ligt middenin in nergensland, en er is een heel resort opgezet om alle bezoekers te ontvangen. Verder is er geen andere accommodatie, voor alles ben je op het resort aangewezen. De camping is keurig, mooie grasvelden en de toiletten worden heel fanatiek schoongehouden. Dit is de duurste camping tot nu toe, dus er mag ook wel wat tegenover staan. De eerste nacht slaapt Edwin slecht, vanwege de keukengeluiden van de busgroep. De tweede nacht slaap ik slecht, vanwege de harde wind. Er zijn hier veel groepen die met grotere of kleinere bussen een nacht kamperen, om dan in de vroege ochtend de canyon te beklimmen. Dus ik word weer voor dag en dauw mijn bed uitgesleurd, om die groepen maar voor te zijn.  Het is wel de moeite waard. Het pad gaat eerst steil omhoog, dan ben je boven op de canyon en heb je een prachtig uitzicht, ook de canyon in. Er is een kleine waterval, die meestal niet stroomt, maar nu wel natuurlijk. Edwin heeft zijn diarolletje in de auto laten liggen, zodat we alleen wat foto’s maken.

De wandeling duurt bijna 4 uur, en voert langs prachtige zandsteenformaties en langs bloedstollende afgronden zonder railing. Als je hoogtevrees hebt, kun je beter met een boek bij de tent blijven zitten. Bij het allerhoogste uitzichtpunt krijg ik het zelfs een beetje benauwd, je staat daar zo hoog boven alles uit dat het heel onbeschut aanvoelt. Natuurlijk zijn er altijd van die grapjassen die met hun benen over de rand gaan zitten. Er gebeuren regelmatig ongelukken, en er staan noodzenders op diverse plekken, zodat je de boswachter op kan roepen. Echt iedereen loopt deze wandeling, van kleine kinderen tot bejaarden met drie gehoorapparaten. Zandsteen loopt wel makkelijk, het is niet glad, en er zijn veel natuurlijke trapjes ontstaan. De uitzichten zijn echt fantastisch.

De middag brengen we door bij het zwembad. Donkere wolken rukken op, en we hebben het eten precies gaar als het begint te regenen. Beetje onweer en windstoten erbij, en het wordt zelfs echt koud! De volgende ochtend is de lucht weer prachtig blauw, de handdoeken zijn weer droog en we breken de tent op. Eerst weer naar de canyon, waar we nog een keer omhoog lopen via de andere kant, om alsnog wat dia’s te maken. Daarna lopen we de wandeling langs de Creek. Er stroomt nu zoveel water doorheen na de regen van gisteren, dat delen van het pad onder water staan, en we van steen tot steen moeten stappen om met droge voeten aan de overkant te komen.

Om elf uur zijn we weer bij de auto, en we maken eerst een kop koffie voor we de verdere reis weer aanvaarden. Het landschap is erg mooi, er staan behoorlijk veel bomen en struiken. Hier wordt minder begraasd, waardoor er meer onderbegroeiing is. Er bloeien zelfs bloemetjes in verschillende kleuren. Dit is behoorlijk droog gebied, maar de streek rond Alicante is droger en kaler.

Na een lang warm stuk weg komen we ruim drie uur later bij Yulara, het resort dat onderdak biedt aan de toeristen die naar Ayers Rock komen. Tegenwoordig heet dat Uluru, dat is de oude Aboriginal naam. Het resort heeft een aantal hotels, een camping, en een winkelcentrum. In de wijde omgeving is verder geen accommodatie. We schrijven ons in op de camping voor drie nachten. Het is een redelijk mooie camping, mooie grasvelden, en de campervans staan apart van de tenten. Maar een groot deel van het terrein is afgesloten. Er staan borden met “No camping today ; nature at work”. En inderdaad, er zit een konijn gras te eten. Dus we zetten de tent gezagsgetrouw op op de ons daartoe aangewezen plek, maar die bevalt ons helemaal niet! We worden tenslotte al een dagje ouder, we zijn geen jongeren die je makkelijk bij elkaar op een veldje propt. Edwin is zeer verbolgen, en dreigt met vandalistische maatregelen. Dat doet hij natuurlijk alleen tegen mij. Hij kan lekker zeggen dat zijn engels te slecht is, en dat ik wat anders moet regelen, en dat het belachelijk is dat ze het halve terrein afsluiten terwijl er nog zoveel kampeerders zijn, en dat hij net zo lief meteen weer afbreekt en weg gaat. (Maar in Australie betaal je meteen bij het inschrijven, en dit is de allerduurste camping van het land, dus drie nachten zullen we blijven!!). Hij heeft wel een beetje gelijk, dus ik ga naar de receptie en hang een verhaal op over mijn man die boos is enzovoorts. Er wordt wat overlegd, en we krijgen toestemming om achteraan het terrein te gaan staan. De tent weer afgebroken, en honderd meter verderop zetten we hem weer op. Nu staan we op een perfect plekje : prive grasveld, overdekte picknickbank erbij en een gasbarbecue met twee gewone gasbranders. Er staan nog wel een paar tentjes, maar een dag later staan we echt alleen. Heerlijk! Alleen de generatoren van het resort staan hier niet zover vandaan, dus er is wel een achtergrondbrom, maar dat zullen we graag doorstaan. Je mag niet teveel eisen hebben, zo midden in de woestijn.

We installeren ons en doen verder niet veel. We zijn best moe.

De volgende ochtend gaan we het Nationale Park in. (Entree 15 dollar per persoon). We rijden naar Uluru, de “rots”. Hij is inderdaad bijzonder. Er is een rondleiding door een boswachter om 8 uur, en dat lijkt ons wel leuk. Wij zijn betere rondleiders gewend dan het type dat ze hier op ons afsturen, dus al gauw verlaten we de groep. Later zien we ze weer lopen, hij heeft nog maar zes man over van de 16 waar hij mee begon. Zo wordt het nooit wat met hem, nu we zijn zelfvertrouwen nog verder ingedeukt hebben. We lopen zelf de wandeling, en kijken een poosje naar de mensen die langs de ketting omhoog klimmen. Wij hebben zelf niet de behoefte om dat te doen. We rijden om de rots heen, doen nog een andere kleine wandeling, en gaan naar het Culturele Centrum. Dat is een soort bezoekerscentrum over de Aboriginal-cultuur. Het is prachtig opgezet, het ziet er heel mooi uit. Buiten zitten een paar Abo-vrouwen en een paar boswachters. Ze vertellen van alles over het voedsel dat ze uit de bush halen, en de voorwerpen die ze gebruiken. Het was erg leuk om dat in het echt te zien, alleen jammer dat je van Abo’s en zelfs van het Centrum geen foto’s mag maken.

Terug naar het resort. Naar het postkantoor geweest, foto’s af laten drukken, en boodschappen gedaan. Er is een hele redelijke supermarkt, met een uitgebreid assortiment en redelijke prijzen. We kopen barbecuevlees, en genieten van een uitgebreide lunch met wijn. We hebben ontdekt dat je op de gasbarbecues, die geen rooster maar een vlakke plaat hebben, heel goed aardappelplakjes kunt bakken. Op de meeste campings moet je geld in de barbecues doen, maar in de nationale parken zijn ze meestal gratis, en hier ook. We sluiten ons eigen gastoestel niet eens aan, maar gebruiken de campkitchen overal voor.

We gaan even zwemmen in het kleine zwembad met ijskoud water, Edwin krijgt een waterijsje, en als we een beetje afgekoeld zijn lopen we even naar de bibliotheek. We willen wat meer informatie over de weg die Edwin wil rijden, maar er blijken ook internetterminals te staan. We kunnen nog een kwartiertje terecht voor ze sluiten. Het is een snelle verbinding, dus we printen heel gauw de meeste ingekomen mails, en sturen een paar kleine berichtjes terug. We kunnen niet alles afhandelen. De rest zal even moeten wachten. Bij de tent op ons gemak alles gelezen. Het is ontzettend leuk om zoveel mail te krijgen. We zijn weer helemaal op de hoogte. Iedereen doet zijn of haar best om ons zoveel mogelijk leuke dingen te schrijven. Af en toe zitten we hardop te lachen. Zowel Gerrit als Dick melden dat het weer goed gaat met de aandelenkoersen. En Ted schreef de laatste Staatsbosbeheer-ontwikkelingen, dus we zijn weer op de hoogte.

Dan wordt het tijd voor de grootste attractie van deze plek : de zonsondergang. We rijden het Nationale Park weer in, en scharen ons bij de tientallen auto’s die er al staan. Iedereen staat met fototoestellen en videocamera’s in de aanslag. Het duurt nog wel een uur voor de zon echt ondergaat. We maken een praatje met een stel uit Den Bosch, en we kunnen een boek dat we van Joke hadden gekregen ruilen voor een veel dikker boek, dus we hebben weer wat te lezen (736 bladzijden, kleine lettetjes).

De zon kleurt Ayers Rock inderdaad mooi rood, dus we maken ook een paar opnamen. Als je een VIP-tour geboekt hebt, staan er tafeltjes klaar, gedekt met wit damast, met wijnkoelers voor de champagne, en obers met zwarte hoeden op schenken de glazen vol en delen hapjes uit. Het uitzicht blijft hetzelfde, alleen fotografeert het lastig met in 1 hand een champagneglas en in je andere hand een hapje.

Daarna in file terug naar het resort.

De volgende ochtend weerstaan we de verleiding om om vijf uur op te staan voor de zonsopgang. We ontbijten op ons gemak en gaan naar een ander gedeelte van het Park, naar de Olga’s. Dat zijn rotskoepels die ook rood zijn, maar van ander materiaal zijn dan de Rock. Er loopt een mooie wandeling doorheen, met een redelijk zware klim naar een uitzichtpunt, maar verder goed te doen.

De temperatuur is weer prima : 32 graden en een lekker windje, af en toe een verkoelende wolk.

Het lied van de dag is (alweer) “Brandend zand en nergens waaaaaater”, maar dat gaat hier niet helemaal op. Er komen hier blijkbaar zoveel toeristen in moeilijkheden, dat er zelfs tanks staan met “emergency water” (dat is water voor noodgevallen, Maaike). Dus we kunnen onze flessen regelmatig bijvullen en komen met net zoveel water terug als we vertrokken zijn. Er staat best veel water in het kreekje, en zoals steeds vragen we ons af “zou er ook water gestaan hebben toen Gerrit en Anneke hier liepen?”  Om elf uur zijn we weer bij de auto. We gaan nu uitgebreid boodschappen doen om alle basisvoorraden weer aan te vullen. Weer even naar het postkantoor, weer een reisgids erbij gekocht ( Outback Australie, speciaal voor de minder gebaande wegen). Weer gebarbecued tussen de middag, even naar het zwembad, de troep in de auto weer georganiseerd en alle boodschappen weer een plekje gegeven. Toen weer naar de zondondergang gaan kijken. Het heeft wel wat, en we zijn toch hier. Er is vandaag wat meer bewolking, en de zon “doet’” het vandaag niet zo mooi als gisteren. Dat is ook balen als je zo’n dure champagne-zonsondergang geboekt hebt en de zon gaat niet mooi onder! We zagen twee mensen die zelf een ober ingehuurd hadden. Hij zette stoeltjes en een tafeltje neer, schonk de champagne in voor mevrouw en bier voor meneer.  Als je dat niets vindt, kun je ook nog per kameel of per helicopter naar de zonsondergang, of op de buddysit van een Harley Davidson.

Wat opvalt is dat ze hier geen Mart de Ruiter hebben, geen koffietent of patatkraam, geen ijscokarretje. Alleen bij benzinestations hebben ze volop koude frisdrank en ijsjes.

Morgen gaan we weer verder.

 

 

Nu even het vragenuurtje. Ja, we eten gezond. Als we een supermarkt in de buurt hebben en de dag erna eten we verse groenten en vers vlees. Meestal sla of broccoli, soms boontjes of worteltjes. We kopen ook wel eens een zak gemengde bevroren groenten, niet duur en dan blijft de koelbox lekker koud. Daarna wordt het een vegetarische dag, met pompoen/ui/aardappelschotel, gevolgd door macaroni met ham uit blik. Daarna witte bonen in tomatensaus, en als laatste hebben we dan pannenkoekenmix waaraan je alleen water hoeft toe te voegen, wat dus niet handig is op plekken waar geen water is, want ik ben erg zuinig op de watervoorraad in gebieden van schaarste. Af en toe een toetje, soms wat fruit, maar dat is hier niet te betalen.  Brood met gebakken eieren lusten we ook graag, we hebben nog wat andere blikken in voorraad, maar meestal hebben we binnen een dag of vier wel weer een supermarkt in de buurt.

Nee, het kamperen is niet echt “basic”.  We houden het prima vol, omdat het zulk lekker weer is. Hier is het overdag net boven de dertig graden, maar ’s nachts zakt de temperatuur tot een graad of veertien. En het is hier kurkdroog, en niet erg stoffig. We hebben laagzit-stoeltjes, maar een picknickbank is prettiger. We kunnen heel goed een dag of wat zonder douche of zwembad.

Edwins matrasje loopt langzaam leeg, dus we hebben een andere gekocht. Kampeerspullen zijn hier overal te koop. Onze tent houdt het nog steeds goed vol. We zouden hier eventueel een andere tent kopen, maar we hebben gezien hoe snel ozzies wegregenen, waardoor ons vertrouwen in de lokale tentenmakers wat gezakt is. En in de auto blijven toch de meeste dingen droog, wat op de scooter natuurlijk een heel ander verhaal is.

Nee, we hebben niets gepland voor de feestdagen. Ten eerste hebben we geen feestdagengevoel, en verder is het hier dan zomervakantie en hoogseizoen, en het enige wat we willen is een rustige kampeerplek.

Nee, dit wordt geen boek. Ik schrijf op iedere vakantie een verslag voor mezelf. Ik vergeet alles heel gauw, en als ik het opschrijf heb ik straks in het bejaardenhuis nog wat leuks te lezen. Mijn handschrift is onleesbaar, vandaar de computer. Op een lange reis is het wel leuk om mensen te laten weten wat we allemaal doen, en ik geloof dat mijn lezerskring zich aardig uitbreidt.

 

Nog een klacht van Edwin : hij mist de kruidige geuren van het Middellandse Zeegebied. Er staan hier kruidachtige planten genoeg, maar ze ruiken niet of niet lekker.

 

dinsdag 30 november 1999

 

Na een plek waar iedereen naar toe gaat wilde Edwin absoluut naar een plek waar niemand komt. Dus een flink stuk gereden. Eerst terug naar de Stuart Highway, toen een klein stukje omhoog, en daarna de onverharde weg op.  Via de Hugh River Stock Route en Maryvale naar Champers Pillar, een zuil van zandsteen die de ontdekkingsreizigers als baken gebruikten, en waar mensen van expedities voor wetenschapsdoeleinden uit 1870 en mensen die aan de telegraafroute werken hun namen in hebben gekrast. Alleen toegankelijk voor 4wd, en je kunt erbij kamperen. Totaan Maryvale is de weg best goed. Maryvale is een station, dat wil zeggen een veebedrijf, met drieduizend vierkante kilometer grond. De koeien lopen ergens in de bush, en worden af en toe met motorfietsen of helicopters bij elkaar gedreven. De koeien zijn behoorlijk wild, Edwin stopt altijd als er een paar langs de weg staan, maar daar moeten ze niets van hebben, ze zetten het meteen op een hollen.

Omdat de weg over de grond van een station loopt, moet ik om de haverklap uit de auto om een hek open en weer dicht te doen. Dit inspireert Edwin tot het bedenken van de perfecte moord : hij laat me uitstappen bij een hek, rijdt dan hard door en laat me achter, zonder water of pet of creditcard. Vijftig kilometer verderop doet hij net of hij pech heeft, blijft bij de auto zitten tot er een dag of drie later iemand langskomt. Tegen die tijd zijn mijn botten als schoongepikt door de kraaien, en Edwin zegt dan dat ik ben gaan lopen om hulp te halen. Gezellig he, zo’n jongen. Zo houdt hij het spannend.

Veel stations aan toeristische routes verkopen benzine, en deze heeft een soort kruidenierswinkeltje erbij, ook voor de aboriginals. Die hebben zich behoorlijk aangepast aan de westerse leefwijze, en consumeren bijna net zoveel cola, chips en ijsjes als “white fellows”.

Maar het is een hele geruststelling, na al die kilometers niets, om te weten dat er mensen zijn, met water en een koelkast. Na de station is het nog 42 kilometer naar de pillar, en dat is een lastige weg, met een paar steile stukken, veel wasbord, en nog wat modder van regenbuien van een week geleden. Ik heb er een beetje genoeg van. Al dat gehobbel, veel te lang in de auto gezeten, en dat voor zo’n stom stuk steen. De kampeerplek is wel aardig, maar er is natuurlijk geen water en da gasbarbecues doen het niet. Edwin is helemaal lyrisch, want we staan alleen, en de zon gaat zo mooi onder, en het is allemaal fantastisch. We zijn allebei moe. Er zitten hier behoorlijk veel bushflies, dat zijn kleine, vervelende vliegen, die de hele tijd om je gezicht heenzeuren. Ze willen in je ogen kruipen, en in je mond, en Edwin heeft er al 1 ingeslikt! Gelukkig houden ze op als het donker wordt (19.30 uur), maar dan nemen de muggen het over. De mieren gaan gewoon 24 uur per dag door. Edwin heeft in een maand tijd al drie spuitbussen anti-alles leegespoten, maar de mieren blijven gewoon bijten, de muggen steken en de vliegen zeuren.

We slapen allebei slecht, vanwege geritsel, geknaag, gewapper, gehijg en geknabbel,voor, naast en achter de tent, en omdat het heet is. Dus ruim op tijd wakker voor de zonsopgang, want die moet natuurlijk ook vastgelegd worden.

Daarna gaan we weer verder, buiten de gebaande wegen. We gaan de “Old Ghan route” rijden, een 4wd route langs een voormalige spoorlijn.

Eerst terug naar Maryvale, waar we tanken. De jongen bij de pomp heeft geen idee van de “roadconditions”, terwijl in het boek staat dat je altijd aan een “local” moet vragen naar de toestand van de weg. Hij is nog nooit in Finke geweest, en waarom zou hij ook, het is een gat waar vier abo’s wonen, en alleen toeristen willen daarheen. Maar een paar dagen geleden waren er reizigers in zijn winkel geweest en die hadden gezegd dat het “quiet rough” was. Nou ja, het is droog, dus de route moet goed begaanbaar zijn. De oude spoorlijn is opgeheven omdat hij niet rendabel was, en bijna helemaal afgebroken. Er liggen nog wat bielzen langs de kant en honderden “dog spikes” , een soort bouten. Je kunt over het oude trace rijden, maar dat is vaak wasbord geworden, of over de track  ernaast, maar die heeft lekkere heuveltjes, als een soort achtbaan voor kleuters, en dat is wel even lekker, maar dat wordt je ook zat. Kortom, het is een prachtige route, maar het schiet niet op. We rijden wel grote stukken over een mooi zandbed. Het autootje is oersterk, en de vering is perfect. Wasbord is heel vervelend, alles rammelt en trilt. We hebben het dashboardkastje al helemaal leeg gehaald, en het vak voor de cassettebandjes leeg gemaakt, en dat scheelt al in de herrie.

Langs de route staan ruines van stations, met watertanken. We lunchen bij een naargeestige bouwval, waar de golfplaten naargeestig kreunen in de wind. Het lijkt wel of ze ieder moment naar beneden kunnen komen om een nietsvermoedende toerist te onthoofden. Hebben we straks toch de Flying Doctors nog nodig.

Het is een beetje spookachtig allemaal, en het is 130 kilometer naar Finke, en er is niets dan landschap en zand, en zon. Edwin wordt helemaal lyrisch als hij schilderachtige hoopjes dogspikes ziet liggen, ik heb het na tweehonderd van die dingen wel gezien. Tussen Maryvale en Finke hebben we helemaal niemand gezien. In Finke is een benzinestation en een winkeltje, waar de blanke eigenaars verrassend veel dingen verkopen. We kopen diepgevroren worstjes voor vanavond en een heerlijk ijsje. Dan moeten we door naar een kampeerplek. De spoorlijn buigt af, en we gaan naar Mount Dare, een station waar je kunt kamperen. Over weggetjes vol stenen bereiken we de camping. We tanken, kopen een koud biertje en zoeken een plekje uit. Het barst hier van de papagaaien. Er zijn echter nog veel meer mieren. Edwin spuit er flink op los op de tentplek. De auto staat iets verder onder een schaduwboom, en iedere keer als ik wat uit de auto moet hebben wordt ik door de mieren gebeten. Dan maar mijn dikke sokken aan! Zo, nu voel ik ze niet meer. We bergen steeds alle etenswaren op in de auto, vanwege de beesten die in de nacht willen meegenieten van ons voedsel. Ook overdag kun je niets laten liggen, zodra je je kont keert is de vuilniszak kapot gescheurd, en zelfs in de tandpastatube is een gat gepikt. Maar het gevolg is wel, dat ik steeds heen en weer loop tussen auto en tent.

Dit is een leuke kampeerplek. In de winter is het druk, nu zijn we de enige kampeerders. De voormalige boerderij is opgekocht door het Nationale Park, en nu is er geen vee meer, alleen toeristen. De vrouw des huizes had de dochter van Pamela kunnen zijn. Ze is heel aardig, en heel bleek. We weten nu waarom al die Australiers zo wit zijn  : ze zitten de hele dat binnen, lekker bij de koelkast en de televisie, met de airco aan. Dan heb je geen last van vliegen, mieren, of muggen, of de hitte.  Als de generator uitgaat is het heerlijk stil ’s nachts. Toch slapen we niet echt lekker, want als de vliegen bijna weggaan arriveren de muggen al, en de mieren gaan natuurlijk ook gewoon door. Voor we naar bed gaan zitten we nog even buiten te lezen We hebben de stoeltjes vlak naast elkaar gezet en zitten onder het muskietennet. Het is geen gezicht, maar het houdt bijna alle vliegen op een afstand.

De volgende ochtend zitten de vliegen al op ons te wachten. Ik dacht eerst dat het regende, hoorde tik-rik-rik op de tent, maar de hemel was toch onbewolkt. Blijkt dat het de vliegen zij die aan komen en op de tent landen om ons een heerlijke goedemorgen te wensen. We hebben ons ontbijt nog nooit zo snel naar binnen gewerkt (zonder per ongeluk een vlieg op te eten) en breken als de sodemieter de tent op. Om kwart over zes rijden we alweer. Deze vliegen houden niet van autorijden, we zijn ze gelukkig gauw kwijt.

We hebben een aardige route voor de boeg. We zouden naar Dalhousie Springs, warme bronnen in de woestijn. Moet heel bijzonder zijn. Er schijnen nogal veel muggen te zitten, dus we wilden er niet kamperen, maar de weg er naar toe is bezaaid met losse steenslag en daar hebben we ook geen zin in. We keren terug naar de hoofdroute, richting Oodnadatta. De weg is afwisselend, van pasgeschoven prachtig zand met heuvels die heerlijk rijden bij Hamilton Station, tot wasbord en stenen op andere plekken. Het heeft niet zo heel lang geleden geregend. Op 1 plek moeten we zelfs iets omrijden, omdat er nog te veel water op de weg staat, daar waar de weg een creek kruist. De sporen van een andere auto die een paar dagen geleden veel moeite heeft gehad om door de blubber heen te komen, zijn duidelijk te zien. Hier wil je niet zijn als het regent. De klei plakt verschrikkelijk en houdt het water heel lang vast. Het zinkt niet weg, en met deze wind en zon zou het snel moeten opdrogen, maar de plassen zijn zo groot geweest dat er nog water staat.

Het is 200 kilometer naar Oodnadatta. Mijn normen beginnen zich aan te passen aan de afmetingen van het land. Een maand geleden zou ik er niet over gepeins hebben om ze ver onverhard te rijden (0ver mijn lijk, zou Irene zeggen). Nu ik weet dat er zulke trajecten zijn van wel 600 kilometer zonder benzinestation of andere voorziening, is 200 kilometer niet echt veel.

Deze weg rijdt heel vlot, de wegenschaaf heeft niet zo lang gelden flinke stukken onder handen genomen en tussen de middag zijn we al in Oodnadatta. We stoppen bij het Pink Roadhouse, een benzinestation/garage/cafe/restaurant/bar/winkel/postkantoor in 1 pand verenigd, en dan hebben ze ook nog een kampeerterrein. De eigenaars zetten overal in de woestijn wegwijzers en maken kaarten van de omgeving. Ze zetten informatiepaneeltjes neer bij bezienswaardigheden, en weten alles over de omgeving en de conditie van de wegen. Verder verven ze alles roze.

We tanken, kopen een ijsje en hangen wat rond. We kijken de foto’s en de krantenknipsels die ophangen, en denken over doorrijden of hier kamperen. Het wordt nu met de dag heter, en er komen iedere dag een paar miljoen vliegen bij, dus eigenlijk willen we doorrijden. Het spoorwegmuseum hier is gesloten, en verder is er weinig te zien behalve schroot en afval. De spreekwoordelijke outbackgastvrijheid bestaat echt. De vrouw des huizes zegt dat we wel even in haar zwembad mogen, dan kunnen we even afkoelen, en daarna bekijken of we verder rijden of niet. Dat is ontzettend aardig van haar. We genieten enorm van het koude water, frissen helemaal op. We kopen nog wat te drinken en een prachtig stuk diepgevroren vlees, en we kunnen er weer tegen. Het slechtste stuk weg hebben we gehad, heeft ze ons verzekerd. Het is een beetje bewolkt geworden, dus minder heet in de auto.

We rijden door en volgen de spoorweg verder naar het zuiden. Bij de ruines van een telegraafstation mag je kamperen. Op het eerste gezicht valt de plek een beetje tegen, maar als we eenmaal staan en de zon gaat onder, is het hier fantastisch. Vier wilde ezels komen dicht bij de tent uit een beekje drinken, de sterren komen aan de hemel en heel in de verte zien we het weerlichten. Zwaar romantisch, zou Gerrit zeggen. De ruines zijn ook erg leuk, met mooie informatiepanelen erbij.

Er is hier in het verleden zo vreselijk veel werk verricht aan de Telegraafroute en aan de spoorlijn, en het heeft allemaal vrij kort gefunctioneerd. Hoewel wij dingen van 120 jaar oud niet echt bijzonder vinden, is de geschiedenis van deze onherbergzame plekken toch indrukwekkend.

Vooral het idee dat die mensen hier een groot deel van het jaar in de hitte en de vliegen hebben gezeten, vervult ons van bewondering. Ons niet gezien, we gaan zo snel mogelijk verderop.

Tot nu hebben we toeristen die met een vliegennetje over hun hoed liepen uitgelachen, maar nu zien we de noodzaak ervan in. Het is gewoon geen doen. De vliegen kruipen in je neus en in je oren, het zijn er tientallen tegelijk en ze weten precies wanneer je je handen vol hebt zodat je ze niet weg kunt jagen. Gek worden we ervan. Onder het muskietennet schil ik aardappelen, snijd ik de uien en maak kleine stukjes van de pompoen. Dat is niet echt handig. Morgen gaan we op zoek naar een vliegvrije camping.

 

1       december 1999.

 

Vandaag begint de zomer. November is opmerkelijk koel geweest, hebben wij even geboft!

We vervolgen onze route, via William Creek. We komen langs de grondgebieden van Anna Creek, de grootste “cattle property” ter wereld, namelijk 30.000 vierkante kilometer. Er loopt ongeveer 1 koe per vierkante kilometer. Ze zien er best uit, maar er is niet veel te vreten naar Hollandse begrippen.

In William Creek (1 hotel/benzinestation/pub/garage/camping) heerst een lichte paniek, want de keuringsdienst van waren komt over een uur kijken. Wij hebben gezien dat we weer een lekke band hebben, maar hij is nog halfvol. We worden meteen geholpen, het is maar een klein gaatje en het kan geplakt worden. De mensen zijn zo vriendelijk en zo ontspannen. Als er een buurman binnenkomt is de inspecteur van gezondheid alweer vergeten en zit iedereen lekker aan de bar. Dit gat in de grond heeft 14 inwoners, waaronder twee kinderen die les krijgen via “the school on the air”. Oodnadatta was een wereldstad, met wel 200 inwoners!

Buiten is het heet, binnen is het lekker en ze hebben koude frisdrank. De band is weer gemaakt, de benzinetank weer vol, we hebben weer wat gedronken en wat meegemaakt. En we konden ook nog met de creditcard betalen! Het is hier onbeschrijfelijk fantastisch. Ik ben blij dat wij hier niet hoeven te wonen.

We gaan door. Geplande kampeerplek : Marree, einde van de Oodnadatta Track, weer 200 kilometer verderop. Edwin rijdt nog voorzichtiger, voorlopig hebben we lekke banden genoeg gehad. We komen de wegenschaaf tegen, en daarna is weg een stuk slechter. Het landschap wisselt voortdurend. Rode duinen, witte zoutmeren, groen zand, rode stenen, zwarte stenen, gat in de weg, wel struiken, geen struiken, heuvels, vlak land, alles is voorradig hier. Zelfs af en toe water, of een huis.

Maar we hebben er een beetje genoeg van. Te heet, te veel vliegen. Bij een oud spoorwegstation doet Edwin de motorkap open. Hij had een nieuwe rammel gehoord, en nu blijkt dat de accu bijna los ligt. Een boutje is al weg, maar het lukt om de boel weer redelijk vast te krijgen (handig, zo’n tool).

Daarna denk ik bij iedere harde hobbel dat we onderdelen verliezen of weer een lekke band hebben, maar we redden het tot Marree. Daar is de outback officieel afgelopen. We hebben nog wel 80 kilometer onverhard te gaan, maar dat stelt niets voor voor ervaren outback reizigers zoals wij!

Ja ja, grote mond, maar ik heb hem af en toe wel zitten knijpen. Geheel onterecht natuurlijk. Wat naar mijn maatstaven afgelegen is, ligt naar lokale maatstaven aan de grote weg.

Het was een echt avontuur, we hebben een klein beetje meegemaakt van de echte outback. Het is onvergetelijk.

In Marree eten we wat, en we zetten de tent op. Plekje met gras, geen drinkwater. Bij het station is een regenwatertank, daar kun je drinkwater uit tappen. Het water dat ze opboren is zilt.

Een heerlijk koud biertje gekocht, en wat foto’s gemaakt.

Het was even afzien, maar zeer de moeite waard.

           

zondag 5 december 1999.

 

In Leigh Creek komen we weer bij van ons outback-avontuur. Er is een benzinepomp en een supermarkt, en een VVV. Een hele enthousiaste vrouw vertelt ons van alles over de omgeving. We hadden de camping al geinspecteerd en afgewezen, omdat er geen schaduw of gras was, maar bij de dam is een plek waar je gratis kunt kamperen, vertelt ze ons. Er zijn geen douches, maar wel toiletten, en yellow-footed rock-wallibies, oftewel mooie kleine rotskangoeroetjes. We praten wel een uur met haar, vertellen over wat we al gedaan hebben en van alles over Holland. Ze is spontaan, houdt van een grapje, is dik en erg gezellig. Ze vertelt dat er zaterdag een “pageant” is, en dat we dat niet mogen missen. Het blijkt een soort parade te zijn, met een braderie en kermis, gecombineerd met de intocht van de kerstman. We weten niet eens in wat voor dag we leven. Het blijkt donderdag te zijn, en het is een uur later dan ons horloge aangeeft. We zitten weer in een andere staat. De Northern territory hebben we verruild voor South Australia, en hier doen ze wel aan zomertijd. Het is ontzettend gezellig om met haar te kletsen, en we volgen haar raad op. Eerst vullen we de voorraden aan, dan rijden we 10 kilometer naar de dam. Er zijn geen echte tentplekken, en bovenop waait het erg hard, maar op de lager gelegen parkeerplaats vinden we een beschutte plek onder een paar bomen. Op de radio waarschuwen ze voor zware onweersbuien, dus gelukkig heb ik weer iets om me zorgen over te maken. Edwin zet alles stormvast, en graaft een grote geul zodat we niet onderlopen. We zien geen kangoeroes, wel mieren, muggen en vliegen, en het waait behoorlijk hard. Edwin wast de auto, ik ruim een beetje op, we zijn moe en gaan vroeg naar bed. Het gaat steeds harder waaien en de bewolking rukt op. Het is ontzettend heet in de tent, maar vanwege de naderende regen durven we het dak niet open te laten. Een uur later regent het inderdaad, daarna wordt het weer droog, en als we dan optimistisch het dak van de tent opendoen begint het meteen weer te regenen. Het gaat niet echt hard, en het onweer blijft heel ver weg, dus ik heb me weer eens voor niets druk lopen maken. De windstoten gaan wel de hele nacht door. Door de boomtoppen horen we de wind keihard aankomen, maar we staan zo beschut dat de meeste wind de tent niet bereikt.

Het is dus geen rustige nacht, maar tegen de ochtend slapen we nog een poos goed door.

Vrijdag doen we eerst rustig aan. Edwin leest, ik schrijf alle kerstkaarten. Het is vrij warm, het is een beetje onwerkelijk om in korte broek kerstkaarten te schrijven. Dit dorp heeft een postkantoor, en de kaarten moeten nu de deur uit, dus het kan echt niet langer uitgesteld. We beperken het aantal drastisch (23), sturen de floppy op naar Menno en drie rolletjes naar Gerrit.

Er komt een man de machinekamer bij de dam controleren, en hij zegt ook meteen dat we naar het dorpsfeest moeten komen. Ook deze man heeft weer een zonnebril die zijn halve gezicht bedekt. We praten best lang met hem, maar we weten niet hoe hij eruit ziet. Uit het kraantje hier blijkt drinkwater te komen. Al het drinkwater komt achter de dam vandaan, het wordt gedesinfecteerd en gechloreerd, en het is goed drinkwater, zegt hij. Nou, wij vinden het smerig ruiken en smaken, er zit een sterke grondsmaak aan. Dat hebben we maar niet gezegd. Omdat het pas geregend heeft is het misschien wat troebel, geeft de man toe, we kunnen beter in het dorp water halen. Het water in het dorp is helder, maar smaakt net zo vies.

Leigh Creek is een heel bijzonder dorp. Er wonen alleen mensen die in de kolenmijn werken, tien kilometer verderop. De Mijnbouwcompany heeft het dorp aan laten leggen, en regelt verder alles. De mensen betalen 35 dollar huur per week, maar als je met pensioen gaat, moet je het huis uit. Het is een dorp vol dienstwoningen, eigenlijk. De mannen werken in de mijn en de vrouwen houden het dorp draaiend. Die werken in de supermarkt, het zwembad, het benzinestation en bij de plantsoenendienst. Het dorp is rond 1980 gebouwd, alle voorzieningen liggen in het midden, en de woonwijkjes liggen er om heen, het is een beetje kunstmatig, maar wel veilig en schoon. Er wonen 800 mensen, en op school zitten 200 kinderen. Er is eigenlijk helemaal geen goed drinkwater voorhanden hier in de omgeving, en alles wordt uiterst ecologisch aangepakt om de mensen toch een aantrekkelijke woonomgeving te bezorgen.

Bij het uitkijkpunt over de mijn staat een grote Bridgestoneband, die 280.000 kilometer gereden heeft in de mijn, een wereldrecord. Er staat ook een grote dragline, waar je binnen in kan. De mijn is aan de oppervlakte, en de kolen gaan per spoor naar Port Augusta, naar de krachtcentrale.

We bezoeken het postkantoor, weer het VVV, en dan de school, waar we gratis kunnen internetten!! Het is een snelle verbinding. Edwins brief aan Sandra loopt helaas vast en ik krijg het document van Gerrit niet geopend omdat er geen Word opzit, maar verder gaat het prima. De aandelen zijn weer een beetje gestegen, en we snuffelen ook nog even in de boeken. Voor zo’n kleine plaats is dit een prima bieb! Het weer is prima, helder zonnig, niet te heet, we zitten nog een poosje bij de tent en gaan vroeg naar bed.

Zondagochtend blijkt dat er nog andere kampeerders staan, we hebben ze niet eens horen komen. We hebben een stuk beter geslapen, vooral omdat het nu lekker afgekoeld was. We gaan de wandeling maken die hiervandaan naar het uitzichtpunt over de dam gaat. Het is hier allemaal behoorlijk droog en rotsig, maar af en toe staan er wat bomen. We lopen twee uur, nog steeds geen wallibi met gele voeten gezien. Na de koffie gaan we weer naar het dorp, doen boodschappen, lunchen op een bankje en gaan om 1 uur naar het zwembad. Ze hebben een bad van Olympische afmetingen, met een spartelbadje en een bubbelbadje, weelderig groene grasvelden met schaduw, en een diepvries vol ijsjes. Het is fantastisch, heerlijk fris water, lekker rustig, alleen de radio staat een beetje hard. We zwemmen en lezen in de schaduw tot om vier uur het bad dichtgaat. Gauw nog even gedouched en haren gewassen, schoon shirt aan en we zijn er klaar voor. Laat de Kerstman maar komen. We volgen de massa, kopen een biertje en wachten in de schaduw tot de optocht begint. Iedereen is op zijn paasbest. Bijna alle mensen lopen met een blikje frisdrank of bier over straat. Iedereen loopt constant te drinken. Dit weer maakt dorstig!

Eindelijk komt de optocht langs. Het is zoals overal ter wereld : eerst de politie, die af en toe de sirene laat loeien, dan de brandweerauto, en de ambulance. Vervolgens de verenigingen en de school, en wat er verder nog overblijft, zoals de lokale omroep, de mijn en de sleepdienst. Het is groot feest : verkleedde kinderen gooien snoepjes naar de toeschouwers, af en toe gooit er iemand water, en er wordt geroepen en gelachen. De rij wordt afgesloten door een minder gemotiveerde Kerstman. Hij zou waarschijnlijk op een kameel komen werd er gezegd, maar vorig jaar viel hij van het paard, dus nu hebben ze hem veiligheidshalve in een luie stoel achter op een truckje gezet.

Ik vraag me af of het cultureel correct is om aboriginal meisjes te verkleden als engeltje en in een kerststalletje te laten figureren. Ze zien er schattig uit, maar het voelt raar aan.

Na een rondje door het dorp wordt alles opgesteld op het feestterrein. De kerstman gaat onder een partytent zetten (schaduw!) en moeders met kinderen staan netjes in de rij. Het bekende ritueel volgt : kind op schoot bij kerstman, kind huilt, krijgt wat snoep en een goedkoop cadeautje, en hup, de volgende. Ook abo’s staan in de rij met hun kinderen. Sommige half- of kwartbloeden zijn trouwens erg knap!

Het springkussen wordt opgeblazen, de draaimolen komt op gang, de eerste bierblikken gaan open en de suikerspinmachine draait. Iedereen is er, ook mensen die hier gewoond hebben komen ieder jaar terug voor dit feest. We hebben net alle tentjes bekeken en zijn weer op weg naar de auto als we Nadia van het VVV tegenkomen. Ze begint meteen weer een praatje, en haar man is er ook bij, en een vriendin, en Chrissie en haar man, die in Europa geweest is met vakantie (1 dag Nederland, oftewel Amsterdam met juffrouwen achter rode ramen). Om een paar uur samen te vatten : het is gezellig, we lachen en drinken en praten, en hebben het erg naar onze zin. Ze vinden het leuk om eens met andere mensen te praten. Het is niet altijd prettig om ergens te wonen waar je collega’s ook je buren en je vrienden zijn, en waar iedereen elkaar kent. Edwin heeft vooral veel succes met het verhaal over zijn 4wd-cursus, over dat er in Nederland een parcours is aangelegd waarop je 4wd kunt rijden, omdat er geen onverharde wegen meer zijn waarop je dat kunt leren. Ze liggen helemaal dubbel. En dat ons land net zo groot is als het grootste cattle station hier, waar 20 mensen wonen, is onvoorstelbaar.

Voor we het weten is het donker, tijd voor het vuurwerk. We hadden het niet verwacht, maar het is echt prachtig. Groots en kleurrijk. We zitten er vlak onder, en we genieten als kinderen.

Daarna nemen we innig afscheid (e-mail adressen uitgewisseld) en gaan terug naar de tent. We hadden vlees in de koelbox, dus voor alle zekerheid bakken we dat nog maar even. Zitten we om 11 uur’s avonds t-bone te eten onder een prachtige sterrenhemel. Verderop staat twee meiden, die alle muggen naar zich toe getrokken hebben. Het is windstil, een prachtige nacht.

Zondagochtend rijden we weer wat verder. Via Beltane, een historisch stadje waar je een oude kopermijn kunt bekijken, rijden we het Flinders Range Nationale Park in. Mooi landschap, met wat hogere bergen, veel droge kreken, af en toe een kangoeroe en mooie bomen. We vinden een mooie kampeerplek, met gloednieuwe picknickbank, en veel rust. Een paar Duitse hippies staan verderop, en er zijn wat vliegen. (Ulrike, een jaar of 21, rastahaar, kind op de rug onder de vliegen, komt vragen of we sigaretten hebben. Ze gaan naar Alice Springs, daar is het nu 42 graden. Onze planning was toch iets beter).

 Onder de bomen is het heerlijk, een bijeneter vliegt fouragerend langs, af en toe komt er een roofvogel in een boomtop zitten en de kaketoes krijsen. Verder is er niets. We zijn best moe. Het was ontzettend leuk gisteravond, maar best inspannend. Ik lees nu vrij veel engels, en dat komt mijn conversatie ten goede, maar Edwin was op een gegeven moment helemaal leeg. Bier helpt de woordenschat dan wel weer op peil. Een rustige middag is nu alles wat we nodig hebben om weer een beetje bij te komen.

 

donderdag 9 december 1999

 

Volgens boeken en gidsen moet de Flinders landschappelijk echt fantastisch zijn. Wij zijn wel wat gewend, het lijkt een beetje op de droge uitvoering van de voorlopers van de Pyreneeen. Er zijn wel een paar hele mooie  plekken, zoals de Brachina Gorge, en er staan meer bomen dan we de afgelopen 1000 kilometer gezien hebben. Dit park zal in het voorjaar prachtig zijn, als alles groen is en de bloemen bloeien. Nu voelt het alsof het hek achter ons dicht zal gaan. De tweede nacht staan we in Wilpena, het hart van het park. Er is een bezoekerscentrum en een winkel/benzinepomp/restaurantje, en een resort.  Op een 100 hectare grote camping in nationale Park stijl, en er staan nog drie andere stellen, verder is het leeg. Het is heet, we staan helemaal achteraan, en het is zover lopen naar de wasruimte dat ik me moet insmeren, hoed op, en water mee. We doen de hele middag niets, net als de kangoeroes. Het enige dat vol te houden is bij deze temperaturen is af en toe onder de koude douche gaan staan, en verder onder een boom gaan liggen.

“s Avonds kunnen we eindelijk weer eens de ouders bellen. Henk en Riet vertellen dat er een wild zwijn in onze tuin heeft zitten wroeten, en een paar coniferen ontworteld heeft.

De vliegen zijn tegen de grens van hinderlijk aan, en in de telefooncel worden we massaal aangevallen door de muggen. Overdag was het 37 graden, de nachten koelen af naar 14 graden, en dat slaapt heerlijk! De volgende ochtend gaan we eerst een stuk wandelen, maar Edwin vindt het te ver lopen naar het wandelingeninfobord (nog verder dan naar de wasruimte), dus nemen we de wandeling die het dichtst langs de tent loopt. Helaas blijkt dat een zes uur durende wandeling naar een hoge top te zijn. Het is weer behoorlijk warm, en als ik na een half uur ga tegenstribbelen, geeft hij opvallend snel toe en gaan we terug. Er moet hier een ‘pound’ zijn, een soort kraterachtige kom omringd door de bergen, maar die hebben we dus niet gezien. Het is te heet om nog een stuk te lopen. Weer op weg dus, langs de kangoeroes en emoes, naar de kust.

De planning was dat we in Quorn zouden kamperen, een schattig dorp vol oude geveltjes, en met een leuke camping. We zijn er al om elf uur, we rijden en rondje en hoewel het zwembad vlak bij de camping is, het stationnetje er ook erg fotogeniek uitziet en de camping lekker rustig is, rijden we toch door. Het is te heet, we willen naar de kust, we willen groene dingen zien, en de zee.

Langzamerhand wordt het wat vruchtbaarder, wat groener en het landschap wordt wat vriendelijker.

We rijden even Port Augusta door, maar dat kan ons niet echt bekoren. We gaan het Yorke schiereiland op. Nationaal Park Mount Remarkable is gesloten. Het is vandaag een “total fire ban day”, oftewel het is absoluut verboden om buiten vuur te maken. Het bosbrandgevaar is nu zo groot, dat sommige parken gewoon afgesloten worden. Geen mensen, geen bosbrand. Vanaf 1 december mag je al geen houtvuur stoken, maar alleen op gas koken. Zodra alles nog droger wordt, worden de maatregelen strenger. Het zal dus een andere kampeerplek moeten worden.

Tussen de middag zien we ons eerste stukje strand, en dat is nogal een teleurstelling. Het is heet maar grijs, bewolkt weer, de zee begint pas ergens bij de horizon en tussen strand en zee liggen honderden meters zeegras. Het dorpje is in verval. Bij de picknickpbanken ontmoeten we een Zuidafrikaan met zijn vrouw, die op 9-jarige leeftijd van nederland naar Australie is verhuisd. Ze wil haar Nederlands wel even oefenen. Ze hebben veel rondgereisd, en ze vertellen dat de hele kust hier grijs, grauw en onaantrekkelijk is. Ze halen ons bijna over om de Nullarboir Plain over te steken naar West-Australie, waar de temperaturen beter zijn, het water helderder is, kortom, waar het leven mooier zal zijn. Ik had het over-mijn-lijk-veto uitgesproken over de route (weer duizend kilometer woestijn doorkruisen) maar ik was bijna bereid om toch die kant op te gaan. Gelukkig ziet Edwin het ook niet zitten. We kijken het eerst wel even aan hier. Het is heerlijk om weer in de bewoonde wereld te zijn, waar winkels een uitgebreid assortiment hebben, en airco, en waar goed drinkwater uit de kraan komt. Het is wel wennen, hier hebben ze rotondes en stoplichten, en soms zit er een auto achter ons! Dat hebben we heel lang niet meer meegemaakt. Toch missen we de Outback wel een beetje.

We komen terecht in Port Pirie, wat een leuke stad blijkt te zijn. Veel winkels, oude gevels, leuk station, sfeervol. Het is een havenstad met industrie en graanoverslagsilo’s. De boulevard is mooi, en vlak bij de camping is een strandje waar we even zwemmen. He is heet, heet, heet. Het weerbericht belooft onweer en afkoeling.

Woensdagochtend vroeg worden we wakker onder een zeer dreigende lucht. Edwin zet koffie, ik breek de tent af en alles zit droog in de auto als het onweer losbarst. We ontbijten in de campkitchen, met mooi uitzicht op het onweer. Om kwart over zeven is het redelijk opgeklaard en rijden we weg. Via Wallaroo rijden we langs de westkust van het schiereiland naar beneden. Langs goudgele graanvelden (gedeeltelijk al geoogst), oude boerderijen en met bomen omzoomde wegen rijden we naar de duinen. Op weg naar de camping gaan we eerst langs een groot stuifduin. Daar vinden we een mooie vrije kampeerplek. Er is geen schaduw, dus maken we eerst een afdakje van de tentstokken en een kleedje waaronder we met de stoeltjes in de schaduw kunnen zitten. Het uitzicht is prachtig : een mooie baai, zandstrand, inmiddels weer stukken blauwe lucht en we zien zelfs dolfijnen langszwemmen. Het resterende wildleven bestaat helaas voornamelijk uit bushflies.

Edwin gaat even zwemmen en zonnen, ik zoek wat mooie schelpen. Het barst hier van de wenteltrapjes (irene, kom gauw met het lijmpistool!).

Een half uur later komt er een zeer donkere wolk heel snel opzetten. De tent staat als de eerste druppels vallen, twee uur later is het weer droog. Alle planten zien er heel vertrouwd uit. Het is echt duin, maar als je goed kijkt is alles net even anders.  Lekker rustig plekje, we slapen heerlijk.

Donderdagochtend bellen we Dick op. Hij wordt vandaag “gestript”. Edwin had gisteren al pijn in zijn buik en koude rillingen bij de gedachte alleen al. Enig leedvermaak is wel op zijn plaats. Dick heeft Edwin nogal geplaagd, nu zijn de rollen even omgedraaid.

Het is koud, 18 graden, en dat is wel even wennen na de hoge temperaturen van de afgelopen dagen. Het voelt gewoon vies aan om weer een lange broek aan te trekken. In Minlaton kijken we wat rond, doen boodschappen, tanken, en zitten een poosje aan de leestafel in de bakkerij. Kopje cappucino, grote chocolade-donut erbij, even de krant en de roddelblaadjes lezen en we zijn weer zover opgewarmd dat we verder kunnen. De dorpjes zijn onbedorven. Soms staat er een informatiebord voor een winkel, met een oude foto, en een beschrijving van de geschiedenis van het pand. Rond 1860 is de boel hier ontgonnen door Duitsers. Er zijn veel piepkleine kerkjes. De kustplaatsjes hebben geen echte haven, maar een lange aanlegsteiger. Toeristen komen hier om te hengelen of om krab te vangen, de professionele visserij zoekt zijn heil ergens anders.

Langs de kust rijden we naar beneden, over meestal onverharde wegen. Nog steeds golvende goudkleurige graanvelden, oude of opgeknapte boerderijtjes, door bomen omzoomde wegen, schapen en duinen. Af en toe een prachtig, rustig strandje. We zien pelikanen en aalscholvers op het strand, vinden nog meer mooie schelpen, bekijken het prachtige uitzicht vanaf de vuurtoren en vinden uiteindelijk een kampeerplek onder Corny Point. Hier mag je officieel vrij kamperen. Er is een (vies) toilet, er staan 10 vuilnisbakken, en verder zoek je het maar uit. We hebben een prachtig beschut plekje, en achter de tent hebben we ons eigen uitzichtpunt. Het is nog steeds redelijk bewolkt. Als de zon doorkomt is hij ontzettend heet. Het is lekker om voor de afwisseling eens een koele dag te hebben. Ik krijg bijna zin in sokken!

 

Even een lesje australische taal, speciaal voor Maaike. De keutels van een kangoeroe heten “droppings”, oftewel: dat wat hij laat vallen. Leuk woord, he? Nu Steven zindelijk is, maakt hij ook droppings!

Ze zijn hier nogal lui, dus ze korten alles af. “Vegetables” zijn groenten, maar dat vinden ze te lang, dus zeggen ze “veggies”. Een zonnebril is in het engels “sunglasses” maar dat is ook te veel moeite, dat wordt “sunnies”. Het allermooiste woord is “spectaculair”. Daarvan maken ze : “spekkie”. We hoorden een mevrouw op de radio, die een ontzettende onweersbui meegemaakt had. Het was behoorlijk spekkie geweest, zei ze. Wij vinden de kust hier nogal spekkie!

Australie noemen ze “Oz”, dus iemand uit Australie is een “Ozzie”, en iemand die in Tasmanie woont is een “Tazzie”.

 

Dan even het menu van vandaag. Lamskoteletjes (2,50 dollar) met ratatouille (heerlijk geworden!) en verse ananas toe. Het lijkt wel een kerstdiner, hier kan geen restaurant tegenop!

 

zondag 12 december 1999

 

De volgende ochtend naar het Innes National Park gereden. Onderweg weer graanvelden, leeuweriken, bomen en stuifduinen. We maken foto’s bij een ruine met wat oude roestige landbouwwerktuigen ervoor. De boer komt langs en maakt een praatje. De oogst is heel redelijk dit jaar, vertelt hij. Er komen niet veel toeristen hier, want de wegen zijn te slecht. Voor een paar meter wasbord draaien wij onze hand niet meer om! De afstanden zijn hier vrij klein, voor outbackbegrippen.

Het Nationale Park is prachtig. Mooie duinen, veel maquis-achtige begroeiing. We zien een emoe lopen met zeven jongen. Voor dit park moet je vijf dollar entree betalen, maar er zit niemand bij de ingang. Er is een “ijzeren boswachter” oftewel een paal met een gleuf. Je moet een envelopje invullen, geld erin doen en in de gleuf stoppen. Kampeerders betalen ook vijf dollar, maar moeten een andere kleur envelop invullen. We kamperen dus eigenlijk gratis. Dat is wel terecht, want de voorzieningen zijn niet noemenswaardig. Het kampeerterreintje dat we uitzoeken “shell beach” heeft 2 long-drop dunnies, oftewel pittoilets, 8 uitgezette kampeerplekken en dat is het wel. Er zit een kraantje, maar het ziet eruit alsof de bovenkant eraf gezaagd is. Pas de volgende dag komen we erachter dat je er niet aan kunt draaien, maar erop moet drukken, en dat er dan tergend langzaam een klein straaltje water uit komt. Het smaakt wel goed, maar waarschijnlijk is het drinkwater. De schaarste aan goed water is erg opvallend hier. Ieder huis heeft een golfplaten dak met dakgoten, en grote regenwateropvangtanks. In andere staten waren er in ieder dorp wel picknickplekken met kraantjes waar goed water uitkwam, hier hebben ze picknickplekken zonder kraantjes. We hebben onderweg op verschillende plaatsen gekeken of we de jerrycan konden bijvullen, maar op geen enkele plek voldeed het water aan onze eisen. Het is troebel, er drijft rommel in of er zit een enorme grondsmaak aan. Dus moeten we nu de noodvoorraad aanspreken (ik zou geen echte Lekkerkerk zijn, als ik geen noodvoorraad had!) : we hebben 10 liter water gekocht in een supermarkt voor bijna 5 dollar, en dat was goedkoop, meestal betaal je hier bijna een dollar per liter. Als ik het water openmaak, dankbaar dat we nog zoveel goed drinkwater bij ons hebben, zegt Edwin : daar spoel je in Nederland 1 keer de wc mee door.

Als er 1 aspect is van nederland dat we gaan waarderen na deze reis, is het feit dat er overal zulk goed drinkwater uit de kraan komt, in overvloedige hoeveelheden!

We gaan nog even het strand op. Het is niet echt warm, maar als de zon door komt is het lekker. Het is een prachtige baai met een mooi strandje, en heel helder water. Maar ijskoud!! Er zijn twee mannen aan het vissen, verder is het strand leeg. Na een poosje heeft Edwin het gevoel dat er iemand naar hem kijkt. Hij kijkt om, en een grote kangoeroe staat vanuit de zeereep naar ons te kijken. Dat is een raar gezicht : een kangoeroe in de duinen! Later komen er ook een paar bij de tent, maar ze zijn een beetje schuw.

We blijven maar 1 nacht in het park, ten dele vanwege de afwezigheid van drinkwater (afwassen in duur drinkwater stuit me tegen de borst, maar het moet toch gebeuren) en ten delen omdat er geen korte wandelingen zijn. We zijn eigenlijk ook wel aan een douche toe, na drie nachten bushkamperen.

De auto moet een 40.000 kilometer beurt hebben, en volgens de dealerlijst zit er een dealer op het schiereiland, in Kadina. We rijden via de oostkust omhoog (leuke dorpjes, romantisch ouderwets, heel kleinschalig toeristisch, maar geen duinen aan deze kant), en in Kadina zoeken we het adres op waar de dealer zou moeten zitten. We vinden het gebouw waar hij gezeten heeft, maar hij heeft blijkbaar ander werk gezocht. Dat is echt weer iets voor ons : de hele dealer is verdwenen! Moeten we onze planning weer aanpassen. Gelukkig hebben ze nog wel een grote supermarkt. We doen uitgebreid boodschappen en zetten de tent op aan de kust, bij Wallaroo. Het is vrij rustig op de camping. Het waait behoorlijk en het is koud. Als de wind opeens draait waait onze afvalzak over de camping. Edwin gauw erachteraan, maar hij heeft zijn schoenen niet dichtgedaan, en als hij achter een bordje aan rent dat niet eens van ons is, struikelt hij over een balkje en valt allebei zijn knieeen kapot (we hebben het over je gehad, Maaike!, want hij had zijn birkenstocks aan).

Hij is natuurlijk een beetje zielig, en ik heb geen jip en janneke pleisters bij me, maar het zijn geen diepe wonden, dus het valt wel mee. Met kruipkamperen is het toch lastig. We blijven hier twee nachten, en de tweede dag kan hij al weer aardig vlot de tent in en uit komen.

De tweede nacht is het ook koud en winderig, alleen ’s middags schijnt de zon volop is wordt het warm. Edwin wast de auto, ik was de kleren en de handdoeken, we zijn zelf ook weer schoon en een beetje uitgerust. Het is hier wel leuk met al die graanvelden en historische huizen van 120 jaar oud. Het is rustig en ruim, mooi stranden. Alleen hier in wallaroo zijn ze druk bezig met de ontwikkeling van een jachthaven met dure huizen erlangs. De vrachtauto’s en kranen werken zelfs op zaterdag en zondag door tot ’s avonds laat. Als ze dat niet gedaan hadden, was dit een rustige camping geweest!

Edwin vermaakt zich met het bestuderen van de zeemeeuwen. Hij heeft er een stuk of veertig onder zijn hoede. Lusten ze liever koekjes of wittebrood? Ze eten nog net niet uit zijn hand.

Leny en ma gebeld vanwege de verjaardagen.

 

maandag 13 december 1999

 

Het heeft de hele nacht gestormd. De tent staat stevig, maar de herrie van de wind in de boomtoppen maakte ons regelmatig wakker. Overal zit zand in. We gaan landinwaarts! Het is prachtig weer geworden, helemaal blauw. Volop zon, een graad of 23.

Onze picknickbank delen we met drie oudere australiers, en we maken een gezellig praatje. Maar op een gegeven moment komen ze te praat over het vluchtelingenprobleem : vreemdelingen zijn niet welkom, en abo’s stinken. Ze wassen zich niet, zelfs niet als er water is. En als je ze een huis geeft, gaan ze toch buiten in het stof zitten! Er komen illegalen per boot het land binnen, en dat zint ze niks hier. We hebben al handtekeningenlijsten zien liggen tegen de opname van vluchtelingen. Ze zijn wel erg snel vergeten dat ze zelf 120 jaar geleden ongewenste indringers waren! We reageren er maar niet op, praten verder over andere dingen.

Dan weer verder naar Clare, waar de volgende Toyotadealer zit. We vinden het adres en er zit geen Toyotadealer, maar een fietsenverhuurder!. Bij het benzinestation weten ze ons te vertellen dat er een nieuwe dealer is, aan de andere kant van het dorp. Het is een grote dealer. We kunnen morgenochtend meteen terecht voor de grote beurt. We doen boodschappen en zetten de tent op. De camping is keurig en heeft een rustig tentenveld, met veel hoge schaduwbomen, twee papagaaiensoorten die we niet eerder gezien hebben, een zwembad, een koelkast met vriesvak in de campkitchen en mooie toiletgebouwen. En er zit eindelijk weer een kookaburra bij de tent. Zijn gezellige gelach hebben we al weken niet meer gehoord. Dit dorp bevalt ons wel. Hier begint het wijngebied van South Australia. Het is heuvelachtig, ze hebben meer bomen dan we in weken gezien hebben, overal kun je wijn proeven en er zijn leuke winkeltjes. Het lijkt een beetje op Frankrijk, maar dan anders. Toch raar dat je naar de andere kant van de wereld reist, om het dan leuk te vinden in een streek die een beetje Frans is. Maar goed, het is midden december, en morgen wordt het 33 graden. Kom daar maar eens om in Frankrijk!

Omdat de auto morgen naar de garage moet heeft Edwin bedacht dat we wel eens fietsen kunnen huren. Er loopt hier weer een oude spoorlijn, waar ze een fietspad van gemaakt hebben. Door de wijngaarden en een paar kleine dorpjes, 27 kilometer lang (dezelfde weg terug). Leuk idee natuurlijk, maar het wordt wel 33 graden!! En je moet hier een helm op!

We bespreken de fietsen, gaan even bij het VVV langs, halen de foto’s op, de bieb is dicht op maandag, we stofzuigen de auto helemaal uit. Dat is duurder dan internetten : 1 dollar per 2 minuten! Maar hij ziet er weer keurig uit. Edwin gaat nog even aan de slag met allerlei spuitbussen. Morgen moet alle rommel in de tent blijven, we leveren een schone, lege auto aan bij de garage.

Met Edwins wonden gaat het erg goed. Ze vallen namelijk niet op, zijn benen zijn net zo bruin als de korsten. Het blijkt dat zijn ijdelheid zwaarder gekwetst was dan zijn huid. We slijten allemaal hard. Het autootje is toch niet zo nieuw meer als toen we hem kochten, mijn blauwe nagel is al weer half vernieuwd, af en toe voelen we ons gesloopt. We worden een dagje ouder! De bandjes van de bestekzak zijn bijna doorgesleten, Edwin heeft de blauwe tas al gerepareerd en het tijk van de slaapzak blijft ook niet langer heel als het tussen de rits gezeten heeft.

’s Avonds na het douchen, op weg naar de tent, zien we een meteoriet. Het is een prachtige vuurbal aan de hemel, die even op vuurwerk lijkt. We kunnen hem heel goed zien, en even later valt hij in stukken uit elkaar en het vuur dooft. De volgende ochtend horen we op de radio dat er nog meer aankomen, maar door de bewolking zullen we die niet kunnen zien.

 

woensdag 15 december 1999

 

Gisterochtend de auto bij de dealer afgeleverd en teruggelopen naar de fietsenverhuurder. Hij heeft de fietsen al klaar staan. Twee mountainbikes, het zadel zo hoog mogelijk gezet, de bidons met water hebben de nacht doorgebracht in de diepvries. Met homoachtige vriendelijkheid neemt hij de route uitgebreid met ons door. Hij waarschuwt ons voor de bruine slangen, die op het pad in de zon kunnen liggen. Ze lijken op een tak, dus ze vallen niet op. De voorste fietser, die er overheen rijdt heeft nergens last van, maar degene die er achteraan komt……

Het is een aardige, jonge vent die in de horeca werkt. Hij en zijn vriend hebben een mooi oud huis gekocht, zijn de tuin aan het opknappen en verhuren af en toe twee fietsen om wat bij te verdienen. Ze hebben sinaasappelbomen, een mispel, bloeiende oleanders en lavendel. De hele streek doet zuideuropees aan qua begroeiing, met druiven en olijven.

We zetten de bijbehorende, wettelijk verplichte helmen op en gaan op weg. Links fietsen moet ook weer even wennen, maar eenmaal op de trail is er geen ander verkeer. Het is warm, met hoge bewolking. Het pad stijgt langzaam tot aan Sevenhill, en daarna daalt het lichtjes. De fietsen zijn iets te klein voor ons. De heenweg lukt aardig. We drinken uitgebreid koffie met wat lekkers in een winkeltje in een piepklein dorpje, en eten een hamburger in het roadhouse in Auburn, het eindpunt van de route, na 27 kilometer. Het eerste stuk trail is redelijk bebost, met dennen en eucalyptussen. Het tweede stuk is meer open, tussen de graanvelden door. Af en toe zien we een stukje wijngaard. De planten in de berm bloeien nog volop : knautia’s in alle kleuren van wit tot blauw tot donkerrrood. Er staan veel wilde fruitbomen langs het spoor. De gele wilde pruimen zijn rijp. Ze smaken heerlijk. Dat vinden de papagaaien ook. De terugweg kost wat meer moeite, de Mont Ventoux is er niks bij. De wind is tegen, de billen protesteren, knieeen geven de voorkeur aan onze eigen fietsen en het valse plat is hier wel erg vals. We lopen af en toe een klein stukje om de geteisterde lichaamsdelen wat rust te gunnen. De laatste 7 kilometer gaat het pad weer langzaam naar beneden, en dat is heerlijk! Op ruim 50 kilometer fietspad zijn we 1 fietser tegengekomen (2 x, waarvan de 2e keer met een lekke band). Ik kijk steeds achterom omdat ik denk dat er een brommer in wil halen, maar het geluid dat we horen is afkomstig van de cicaden, die zeer luidruchtig in de hoge eucalyptussen aanwezig zijn. Het is een prachtige route, we zijn blij dat we het gedaan hebben.

We leveren de fietsen weer in, drinken wat in het dorp, lopen weer naar de dealer om ons geheel ververste autootje op te halen, en genieten van het comfortabele ritje terug naar de camping, 500 gulden armer.

Woensdagochtend doen we het rustig aan. Een Duitser maakt een praatje, en vertelt van een goede camping bij Adelaide. We gaan het dorp in, naar de bieb. We kunnen weer gratis internetten, maar na een uur loopt de kookwekker af, en is de tijd om! We hebben allebei een terminal. Edwin loopt al gauw vast  zodra hij de koersen heeft opgezocht, en ik ben een tijd bezig om via Twigger compuserve te openen. Het lukt weer niet, maar waarschijnlijk weten we nu wel wat we de volgende keer nog kunnen proberen. Op deze terminals zit weer geen tekstverwerker, maar downloaden op floppy is wel  mogelijk. We halen de tekst van Dick en Irene op, maar als we later kijken staat er alleen maar abracadabra op ons scherm. Jammer, want van Gerrit staat er ook nog een tekst te wachten.

Een groot deel van de andere mail kunnen we wel afhandelen. Soms ontvangen we verhalen van hartverscheurende drama’s, maar we hebben geheimhouding opgelegd gekregen. In de leeszaal lezen we alle geprinte mails nog een keer op ons gemak door, daarna drinken we koffie met wat lekkers bij de bakker (alweer?? Gisteren ook al!! Let je een beetje op de centen!!!)

Via het postkantoor gaan we naar de supermarkt. Een vrouw is bezig artikelen af te prijzen op de groente-afdeling. Ze begint meteen tegen ons te praten : de bananen zijn rijp, we krijgen bijna twee kilo voor 1 dollar, en er was een plastic zak kapot gegaan : 4 kilo aardappelen voor 50 cent. Dat zijn koopjes, dus we nemen het maar mee. Zou ze aan ons gezicht kunnen zien dat onze aandelen weer zo gezakt zijn? De AEX breekt weer records, maar ons mandje aandelen doet niet mee aan die trend.

Even later worden we aangesproken door een vrouw die we in Leigh Creek ontmoet hebben. Ze is een vriendin van de VVV-mevrouw, en was ook op de pageant. Dat is een paar honderd kilometer verderop, toevallig hoor!

Terug op de camping speelt Edwin lekker met zijn nieuwe spuitbussen. Hij heeft glassex gekocht voor de autoruiten en alweer een nieuwe anti-mierenbus, en een kwastje om de laatste restjes outback uit de kieren van de auto te stoffen.

 

zaterdag 18 december 1999

 

We hebben nog een nacht bijgeboekt op deze camping. Het bevalt ons hier wel, het is net of we vakantie hebben. Het is nu wel fris, maar dat is ook wel eens lekker.

Er zitten hier zeker 200 roze-grijze galah papegaaien, die in de hoge bomen op en naast de camping slapen. Om een uur of half zes ’s ochtends worden ze allemaal wakker, en gaan gezellig een poos zitten krijsen. We zijn toch wel vroeg wakker, dus dat geeft niet. Maar ’s avonds, anderhalf uur voor zonsondergang beginnen ze al luidruchtig te overleggen welke boom ze deze keer zullen nemen. Het is een verschrikkelijke herrie, en ze proberen iedere boom uit, en als er dan al een paar anderen in die boom zitten, vliegen die weer verontwaardigd krijsend weg. Kortom, iedere avond anderhalf uur papegaaienlawaai, fantastisch hoor! Dat horen we liever dan verkeer of muziek van buren!

Op veler verzoek nu een gedetailleerde beschrijving van het sanitair. De toiletgebouwen zijn nieuw en brandschoon. De muren zijn van granito (makkelijk schoon te houden), er zijn hangende wc’s, zodra je de douche binnenkomt treedt de afzuiging in werking, en er hangt een citroentjesfrisse lucht. Nog nooit heb ik een douche gezien met zoveel kledinghaken. Bij de wastafels liggen de stoppen netjes op een sponsdoekje, als stille wenk. Zoals bijna overal hier zitten de douchekoppen voor mij op schouderhoogte, dus als ik mijn haar wil wassen moet ik wat gymnastiek doen, maar ja, daar blijven we lenig van. (Mijn haar wordt erg lang, Edwin vindt dat leuk, ik vind het alleen maar lastig)

 De campkitchen is prachtig : binnen, met een grote aanrecht, een fornuis met oven, een magnetron, waterkoker, en een grote lege koelkast met apart vriesvak. Er is natuurlijk een wasruimte met ruim koud en heet water, en een tv-ruimte met een tafel en stoelen.

Wij staan op een veld ver weg van de faciliteiten, we maken er niet eens veel gebruik van. Niet ver van de tent is een kraantje en een vuilnisemmer.

We lopen naar het dorp over een stuk van de Riesling-trail, om nog een keer te internetten. Gisteren hebben we niet alles af kunnen handelen. Maar de strenge bibliothecaresse (met bril) vertelt dat we maar 1 keer per week gebruik mogen maken van deze service! Terwijl er een terminal vrij is!! Edwin zegt dat ik ook zo verzuurd was geworden als ik in Katwijk was blijven werken. Ik denk dat hij gelijk heeft. Geen nood, dan gaan we toch naar de computerzaak. Daar moeten we 10 dollar per uur betalen, maar zoals gewoonlijk is het alle waar naar zijn geld. De verbinding is supersnel, er zit Word op de terminal, zodat alle documenten meteen geopend en geprint kunnen worden, en na een uur hebben we 14 kantjes leesplezier en heeft iedereen een bericht van ontvangst. (En de aandelen zijn weer een haartje gestegen, dat is ook altijd bevorderlijk voor de humeuren). We halen nog even wat lekkers voor op brood in de supermarkt, en raken in gesprek met de mevrouw die stukjes ham loopt uit te delen. Ze verkopen grote stukken beenham (een kilo of drie) voor 6 dollar per kilo, voor de Kerst. Het smaakt prima! Het vlees is hier erg goed en goedkoop. Edwin kan daar enthousiast over vertellen, en de mevrouw is het helemaal met hem eens.

We lopen terug naar de tent en eten onderweg nog wat pruimen die we langs de kant van de spoorlijn plukken. Het is toch iets verder dan we dachten, dus de rest van de middag doen we niet veel.

Edwin klaagt over zijn schoenen, ze zijn een beetje te klein.

De volgende ochtend breken we weer eens op. Via Minlaton, een historisch dorpje waar verder niet zo veel te zien is rijden we via onverharde wegen naar Auburn. We dwalen wat rond door graanvelden en wijngaarden. In de Barossa Valley nemen we even een kijkje in een Chateau. Een fles Chiraz wijn kost hier 18 dollar. Dat is niet leuk meer. De chateaux hier zijn duidelijk ook ingesteld op het ontvangen van bussen vol japannertjes. Kosten noch moeite zijn gespaard om er een aantrekkelijk geheel van te maken. We missen de Franse charme een beetje. Er zijn geen kleine wijnboertjes, en geen cooperaties, en je kan ook nergens je jerrycan voltanken. Er hangt hier net iets te veel poeha omheen. We gaan gewoon naar een slijter, en kopen daar een fles Jacobs Creek voor een tientje. Hij smaakt trouwens uitstekend. Dat was vast een voorproefje voor het Kerstdiner.

Voor zes flesjes Heineken betaal je hier trouwens 16 dollar!

Via de Gorge Road rijden we Adelaide binnen. De voorsteden zijn prachtig. Statige villa’s, ruime tuinen, veel bomen. Probleemloos vinden we de door Klaus aanbevolen camping. Klaus en karin staan er zelf ook, precies bij de ingang, dus we moeten iedere keer langs hun tent, en dus een praatje maken. Ze zijn erg aardig, Klaus doet alleen maar aandelenhandel, vroeger heeft hij op een bibliobus gereden! We brengen de avond met zijn vieren door in de tv-kamer (het is te koud om buiten te zitten), met een fles wijn, een restje whisky en een zak pinda’s. Het is erg gezellig, Karin is heel vriendelijk maar praat niet zo veel, en de heren zijn het steeds roerend met elkaar eens.

Ze zijn voor de derde keer in Australie, en hebben drie maanden de tijd. De eerste keer hadden ze een auto gekocht die na 70 kilometer al in de soep draaide. De autohandelaar had er geen boodschap aan, pas na tussenkomst van de lokale ANWB mochten ze een andere auto uitzoeken. Die had slechte vering. Er zou wat aan gedaan worden, maar pas 500 kilometer verderop kwam Klaus erachter dat ze de schokbrekers overvol gedaan hadden met olie en de banden keihard hadden opgepompt, zodat het leek alsof de vering verbeterd was. Bovendien duurde het meer dan een week voordat al het papierwerk geregeld was. Ze durfden dus niet weg uit de bewoonde wereld, en hebben eigenlijk nog geen outback gezien. Het is leuk om dit soort verhalen te horen. We doen het nog niet zo gek met ons redelijk nieuwe autootje. Het is misschien wat duurder, maar het scheelt veel tijd en ergernis.

Tot nu toe hebben we dit soort gezelligheid steeds gemeden. Blijkbaar worden we een beetje ontspannen! De volgende ochtend hebben we meteen al weer een heel gesprek met een Brabander, die hier al dertig jaar woont. Hij loopt zijn hondje uit te laten langs de tent, hoort ons nederlands praten en blijft meteen een hele tijd staan kletsen.

Na een koude nacht gaan we in spijkerbroek en overhemd Adelaide in. Het is een fantastische stad. Heel ruim opgezet, overzichtelijk, schoon, heel veel parken. Er staan mooie oude gebouwen, er zijn gezellige winkelstraten en een leuke Botanische tuin. Er is een grote winkelstraat die is afgesloten voor het verkeer. Overal hangen kerstversieringen, acrobaten en muzikanten doen hun best op iedere hoek van de straat, de zon schijnt, en het is gezellig druk. Er zijn terrasjes, restaurantjes en bankjes om op te zitten. De auto gaat in de parkeergarage en wij gaan de Rundle Mall verkennen.

Eerst gaan we geld uitgeven. Edwin heeft natuurlijk andere wandelschoenen nodig, want op zijn Meindles kan het echt niet meer. Hij had ze een halve maat groter gekocht dan de vorige, en toch zijn ze te klein, mopper, mopper. Er zijn verschillende buitensportzaken, met veel keus aan wandelschoenen. We worden heel plezierig geholpen door Jeff, die veel tijd besteedt aan de schoenen, en ook enthousiast vertelt over Kangaroo Island. Met een paar in Australie gemaakte stevige leren stappers gaat Edwin zeer tevreden de deur uit. Ik ben wat sceptischer, ik weet het vervolg al. Over een week zijn deze schoenen toch ook niet zo lekker meer ….

We kopen diafilms, en een paar boeken. We bezwijken alsnog voor de mooie vogelgids die gerrit ook heeft. Die van ons is een beetje oud en is niet handig ingedeeld, en die van Gerrit was nu wel erg afgeprijsd. Zelfs het boek van Troy Dann is al in de aanbieding. We lopen heel wat boekhandels af. Dick had gemaild over een kalender van de blote vrouwenvoetbalclub, maar die is niet meer te krijgen. De Europese boekhandel valt tegen. Ze hebben veel talencursussen, en ook wel wat literatuur in het duits en frans, maar helaas geen nederlandstalige leesboeken. Bij de bibliotheek kijken we ook nog even. Anderhalve plank nederlands, waarvan de helft in Grote letter. Lid worden is gratis, maar we blijven hier niet langer, en er staan geen titels tussen die echt de moeite waard zijn. Een aantal boeken is duidelijk een geschenk van een oude immigrant (omnibussen van Het Beste), maar in andere zit een stickertje van de Continentale boekhandel in Melbourne. Op naar Melbourne!

Er staan veel verkopers voor hun zaak, met microfoon, mensen naar binnen te praten. De Italiaanse jongen die ons een restaurant inpraat, laat foto’s zien van zijn Hollandse vrouw.

We lunchen op de zesde verdieping, in een restaurant met uitzicht. Beboste heuvels aan de ene kant, de zee aan de andere kant van de stad. De serveerster heeft een paar jaar in Holland gewoond. Haar ouders waren gevlucht uit Hongarije, een paar jaar later zijn ze naar Australie gegaan. Ze heeft een Hollandse schoonzoon.

Het is de zaterdagmiddag voor Kerst, toch hoeven we nergens in de rij te staan voor de kassa. Winkelen bevalt ons uitstekend hier!

Edwin doet zijn nieuwe schoenen aan en we lopen naar de Botanische Tuin. Langs allerlei statige gebouwen en monumenten. Het is prachtig weer geworden, we hadden beter toch in korte broek kunnen gaan. Bij iedere stap vertelt Edwin hoe heerlijk het is om op schoenen te lopen waarin je geen last hebt van je tenen.

Aan het eind van de middag gaan we weer naar de camping. Nog even een praatje met Klaus en Karin, en verder doen we niets meer.

O ja, Edwin heeft een beetje last van zijn knie. Zou dat van de nieuwe schoenen komen?

 

Zondag

 

We breken weer op, maken een afscheidsfoto van Klaus en Karin en rijden via Hahndorf richting Murray River. De wolken hangen laag op de heuvels, en hoewel het in Adelaide zonnig was, moeten hier de ruitenwissers aan. Al gauw klaart het op, maar het blijft fris. Hahndorf is een Duits dorp, met vakwerkhuisjes en heel veel souvenirwinkels. We rijden erdoor heen, maar stoppen niet eens. We slingeren wat door de wijngebieden, Edwin bevrijdt nog een mooi vogeltje dat in een toiletgebouwtje zit en er niet meer uit kan, en tegen theetijd komen we bij Morgan. Met een veerbootje steken we de rivier over. In het Morgan Conservation Park mag je vrij kamperen. We vinden een mooi plekje aan het water, en als de speedboten en waterskieers naar huis zijn, is het lekker rustig.

De rivier is best mooi. Iedere druppel water is hard nodig, dus er zijn stuwen gemaakt om het water vast te houden. Hier staan heel veel fruitbomen (druiven, sinaasappels, abrikozen), en zelfs het gras voor de koeien wordt beregend. Bij de stuwen zitten veel pelikanen en aalscholvers. De grond buiten de beregende zone is droog en kaal. Het doet kunstmatig aan, wij zijn het anders gewend.

Maandag breken we weer op. Het is een lekker plekje, en Edwin is zelfs aan een Engels boek begonnen, dus we zouden nog een dag kunnen blijven. Het waait een beetje, en alles zit weer onder een laag fijn zand, we willen nu wel weer een nacht op sappig gras staan.

We toeren nog een stukje, varen weer over, maken een foto van abrikozen die te drogen liggen (de boer heeft een hollandse schoonmoeder, water kost 5 cent per kuub). Je mag hier overal vrij kamperen langs de rivier, maar de plekken zijn een beetje stoffig en liggen vrij dicht langs de snelweg. We bezwijken voor een echte camping, aan de rivier met grasveldjes, en een zwembad. Veel caravans hebben kerstversiering, en op de achtergrond klinkt af en toe een vlaag kerstmuziek.

In het dorp boodschappen gedaan. De slager en zijn vrouw zijn ook in Europa geweest. De mensen die dat gedaan hebben, begrijpen ons veel beter als we het hebben over ruimte. We hebben een leuk gesprek. Ze vertellen over twee Duitsers die vanuit Darwin hierheen gefietst waren. Ze hadden geen idee gehad van de afstanden. Het enige wat de achterste fietser de hele dag gedaan had, was de vliegen tellen die op de rug van de voorste fietser zaten. Leuke vakantie!

 

De volgende ochtend wast Edwin eerst de auto, we voeren de ezels en emoes in het dierentuintje, en om tien uur rijden we weg. De vriendelijke beheerder heeft ons een folder gegeven van een wijnfirma vlakbij, die ook een informatiecentrum heeft over de wetlands. Het is prachtig zegt hij, dat mogen we niet missen. Hoewel we eigenlijk de andere kant op willen, rijden we een stukje terug en gaan naar Banrock Station. Door wijngaarden en over een stukje onverharde weg komen we bij het nieuwe, zeer moderne gebouw. Het uitzicht over de wetlands is prachtig, veel vogels, mooie begroeiing. Alles is gloednieuw en zeer wetenschappelijk opgezet. Het water uit de rivier wordt gebruikt voor de irrigatie van de druiven, voelers in de grond meten de vochtigheidsgraad en de computer bepaalt wanneer die hoog genoeg is. Zonder water geen druiven, ze zijn volledig afhankelijk van het rivierwater en daarom gaan ze er ook zeer gewetensvol mee om. Alles op zonne-energie, zo weinig mogelijk vervuiling en zo veel mogelijk bescherming van het milieu. We lopen de uitgezette wandeling, drinken koffie met scones op het prachtige terras, en bekijken de informatiepanelen. Het is allemaal een beetje high-tech, weinig romantiek hier. Maar dit soort samenwerkingsprojecten tussen landbouw en natuur heeft wel de toekomst denken we, vooral zo gecombineerd met toerisme. Je kan natuurlijk wijn kopen hier, en glazen, maar ook petjes, t-shirts en ansichtkaarten. Het is net een half jaar open en er komen nu al 3000 bezoekers per maand. Edwin heeft meteen wilde plannen voor de jalonvallei. Er is 1 man op een tractor aan het snoeien. Alle spaanse boeren kunnen de hele dag lekker in de kroeg blijven als de wijnbouw daar net zo aangepakt zou worden als hier. Het is veel efficienter, maar een beetje sfeerloos.

Al zijn we aan de andere kant van de wereld, loskomen van ons werk blijft moeilijk. Nietsvermoedend zitten we op het terras te genieten van koffie en uitzicht, als we de Nieuwsbrief van Banrock Station aangereikt krijgen. Die lezen we natuurlijk even door, en wat blijkt? Er is sprake van samenwerking met Staatsbosbeheer, en kennisuitwisseling met de Wieden! Edwin trekt gauw zijn Staatsbosbeheer t-shirt aa, en we maken wat extra foto’s. Als we zin hebben schrijven we een stukje voor het Stamblad. (Die zin zakt heel gauw.) We gaan weer verder. In Berri kijken we wat rond, doen boodschappen en zetten de tent op bij Martin’s Bend, een stuk langs de rivier waar vrij gekampeerd mag worden. In de folder staat dat het ook een goede plek is om possems te zien, en ja hoor, het begint donker te worden en uit iedere boom komt een possem! Ze zijn een beetje schuw, maar lusten graag wittebrood. Er is er 1 bij die erg tam is, zittend in de boom pakt hij het brood aan van Edwin. Ze hebben scherpe nagels, maar hij doet echt heel voorzichtig, en met muizehapjes knabbelt hij het brood op. Ze zijn heel schattig, met een mooie zachte vacht en grote ogen en oren.

Volgende dag : weer verder. Nu is moment aangebroken dat we naar kangaroe island gaan. Rekening houdend met het weer, de vakantieperiode, Kerst en de prijs van de veerboot (ruim 400 gulden) denken we dat het nu de beste tijd is. We rijden richting Cape Jervis op het Fleurieu Peninsula. Onderweg kerstinkopen gedaan (groot stuk beenham in de koelbox, een fles port, veel wijn, groot stuk chocola met noten en een goed gevulde cake). Dit schiereiland is erg mooi, veel heuvels, veel dennen. Bij het Deep Creek Conservation Park Vinden we een prachtige grote kampeerplek. Er zijn 15 plaatsen, en er is 1 andere plek bezet. We lopen een korte wandeling (zouden die schoenen toch iets te groot zijn? Ik zal ze wat strakker doen.), en verder lezen we wat bij de tent. Als het gaat schemeren komen er steeds meer kangoeroes langs, die op het veldje naast en achter de tent gaan grazen. Ze zijn redelijk schuw, en trappen er niet in als Edwin net doet of hij ook een kangoeroe is. Het is hier prachtig : veel oude bomen, mooie varens en boomgras. Veel vogels ook, soorten die we nog niet eerder gezien hebben.

Donderdagochtend komen we bij Cape Jervis. Hiervandaan vertrekt de boot. We zijn op goed geluk hier naar toe gegaan, en het pakt precies goed uit. De auto kan er nog bij, en een half uur later zijn we al onderweg! Een nederlands stel gaat voor 1 dag op en neer. Ze hebben een strak schema met gereserveerde hotels. Ze vinden het wel een beetje duur, maar op het reisbureau hadden ze gezegd dat het hier heel mooi was, maar dat je aan 1 dag wel genoeg had…. Iedereen die we tegenkomen heeft aandelen, en doet dit van de winst van het afgelopen jaar!

Het is mooi weer, maar het is hard gaan waaien vannacht, en de golven zijn flink hoog. De boot schommelt behoorlijk. Gelukkig is het maar drie kwartier varen naar de overkant. Als het langer geduurd had waren we allebei misselijk geworden.

We rijden eerst naar het VVV, rijden dan naar de “hoofdplaats” en zetten de tent op de camping. De camping is “bescheiden” volgens onze onmisbare Lonely planet reisgids, en dat is precies de beschrijving die past bij deze plek. De baas is vriendelijk, de sfeer ontspannen, de voorzieningen zijn niet luxieus, maar voldoende. Edwin kletst met de beroepsmilitair die honden traint en overgeplaatst is van Sydney naar Perth. Dat is 3500 kilometer verderop! Hij en zijn vrouw overbruggen de afstand langzaam in hun caravan, en hun leuke duitse herder mag mee.

We vinden een vlakke plek onder de amandelbomen. De noten zijn bijna rijp. Toch zullen de eigenaars weinig amandelspijs kunnen maken, want de kaketoes plunderen de bomen helemaal kaal. Goed dat we in Jalon geen papegaaien hebben!

Lunch, beetje lezen, dorpje bekijken. Het doet een beetje denken aan een waddeneiland, ook fris en winderig, maar mooi van landschap en natuur. Om vijf uur worden de pelikanen bij de steiger gevoerd. Dat is een prachtig gezicht. Daar ontmoeten we de Nederlanders van de boot ook weer. Ze hebben niet eens tijd gehad om het Nationale Park te bezoeken. Vroeger waren wij ook zo zielig, hadden wel geld maar geen tijd. Nu hebben we het beter voor elkaar!

Op het strand hadden we zelf al jonge pinguins ontdekt in de holen tussen de stenen. Als het donker wordt gaan we weer terug naar het strand om te kijken naar de volwassen penguins die uit zee komen om de jongen te voeren. Overal lopen boswachters met groepjes toeristen. Wij hadden ze zelf al gevonden, dat is veel leuker! Er loopt een hond op het strand, en dat mag niet, daar schrikken de pinguins van. Edwin vangt hem en houdt hem vast voor de boswachter. Ze kijkt op het naamplaatje en zegt “O, ik had hem moeten herkennen. Dat is Houdini, die ontsnapt altijd”. En ze brengt hem terug naar zijn baas.

We zien een paar penguins het land op komen, en gaan dan weer gauw terug naar de tent. Het is koud en winderig, maar het was erg leuk om te wachten en te kijken.

 

vrijdag 24 december 1999.

 

De dag voor Kerst! We zitten eerst een poosje in het zonnetje en pas tegen tienen rijden we weg van de camping. We steken het eiland over naar de Zuidkust. Daar is een nationaal park met kampeerplekken, maar ze vallen een beetje tegen. De eerste plek is een vlak stukje grond met drie bomen, volslagen sfeerloos en pal op de wind. We rijden door naar een baai, waar wat betere plekken zijn. Het wil gewoon niet vandaag, we vinden het te winderig en te kaal. Het strand is prachtig hier, en het is erg rustig, maar we hadden vandaag gewoon wat anders in gedachten. We lunchen bij het strand, en rijden daarna door tot in het Flinders Chase National Park.  De camping daar is niet anders te omschrijven dan met het woord armoedig. We zijn echt wel aanhangers van simpel kamperen in een nationaal park, maar dit is kaal en onaantrekkelijk, en kost ook nog 12 dollar, terwijl er amper voorzieningen zijn. Onze reisgids had weer gelijk: een paar kilometer terug zit een camping die veel beter is. We kopen vast een toegangsbewijs voor het Park voor morgen, want op 1e Kerstdag is de kassa dicht. De camping is prima : veel ruimte, weinig kampeerders, en een koelkast met vriesvak! Vroeger was dit een boerderij, nu hebben ze zich op het toerisme gestort. We hebben voorraden genoeg bij ons om de Kerstdagen door te komen, hier blijven we een poosje. Er loopt een groep Japannertjes omhoog te kijken naar de bomen, het stond ook al in de reisgids : hier zitten koala’s! In de bomen naast het toiletgebouw zitten er vier. Ze zijn erg schattig, maar zeer slaapverwekkend, ze bewegen amper. Later komt er nog een groepje Italianen even kijken, Edwin werpt zich op als behulpzame gids en laat ze even zien waar de koala’s zich bevinden. Ik geloof dat we ontspannen beginnen te raken. Eerst hielden we ons gedeisd en gingen zo weinig mogelijk in op praatjes van anderen, nu beginnen we zo af en toe zelf een praatje!

We lopen nog een kleine wandeling, zien nog meer koala’s en een paar kleine wallabies, kangoeroes zo groot als een haas en een paar knalblauwe winterkoninkjes.

Ons diner op Christmas Eve bestaat uit gemengde salade vooraf, beenham met pesto en pasta als hoofdgerecht en koffie met kerstcake toe. Glaasje goede Shirazwijn erbij, en de waxinelichtjes steek ik maar niet aan omdat we nog in het zonnetje zitten.

 

maandag 27 december 1999

 

Zaterdag hebben we een korte wandeling gelopen in het Park, naar een prachtige baai met een mooi zandstrandje. Verder niet veel, want het miezerde af en toe een beetje, en we hadden allebei nog een leuk boek. Zondag naar Hansen bay geweest, mooie baai vlakbij, stuk over het strand gewandeld en in de duinen gekeken. Het is winderig en bewolkt, goed wandelweer. We kijken ook nog even bij het bezoekerscentrum van Kelly Hill Park en maken er een korte wandeling. Ze hebben hier mooie grotten, maar daar hebben we geen zin in.

Op het eiland zijn een aantal dingen die je alleen onder leiding van een boswachter mag bezoeken, en per persoon rekenen ze 6 of 8 dollar. Entree voor het Park kost ook al 8 dollar per dag per auto. En van dat geld knappen ze de boel op, dat wil zeggen ze leggen een asfaltweg aan zodat de tours hun dagtochten nog sneller kunnen afhandelen. Wij vinden onverharde wegen veel leuker! Ook de toiletten en bebording wordt aangepast, en dat is hard nodig.

Maandag leest Edwin zijn eerste engelse boek uit. Pas daarna kunnen we wandelen. In het Park lopen we Breaknek River Trail, een prachtige wandeling langs een rivier die in zee uitmondt, weer op een prachtige baai met fraaie azuurblauwe golven en stil zandstrand. Je breekt je nek over de gaten in het pad, die de plaatselijke miereneter maakt om aan zijn voedsel te komen. De wandelaars achter ons hebben er een gezien, wij niet. We liepen zeker weer te druk over van alles en nog wat te kletsen. Over het investeringsplan voor het huis in Spanje, of over de vakantie van volgend jaar. Want we zijn op de helft, dus dan moet er weer vooruitgekeken worden naar de volgende stap!

Lunch aan een picknickbank, we rijden naar nog een mooi baai en gaan dan naar de Remarcable Rocks en de Admirals Arch, twee punten waar het eiland zijn faam aan ontleent. Een mooie nieuwe asfaltweg voert ons naar de Arch, waar een hele kolonie zeeleeuwen en zeehonden onder blijkt te huizen. Er is een houten trap aangelegd met platformen, vanwaar je ze heel goed kunt bekijken. Ze liggen in de zon, duiken in de golven, maken ruzie en spelen. Ontzettend leuk om te zien. Het is redelijk rustig, en we blijven een hele tijd staan kijken en fotograferen. We lopen nog een rondje om de vuurtoren en rijden daarna naar de Rotsen, die door regen en wind zijn uitgesleten tot opmerkelijke vormen. De zon komt weer even door, we maken wat foto’s en rijden zeer tevreden weer terug naar de camping. Onderweg ook nog zwart-met-gele kaketoes gezien.

Het is nu iets drukker dan een paar dagen geleden, maar nog steeds vrij rustig. Zolang de dieren meer herrie maken dan de mensen, mogen we niet klagen. We zijn een keer wakker geworden van krassende possemnagels langs de koelbox. Nu het een beetje waait, valt het geknaag van de wallabies niet meer zo op ’s nachts. Eerst dachten we dat de boer nog een schuur met varkens had, maar we zijn erachter gekomen dat koala’s een soort varkensgeluid maken. Vooral de grote mannetjes kunnen behoorlijk herrie maken. Regelmatig laat een koala zich uit de boom zakken, om een andere uit te gaan zoeken. Als hij niet uitkijkt staan er meteen tien vertederde toeristen om hem heen. Als er iemand omhoog staat te kijken, komen er meteen mensen meekijken. Ze zijn zo vertederend, vooral de moeders die nog een kleintje op hun rug hebben. Ze kunnen ook vreselijk gezellig zitten te slapen, met de armen om elkaar heen geslagen. Edwin had vroeger pyamas van het merk koala, en nu weet hij waarom ze die naam hadden. De koala’s slapen 19 uur per dag, en ze zitten heerlijk zacht en warm ingepakt, zelfs hun billetjes zien er lekker donzig uit. Ze zijn echt schattig, het zijn bijna levende knuffelbeesten. Ze vinden het niet leuk om vastgepakt te worden, maar af en toe kun je ze wel aaien. Edwins hand ruikt helemaal naar eucalyptus, want dat is alles wat ze eten.

We staan hier wel tussen de koaladroppings, wallibiedroppings en possemdroppings, maar gelukkig eten ze allemaal goed droog groenvoer, en maken ze keurige droge keuteltjes.

Vanavond gaan we een borreltje drinken bij John en Allison, de buren. Ze heeft een groningse vader en is hierheen gekomen toen ze 6 was. Ze kent geen woord Nederlands meer. Edwin heeft vriendschap gesloten met zoontje Robert, en hem ons oude vogelboek gegeven. Er zijn nog twee dochters, Georgina van 11 en Anna van 6.

Edwin is inmiddels verdiept in deel twee van de avonturen van Queenie en TR.

 

woensdag 29 december 1999

 

Dinsdag weer een rustige dag gehouden. Het is bewolkt en winderig, goed weer voor het huishouden. Edwin wast de auto, ik was de kleren, we reorganiseren de inhoud van de auto weer eens en stofferen de tent uit. We lezen, drinken koffie, lopen de koala-trail nog een keer en tellen 17 koala’s. Ze vinden het een beetje te druk worden, ze zitten hoger dan een paar dagen geleden. Er zitten er een stuk of dertig hier. De eigenaar van de boerderij/camping is van onze leeftijd en maakt af en toe een praatje als hij langskomt om weer een grassproeier te verzetten. Hij heeft 1500 hectare, zijn vader had koeien en schapen, maar dat brengt te weinig op tegenwoordig. Hij is in 1992 het land gaan omvormen tot kampeerterrein. Ieder jaar plant hij 200 bomen. Tussen de middag komt de excusiebus van de Sealink, de mensen lunchen dan hier en kijken koala’s, en zo verdient nog wat extra. Hij heeft een nieuwe dam gemaakt in de rivier, waar hij vogelbekdieren in wil uitzetten, en uiteindelijk moet het een groot park worden, met een wandeling erdoorheen van een paar uur. Hier zie je meer dieren dan op de camping in het Nationale Park, de voorzieningen zijn beter, er is gras, er zijn bloemen, en een campkitchen met koelkast, en het is nog goedkoper ook. Het bevalt ons hier prima, we boeken nog twee nachten bij.

Het contact met de buren is leuk. Ze hebben tenten gehuurd, hadden nog nooit eerder gekampeerd. Ze nodigen ons uit voor het eten, en het is lekker (spaghetti bolognese) en gezellig. Hij werkt in de duikboten, zij is verpleegster, ze wonen in Adelaide en laten een nieuw, vrij klein huis bouwen. Ze vinden het leuk om over Nederland en Europa te praten (hij komt uit Engeland), en over taal en allerlei andere dingen. De kinderen zijn af en toe erg lastig, op Kerstochtend hadden ze voor zeven uur ’s ochtends hun moeder al aan het huilen omdat ze vonden dat ze afgrijselijke cadeautjes gekregen hadden.

Door de kinderen leren we weer wat leuke woorden. Koala’s hebben “fluffy ears”, Robert vindt spaghetti “yakkie stuff”, maar volgens Georgina is het juist “jammy stuff”.

Regelmatig maken we even een praatje en wisselen onze eiland-ervaringen met elkaar uit.

Aan ons diner kwam een abrupt einde door een kleine stortbui.

Woensdag rijden we een rondje. Eerst naar de noordkust, naar Western River Cove. Mooi baaitje, waar ook een camping is. In Parndana, midden op het eiland, is een kleine supermarkt, en een benzinepomp. Alles is hier wel wat duurder dan aan het vasteland, maar we zijn al lang blij dat er van alles te koop is! We eten een patatje en steken dan weer door naar de zuidkust. Veel onverharde wegen, veel wasbord. We gaan naar Little Sahara, een zandverstuiving. Mooi gebied, met een heel groot stuifduin. Het waait behoorlijk, dus het stuift nogal. Edwin zoekt een route uit waardoor we zo weinig mogelijk last hebben van stuivend zand. Hij let niet zo op andere dingen, waardoor we een heel klein beetje verdwaald raken. Gelukkig weet ik nog waar de auto ongeveer staat! Daarna rijden we naar Vivionne Bay, een hele mooie diepe baai, waar het te koud is om uit de auto te gaan. Terug naar de tent, met warme thee en een boek lekker binnen zitten.

We vragen ons steeds af of er af en toe geen koala uit een boom valt, en vandaag hebben we het antwoord gekregen. Ja, als ze zo dom zijn om aan een dode tak te gaan hangen die een beetje te dun is, en de tak breekt af, dan vallen tak en koala naar beneden. Maar ze schijnen er geen last van te hebben, ze schudden hun kop een keer heen en weer en springen de boom weer in.

 

Bij het postkantoor heb ik weer een telefoonkaart gekocht. Deze keer is het een Telstra-kaart die je in de telefoon moet stoppen. Dat werkt dus niet op deze camping. De vorige kaart was van Uni-dial, en dan moet je een bepaald nummer draaien (drukken bedoel ik), en dan je kaartnummer intoetsen, en dan krijg je je saldo te horen, dan moet je het te bellen nummer intoetsen, dan vertelt de juffrouw in de computer hoeveel minuten je daarvoor kunt bellen, en dan wordt je verbonden. In theorie althans. Als je de nummers te snel intoetst, begint ze te zeuren dat het nummer niet klopt, en dan moet je het nog een keer doen. Dan krijg je de mededeling dat het nummer in gesprek is, en dan moet je dus even later weer de hele procedure intoetsen. Gek wordt ik ervan, vooral omdat ik zowel bij mijn ouders als bij Leny voortdurend de  “in gesprek” mededeling krijg. Op een kaart van 10 dollar zou ik 20 minuten naar Nederland kunnen bellen, maar dat wil dus niet erg. Om te kijken of het aan de kaart of aan mij ligt probeer ik Henk en Riet even. Dat gaat wel, maar naar Spanje bellen is een stuk duurder, maar acht minuten! De mobile telefoon doet het wel in Kingscote en Penneshaw (sinds 1 juli jongstleden, staat er trots in de folder), maar in het binnenland kunnen we het ding alleen maar gebruiken om te kijken hoe laat het is in Europa. We hebben hem gewoon op Nederlandse tijd laten staan, dat is wel handig. Als ik met mijn laatste munten Leny probeer te bellen, lukt het wel. In de meeste telefoons gaan twee-dollarmunten, dus daar heb ik een voorraadje van aangelegd. Maar hier hebben ze een ouderwetse blauwe telefoon, waar geen kaarten in kunnen die je in de telefoon moet stoppen, en alleen munten van 1 dollar. En een dag later lukt het met dezelfde kaart wel. Er zijn zoveel verschillende telefoons en telefoonkaarten, en de een belooft nog meer korting dan de ander.

 

We eten worstjes met worteltjes, vruchtenyoghurt toe. We hebben al een fles bubbels gekocht voor oudjaar. De buren zouden dan op de camping in Kingscote gaan staan om met de kinderen naar het vuurwerk op de pier te kijken, maar ze denken erover om toch maar hier te blijven. In Kingscote wordt een “crowd” verwacht van wel 500 man!

 

De kangoeroes op het eiland zijn iets anders dan die op het vasteland. Ze hebben een dikkere vacht. We begrijpen wel waarom, vannacht wordt het 13 graden. In Europa is het dagenlang noodweer geweest, dus we mogen helemaal niet mopperen. Zodra de zon doorkomt zoeken we meteen de schaduw op, maar dat is maar een minuut of vijf per dag, deze week.

 

donderdag 30 december 1999

 

De buren moeten met hun canadese vrienden, die in het Nationale Park kamperen, nog even regelen dat ze met Oud en Nieuw hier blijven. Wij boeken ook weer twee nachten bij en de beheerder vertelt dat er een feestje wordt gegeven in de schuur, en dat de buurvrouw gitaar zal spelen, en de loodgieter kan wat op keyboard. Dat wordt gezellig!

Allison is de kleindochter van Dokter Boerema, de blijkbaar bekende Amsterdamse dokter van de Apollolaan, die baanbrekend werk verricht heeft op het gebied van de orgaantransplantatie. Er is zelfs een straat naar hem vernoemd.

Vannacht zaten er drie koala’s in de boom boven onze tent. Henk zegt altijd dat je nooit je tent onder een boom moet opzetten. Wij hebben natuurlijk weer niet geluisterd, en we worden beloond met een regen van koalakeutels midden in de nacht. Nog een geluk dat ze geen last hebben van diarree.

’s Ochtends vroeg komt ma koala met kind op haar rug de boom uit, en klimt een andere boom in. Meteen komen er een stuk of zes mensen om haar heen staan, met foto- en videocamera’s, en maar oh en ah roepen. Wel leuk dat Australiers zelf die beestjes ook zo leuk vinden.

Het weer lijkt op een Hollandse zomer zeggen we steeds maar. Veel wind, fris, veel wolken. We gaan het Nationale Park in, en rijden helemaal naar de andere kant, naar Cape Borda. We lunchen op een beschutte plek bij de vuurtoren en lopen daarna de River Trail, van 8 kilometer. Prachtige wandeling, door eucalyptusbos en langs een rivier naar de zee. Het water in de rivier is zo hoog, dat we niet op het strand of bij de grot kunnen komen, en na twee uur zijn we al weer bij de auto.

In dit park moet je voor en na iedere wandeling je schoenen afborstelen in een speciale bak, omdat er een schimmel voorkomt waarvan ze de verder verspreiding willen voorkomen. Wij hebben onze twijfels over het nut van deze maatregel, maar maken braaf onze schoenen schoon. We rijden nog naar een uitzichtpunt, en dan terug naar het bezoekerscentrum. Vanuit de hoogte kijken we neer op het bos, een onafgebroken hoeveelheid groen. Het lijkt wel een broccoliplantage, maar dan een van 70.000 hectare groot. (Bijna net zoveel als heel Natuurmonumenten heeft).Het zijn allemaal vrij lage eucalyptussen, die een dicht woud vormen.

Op de weg zien we een echidna lopen, oftewel de ozzie versie van de egel. We rijden nog even langs de zeehonden, en om half zes zijn we weer bij de tent. Onze nieuwe overburen komen heel trots meteen naar ons toe ; “We weten niet of we nu extra moeten betalen, maar wij hebben een koala in de boom bij onze tent!”. We zijn niet onder de indruk, na die drie van ons vannacht.

 

Oudjaarsdag.

 

Na een kleine regenbui blaast de wind de wolken weg, en eindelijk hebben we weer een beetje zon. Er zijn flink wat kampeerders vertrokken, en de koala’s zitten weer bij het toiletgebouw. De buren en de Canadezen vieren hier ook oud en nieuw, de buurvrouw is het “live entertainment”.

Anna zit Edwin op zijn nek, hij moet haar de hele tijd optillen, zodat ze de koala kan aaien. We zijn bang dat ze anders zelf de boom inklimt, ze is een echte wildebras.

De koala in “onze” boom draait zich in zijn slaap om en valt van drie meter hoog uit de boom. Daar wordt hij wel wakker van, al duurt het even. Hij moet er even over nadenken, maar na een paar minuten springt hij weer de boom in en slaapt verder. Ze kunnen flinke sprongen maken van tak naar tak. Het blijft leuk om naar ze te kijken!

We doen de hele dag niet veel. Om acht uur drinken we een wijntje bij de buren en de Canadezen, en dan gaan we de schuur in. Er zijn lekkere hapjes, en iedereen heeft wat chips en drank meegebracht. De kachel brandt, de kinderen lopen te spelen en iedereen kletst wat met elkaar. De beheerder en zijn vrouw zijn erg leuke mensen, er zijn wat mensen uit de buurt en vrienden, en wat campinggasten. Allison speelt gitaar, de kale loodgieter heeft zijn keyboard meegebracht en de baas tikt de maat mee met twee lepels. Het is ongedwongen gezellig. De Canadezen verdwijnen van het toneel, de groep wordt wat kleiner en het wordt steeds gezelliger. Tegen twaalven zijn er nog een stuk of vijftien volwassenen over. De radio gaat even aan om het exacte tijdstip vast te stellen, en dan is het zover : in Nederland duurt het nog een halve dag, maar hier is het jaar 2000 begonnen.

De kinderen hebben sterretjes, de mannen steken wat bescheiden vuurwerk af, de champagneflessen gaan open en ze zingen “Ould lang Syne”. Er wordt gezoend, de kinderen gaan naar bed, en dan begint het feest pas echt. John is echt op dreef en zingt leuk, met veel gevoel voor theater, Allison begeleidt hem op de gitaar. Zelf zingt ze ook vrij goed. De meeste mensen zijn iets ouder dan wij, en zijn een beetje blijven hangen in de sixties. Er worden nummers gezongen van Bob Dylan en de Beatles. Er gaat zelfs een stickie rond. (Jullie ook een trekje? Nee, dank je, wij komen uit Holland, wij roken niet.) Hoogtepunt van de avond is toch wel de vertolking door Allison, Edwin en Cokky van “Klein, klein, kleutertje”. Het is al bijna drie uur als we de tent weer opzoeken, terwijl het feest nog verdergaat. Allison heeft een wijntje teveel op en vertelt allerlei intieme dingen, John kan niet meer rechtop lopen. Wij hebben ons ingehouden. Het was echt ontzettend gezellig, het is de leukste milleniumwisseling die we ooit meegemaakt hebben. En de stroom is niet uitgevallen en er komt ook nog water uit de kraan, dus het zal mee meevallen met het milleniumprobleem.

Particulieren hebben een vergunning nodig voor het afsteken van vuurwerk, vanwege brandgevaar is er weinig prive-vuurwerk. We hebben geen rotje gehoord!

Bij de tent wacht ons nog een verrassing. De beesten hebben letterlijk schijt aan het millenium, en er zit een possum in de voortent. Hij schrikt van ons, maar weet gelukkig weg te komen zonder de tent te beschadigen. Het is wel een zootje, en de volgende ochtend komen we erachter dat we het brood hadden laten liggen. Dat is nu weg. Ook bij Allison en John is het brood verdwenen. Maffe kangoeroe Danny ligt zwaar te maffen langs het weggetje. Hij ziet eruit alsof hij een kater heeft. Waarschijnlijk heeft hij meegedeeld in de buit.

Het was een gedenkwaardige avond. Bij vrienden Oudjaar vieren is gezellig, maar zo bij vreemden was het leuk, en onvoorspelbaar anders. We vonden het een echte Australische belevenis, met echte gastvrijheid zoals die hier bij het land hoort.

 

 

Januari 2000.

 

Het nieuwe jaar begint met afscheid nemen. Na acht nachten gaan we van deze camping af, Allison en John blijven nog een paar dagen. Het is zwaarbewolkt, we komen niet erg op gang vanochtend. Allison haalt brood, en deelt het met ons. Danny de volgevreten kangeroe lacht ons uit, en de koala’s slapen gewoon door. Na de koffie zeggen we gedag. John en Allison vinden dat onze aanwezigheid in hoge mate heeft bijgedragen aan hun vakantieplezier. Dat gevoel is wederzijds. We hebben helemaal niet veel samen gedaan, maar wel veel plezier gehad met praatjes heen en weer. Reizen is afscheid nemen, en met gemengde gevoelens rijden we weg. We hebben het hier erg prettig gehad, al is het ook weer leuk om onderweg te zijn. We voelen ons de hele dag een beetje geamputeerd. Het is een schrale troost dat we zullen schrijven, en dat we bij ze zullen logeren als we weer hier zijn.

 

De reis gaat weer verder. Seal bay is een baai met een zeeleeuwenkolonie, waar je onder leiding van een boswachter tussen de zeeleeuwen mag lopen. Het is vandaag lekker rustig, in een groep van zeven man gaan we het strand op. Er liggen een stuk of vijftig zeeleeuwen, grote mannetjes, maar ook vrouwtjes met jongen. De boswachter vertelt niet zo veel, maar geeft alle tijd en gelegenheid tot foto’s maken. De zee en rotsen vormen een prachtige achtergrond voor bekvechtende, slapende, zonnende of zogende zeeleeuwen. Edwin heeft een rolletje vol voor hij er erg in heeft. Het is hier fantastisch, waarschijnlijk hebben we hele mooie foto’s gemaakt.

 

We rijden naar American River, waar de wind over de baai pal op de camping staat. Aan de andere kant, bij Browns Beach, vinden we een beschutte plek, vlak aan het water. Het is een kampeerplek van de overheid, met weinig voorzieningen, maar hij ligt schitterend. We hebben geen vergunning, maar vandaag is het kantoor maar heel kort open geweest, we gaan morgen wel betalen.

Na een korte wandeling over het strand gaan we vroeg naar bed.

 

zondag 2 januari 2000.

 

De mobiele telefoon doet het hier. We bellen een select gezelschap op om de beste wensen over te brengen. Het is leuk om te horen hoe verschillend iedereen reageert. Gerrit is even stil, zegt “Caramba!” en is duidelijk verrast door ons telefoontje. Dick had tegen Irene gezegd toen de telefoon overging: “Neem jij hem maar, het is Cok”.

We moeten weer even wennen aan het onderweg zijn, aan ons ritme en de routine. Na al die sociale contacten, zowel “live” als telefonisch zijn we toch een beetje van slag. We moeten weer even wennen aan het samen zijn, en aan de weer steeds veranderende omgeving. We beginnen toch uit te kijken naar nederlands gezelschap, franse wijn en spaanse zon. We zijn over de helft, we gaan nu aftellen.

 

Vandaag schijnt de zon. We laten de tent staan, gaan eerst naar Penneshaw voor de kampeervergunning. We doen boodschappen, gooien de benzinetank weer vol en maken een rondje over deze kant van het eiland. Langs mooie baaien, een vuurtoren en een uitzichtpunt op een hoog duin rijden we weer terug naar Browns Beach. Edwin zwemt even in de baai, al is het water erg koud.

 

dinsdag 4 januari 2000

 

Gisteren heeft Edwin eerst zijn boek uitgelezen. Hij was niet aanspreekbaar. Pas toen hij na een diepe zucht de laatste bladzij omsloeg, had hij weer zin om wat anders te doen. De avonturen van Queenie en TR zijn dan ook erg meeslepend, al is het een beetje voorspelbaar. Dit boek gaat op de post naar Anneke, zodat ook zij kan lezen hoe het verder gaat met de schapenfokkende familie uit de Outback.

Na een boterham met gebakken ei rijden we naar Penneshaw. (Eindelijk hebben we weer eieren met hele dooiers. We hebben de afgelopen tijd zoveel gehobbeld over de onverharde wegen, dat de eieren in de schil al geklutst waren).

Er wordt hier in de baai veel gesnorkeld, dus Edwin wil ook een duikbril. Bij de benzinepomp verkopen ze een aantal modellen. We doen zoals Irene altijd doet : goed opletten, de hele bak doorkijken, en ja hoor, we vinden een model van 36,95 die verkeerd geprijsd is, en voor 19,95 wordt Edwin de trotse eigenaar van een dure duikbril. We vereren het postkantoortje ook met een bezoek. Een stapeltje kaarten, een floppy voor Menno en een pakje voor Gerrit en Anneke, met het boek en acht diarolletjes, en een tijdschriftartikel over Troy Dann gaan allemaal richting Nederland. Het pakje wordt gewogen op een ouderwets weegschaaltje met gewichtjes. Het wordt wel erg duur, vindt de postmevrouw, ze heeft nog wel een goedkoper alternatief, dan is het pakje binnen drie maanden op de plaats van bestemming, voor de helft van de prijs! We besluiten toch maar gewoon airmail te doen, dan is het er binnen twee weken. Met de creditcard betalen kan hier ook niet. Bij de supermarkt wel, maar vandaag is het eigenlijk nog een officiele feestdag (omdat nieuwjaarsdag in het weekend viel, heeft iedereen op maandag ook vrij), dus de voorraden zijn niet aangevuld. Geen grote stukken vlees in de koeling, maar er is nog wel wat gehakt. Het laatste pak melk is ook voor ons, beide artikelen hebben vandaag als laatste verkoopdag. De postmevrouw vond het onzin dat vandaag ook nog een feestdag zou zijn. Zaterdag waren de winkels toch ook gewoon open, dus zij is vandaag ook gewoon aan het werk gegaan.

De terugvaart naar het vasteland wordt geboekt voor woensdagmiddag, de boten in de ochtend zitten al vol.

Terug op de camping gaat Edwin meteen zwemmen. De duikbril bevalt gelukkig erg goed. (De schoenen lopen ook wel lekker hoor, maar het zijn toch geen Meindels). Hij duikt een mooie grote schelp voor me op, met levende slak er nog in. Aangezien we vanavond wat anders eten, brengt hij het beest weer netjes terug.

Ik vind het water te koud, en op het strand stuift het behoorlijk, dus we gaan al snel weer naar de tent.

De boswachter komt langs om te vragen of wij hem misschien gebeld hebben. Er schijnt een pinguin ergens vast te zitten, maar zijn batterij was leeg dus de helft van het telefoontje heeft hij niet verstaan. Hij moet op zoek naar een ladder, en naar de plek waar het beest zit.

‘sNachts hoor je de penguins roepen, er zit hier een kleine kolonie.

Dinsdag is het weer een beetje bewolkt met veel wind. Het wordt hooguit 19 graden de laatste dagen. We rijden naar Kingscote, 40 kilometer verderop, de grootste plaats op het eiland (1500 inwoners)

De bieb is weer open, en we kunnen internetten. Alleen Hotmail doet het niet, waarschuwt de bibliothecaresse. We hadden van anderen ook al gehoord dat Hotmail sinds de dag voor Kerst eruit ligt. Via Twigger kunnen we wel bij de Compuserve mail, dus we hebben het druk genoeg met mail van Cees Jensma, Theo Verstrael, Menno, Frans Veldhuijzen, Hans en Cora en Ruud en Marieke. Printen gaat natuurlijk weer niet, evenmin als bestanden openen of op floppy zetten. Toch kunnen we weer wat afhandelen, de rest zal moeten wachten tot we aan de vaste wal zijn.

We kopen wat cadeautjes (Pimmetje is volgende week jarig, daarna mijn vader, dan Irene en daarna Anneke), en een nieuw leesboek van onze geliefde schrijfster Di Morrissey. Even naar de slager, de bakker en de groentenboer, en dan is het weer de hoogste tijd voor de ATM, oftewel de geldmachine. Ook in het nieuwe jaar spuugt hij zonder problemen 10 mooie nieuwe briefjes van 50 dollar uit.

We geven per maand 3000 gulden uit, huishoudgeld met kamperen en benzine, alles inbegrepen. Dat is precies volgens planning. We halen de foto’s op. Er zitten mooie plaatjes bij, vooral van koala’s en zeeleeuwen.

Het is lunchtijd, we gaan iets echt toeristisch doen. De Bushtuckerman, net zo bemind als Troy Dann, ook op Discovery, heeft het altijd over yabbies. Hier op het eiland zit een boerderij, die grote kweekvijvers vol yabbies en marron heeft. Yabbies zijn kleine kreeftjes, marrons zijn wat groter. Ik wil yabbies eten! Over een weg vol verschrikkelijk wasbord rijden we er naar toe. Er is een kleine eettent, met twee grote houten tafels. Het menu beperkt zich tot drie keuzes : het yabbie-menu (10 dollar), het marron-menu (15 dollar) of het combi-menu (12,50 dollar). De marron wordt opengesneden geserveerd, die wil Edwin. De yabbies worden tot mijn verdriet in zijn geheel geserveerd. Het ziet er heel verzorgd uit : groot bord vol yabbies, mooie salade erbij, aardappelschotel, brood, en een stapel gereedschap. Op ons verzoek wordt een kleine demonstratie yabbie-opereren gegeven. Het lijkt wel op gambas eten, maar deze dingen zitten veel steviger verpakt. En al die ogen liggen me zo aan te staren op dat bord…. Het smaakt goed hoor, maar we zijn het er over eens dat we toch liever een groot stuk rood vlees op de barbecue gooien.

Edwin gaat nog heel even het water in, daarna gaan we gauw de tent in met een beker hete thee. Er komt eindelijk iemand langs om de vergunning te controleren. Als je geen vergunning hebt, kun je bij hem alsnog voor 3,50 dollar een permit kopen. Onze achterbuurman stookt een vuurtje. Dat mag, zegt de boswachter, maar hij moet wel een diepere kuil graven en de grond tot vier meter om het vuur heen vrijmaken van bladeren en takjes. Er is wel brandgevaar, maar op deze terreinen zijn ze minder streng dan in de nationale parken. Een groot vuur mag niet. Mensen willen toch graag hun “billy boilen”, oftewel hun potje koken, en de rook van echt vuur ruiken, zegt hij. De reuk van een eucalyptusvuurtje is inderdaad erg lekker. Wij houden het bij ons gasstelletje.

 

Januari 2000.

 

Het nieuwe jaar begint met afscheid nemen. Na acht nachten gaan we van deze camping af, Allison en John blijven nog een paar dagen. Het is zwaarbewolkt, we komen niet erg op gang vanochtend. Allison haalt brood, en deelt het met ons. Danny de volgevreten kangeroe lacht ons uit, en de koala’s slapen gewoon door. Na de koffie zeggen we gedag. John en Allison vinden dat onze aanwezigheid in hoge mate heeft bijgedragen aan hun vakantieplezier. Dat gevoel is wederzijds. We hebben helemaal niet veel samen gedaan, maar wel veel plezier gehad met praatjes heen en weer. Reizen is afscheid nemen, en met gemengde gevoelens rijden we weg. We hebben het hier erg prettig gehad, al is het ook weer leuk om onderweg te zijn. We voelen ons de hele dag een beetje geamputeerd. Het is een schrale troost dat we zullen schrijven, en dat we bij ze zullen logeren als we weer hier zijn.

 

De reis gaat  verder. Seal bay is een baai met een zeeleeuwenkolonie, waar je onder leiding van een boswachter tussen de zeeleeuwen mag lopen. Het is vandaag lekker rustig, in een groep van zeven man gaan we het strand op. Er liggen een stuk of vijftig zeeleeuwen, grote mannetjes, maar ook vrouwtjes met jongen. De boswachter vertelt niet zo veel, maar geeft alle tijd en gelegenheid tot foto’s maken. De zee en rotsen vormen een prachtige achtergrond voor bekvechtende, slapende, zonnende of zogende zeeleeuwen. Edwin heeft een rolletje vol voor hij er erg in heeft. Het is hier fantastisch, waarschijnlijk hebben we hele mooie foto’s gemaakt.

 

We rijden naar American River, waar de wind over de baai pal op de camping staat. Aan de andere kant, bij Browns Beach, vinden we een beschutte plek, vlak aan het water. Het is een kampeerplek van de overheid, met weinig voorzieningen, maar hij ligt schitterend. We hebben geen vergunning, maar vandaag is het kantoor maar heel kort open geweest, we gaan morgen wel betalen.

Na een korte wandeling over het strand gaan we vroeg naar bed.

 

zondag 2 januari 2000.

 

De mobiele telefoon doet het hier. We bellen een select gezelschap op om de beste wensen over te brengen. Het is leuk om te horen hoe verschillend iedereen reageert. Gerrit is even stil, zegt “Caramba!” en is duidelijk verrast door ons telefoontje. Dick had tegen Irene gezegd toen de telefoon overging: “Neem jij hem maar, het is Cok”.

We moeten even wennen aan het opnieuw onderweg zijn, aan ons ritme en de routine. Na al die sociale contacten, zowel “live” als telefonisch zijn we toch een beetje van slag. We moeten weer even wennen aan het samen zijn, en aan de weer steeds veranderende omgeving. We beginnen toch uit te kijken naar nederlands gezelschap, franse wijn en spaanse zon. We zijn over de helft, we gaan nu aftellen.

 

Vandaag schijnt de zon. We laten de tent staan, gaan eerst naar Penneshaw voor de kampeervergunning. We doen boodschappen, gooien de benzinetank weer vol en maken een rondje over deze kant van het eiland. Langs mooie baaien, een vuurtoren en een uitzichtpunt op een hoog duin rijden we weer terug naar Browns Beach. Edwin zwemt even in de baai, al is het water erg koud.

 

dinsdag 4 januari 2000

 

Gisteren heeft Edwin eerst zijn boek uitgelezen. Hij was niet aanspreekbaar. Pas toen hij na een diepe zucht de laatste bladzij omsloeg, had hij weer zin om wat anders te doen. De avonturen van Queenie en TR zijn dan ook erg meeslepend, al is het een beetje voorspelbaar. Dit boek gaat op de post naar Anneke, zodat ook zij kan lezen hoe het verder gaat met de schapenfokkende familie uit de Outback.

Na een boterham met gebakken ei rijden we naar Penneshaw. (Eindelijk hebben we weer eieren met hele dooiers. We hebben de afgelopen tijd zoveel gehobbeld over de onverharde wegen, dat de eieren in de schil al geklutst waren).

Er wordt hier in de baai veel gesnorkeld, dus Edwin wil ook een duikbril. Bij de benzinepomp verkopen ze een aantal modellen. We doen zoals Irene altijd doet : goed opletten, de hele bak doorkijken, en ja hoor, we vinden een model van 36,95 die verkeerd geprijsd is, en voor 19,95 wordt Edwin de trotse eigenaar van een dure duikbril. We vereren het postkantoortje ook met een bezoek. Een stapeltje kaarten, een floppy voor Menno en een pakje voor Gerrit en Anneke, met het boek en acht diarolletjes, en een tijdschriftartikel over Troy Dann gaan allemaal richting Nederland. Het pakje wordt gewogen op een ouderwets weegschaaltje met gewichtjes. Het wordt wel erg duur, vindt de postmevrouw, ze heeft nog wel een goedkoper alternatief, dan is het pakje binnen drie maanden op de plaats van bestemming, voor de helft van de prijs! We besluiten toch maar gewoon airmail te doen, dan is het er binnen twee weken. Met de creditcard betalen kan hier ook niet. Bij de supermarkt wel, maar vandaag is het eigenlijk nog een officiele feestdag (omdat nieuwjaarsdag in het weekend viel, heeft iedereen op maandag ook vrij), dus de voorraden zijn niet aangevuld. Geen grote stukken vlees in de koeling, maar er is nog wel wat gehakt. Het laatste pak melk is ook voor ons, beide artikelen hebben vandaag als laatste verkoopdag. De postmevrouw vond het onzin dat vandaag ook nog een feestdag zou zijn. Zaterdag waren de winkels toch ook gewoon open, dus zij is vandaag ook gewoon aan het werk gegaan.

De terugvaart naar het vasteland wordt geboekt voor woensdagmiddag, de boten in de ochtend zitten al vol.

Terug op de camping gaat Edwin meteen zwemmen. De duikbril bevalt gelukkig erg goed. (De schoenen lopen ook wel lekker hoor, maar het zijn toch geen Meindels). Hij duikt een mooie grote schelp voor me op, met levende slak er nog in. Aangezien we vanavond wat anders eten, brengt hij het beest weer netjes terug.

Ik vind het water te koud, en op het strand stuift het behoorlijk, dus we gaan al snel weer naar de tent.

De boswachter komt langs om te vragen of wij hem misschien gebeld hebben. Er schijnt een pinguin ergens vast te zitten in een put, maar zijn batterij was leeg dus de helft van het telefoontje heeft hij niet verstaan. Hij moet op zoek naar een ladder, en naar de plek waar het beest zit.

‘sNachts hoor je de penguins roepen, er zit hier een kleine kolonie.

Dinsdag is het weer een beetje bewolkt met veel wind. Het wordt hooguit 19 graden de laatste dagen. We rijden naar Kingscote, 40 kilometer verderop, de grootste plaats op het eiland (1500 inwoners)

De bieb is weer open, en we kunnen internetten. Alleen Hotmail doet het niet, waarschuwt de bibliothecaresse. We hadden van anderen ook al gehoord dat Hotmail sinds de dag voor Kerst eruit ligt. Via Twigger kunnen we wel bij de Compuserve mail, dus we hebben het druk genoeg met mail van Cees Jensma, Theo Verstrael, Menno, Frans Veldhuijzen, Hans en Cora en Ruud en Marieke. Printen gaat natuurlijk weer niet, evenmin als bestanden openen of op floppy zetten. Toch kunnen we weer wat afhandelen, de rest zal moeten wachten tot we aan de vaste wal zijn.

We kopen wat cadeautjes (Pimmetje is volgende week jarig, daarna mijn vader, dan Irene en daarna Anneke), en een nieuw leesboek van onze geliefde schrijfster Di Morrissey. Even naar de slager, de bakker en de groentenboer, en dan is het weer de hoogste tijd voor de ATM, oftewel de geldmachine. Ook in het nieuwe jaar spuugt hij zonder problemen 10 mooie nieuwe briefjes van 50 dollar uit.

We geven per maand 3000 gulden uit, huishoudgeld met kamperen en benzine, alles inbegrepen. Dat is precies volgens planning. We halen de foto’s op. Er zitten mooie plaatjes bij, vooral van koala’s en zeeleeuwen.

Hier op het eiland komt een bedreigde papagaaiensoort voor, de zwarte kaketoe met rode staart. Het Australische woord Cockatoo wordt afgekort tot ….: Cocky.

Het is lunchtijd, we gaan iets echt toeristisch doen. De Bushtuckerman, net zo bemind als Troy Dann, ook op Discovery, heeft het altijd over yabbies. Hier op het eiland zit een boerderij, die grote kweekvijvers vol yabbies en marron heeft. Yabbies zijn kleine kreeftjes, marrons zijn wat groter. Ik wil yabbies eten! Over een weg vol verschrikkelijk wasbord rijden we er naar toe. Er is een kleine eettent, met twee grote houten tafels. Het menu beperkt zich tot drie keuzes : het yabbie-menu (10 dollar), het marron-menu (15 dollar) of het combi-menu (12,50 dollar). De marron wordt opengesneden geserveerd, die wil Edwin. De yabbies worden tot mijn verdriet in zijn geheel geserveerd. Het ziet er heel verzorgd uit : groot bord vol yabbies, mooie salade erbij, aardappelschotel, brood, en een stapel gereedschap. Op ons verzoek wordt een kleine demonstratie yabbie-opereren gegeven. Het lijkt wel op gambas eten, maar deze dingen zitten veel steviger verpakt. En al die ogen liggen me zo aan te staren op dat bord…. Met een soort notenkraker kun je dan ook nog de scharen openbreken, want daar zit ook nog een klein beetje vlees in. Het smaakt goed hoor, maar we zijn het er over eens dat we toch liever een groot stuk rood vlees op de barbecue gooien.

Edwin gaat nog heel even het water in, daarna gaan we gauw de tent in met een beker hete thee. Er komt eindelijk iemand langs om de vergunning te controleren. Als je geen vergunning hebt, kun je bij hem alsnog voor 3,50 dollar een permit kopen. Onze achterbuurman stookt een vuurtje. Dat mag, zegt de boswachter, maar hij moet wel een diepere kuil graven en de grond tot vier meter om het vuur heen vrijmaken van bladeren en takjes. Er is wel brandgevaar, maar op deze terreinen zijn ze minder streng dan in de nationale parken. Een groot vuur mag niet. Mensen willen toch graag hun “billy boilen”, oftewel hun potje koken, en de rook van echt vuur ruiken, zegt hij. De reuk van een eucalyptusvuurtje is inderdaad erg lekker. Wij houden het bij ons gasstelletje.

 

woensdag 5 januari 2000

 

Het is koud en zwaarbewolkt. We schrijven nog wat brieven en maken de verjaardagspakjes klaar voor verzending. Daarna moeten we wel een strandwandeling maken op weer een beetje op te warmen. Een mevrouw op de camping vertelt, dat ze hier ieder jaar komen in de zomervakantie, en het is meestal bijna 40 graden, bijna niet leuk meer, en ze moeten dan de hele dag in het water liggen, het is te heet om wat te doen. Waarom horen wij altijd zulke verhalen? We hebben dikke sokken aan, lange broek, twee t-shirts en een fleecejack, meer kleren hebben we niet eens bij ons. Edwin had gezegd dat ik deze winter geen koude voeten zou hebben; die belofte heeft hij niet waar kunnen maken!

Na warme thee, warm gebakken eieren bij de lunch en nog een keer warme thee breken we op. In Penneshaw gaan we weer naar het postkantoor en naar de supermarkt. De voorraden van de supermarkt zijn aangevuld: er is weer vlees, en yoghurt. Wij kopen eten en brengen het weer terug naar het vasteland, om het vanavond daar op te eten.

We hebben nog wat tijd te overbruggen voor de boot afvaart, maar we kunnen geen lekker plekje vinden om te zitten. De bieb is ook al dicht, en we moeten in de auto blijven zitten om een beetje warm te blijven. In de haven zien we dolfijnen zwemmen.

Om half vijf vertrekt de boot. Het waait  behoorlijk, maar deze keer blijven we boven aan dek, en hebben we geen last van de golven. Weer aan de vaste wal rijden we meteen naar de camping in het Deep Creek Nationale Park, waar we eerder gestaan hebben. Er staan wel wat meer mensen dan voor de Kerst, maar er zijn nog plaatsen genoeg vrij. Voor het eerst dit millenium gaan we onder de douche, heerlijk!!

Het waait hard, zelfs de kangoeroes vinden het te koud om te komen grazen.

 

vrijdag 7 januari 2000

 

Donderdagochtend onder zwaarbewolkte luchten naar Victor Harbour gereden. Ik kan de afslag niet vinden naar de route die ik gepland had, en voor we het weten rijden we tientallen kilometers om. Edwin vindt het niet erg omdat hij het een mooie route vindt, maar ik zit lekker te balen, want ik weet hoever het om is. Bij Kuitpo forest vinden we een mooie koffie-maak-plek, midden tussen de dennenplantages. Ze hebben hier zelfs Canarische dennen aangepland. Het is bosbouw, en geen nationaal Park, dus ze hebben geen boodschap aan toeristen, en in het droge seizoen gaan de campings in dit mooie dennenbos gewoon dicht. Geen kampeerders betekent minder bosbrandgevaar. We rijden door en komen eindelijk op de weg die ik gepland had. In Strathalbyn, waar we onze kerstboodschappen op weg naar Kangaroo Island gedaan hadden, vullen we de voorraden weer aan. Het is een aardig oud dorpje, gesticht door Schotten. Het wordt steeds zonniger en we besluiten er een huishoudelijk dagje van te maken. We zetten de tent op in het dorp. Edwin gaat de auto soppen, ik stop kleren, waspoeder en geld in de wasmachine. Het droogt lekker, en ’s avonds is alles weer schoon en droog, zelfs de spijkerbroeken en de wolletjes. Possumpoep geeft gemene vlekken, de afwasborstel moest er aan te pas komen om Edwins spijkerbroek weer schoon te krijgen.

We lopen nog even door het dorp dat bekend is om zijn antiekwinkeltjes. De tweedehandszaken staan barstensvol dure rommel ; echt antiek hebben ze hier weinig. Iets wat vroeger met een boot aangekomen is, wordt al gauw tot “antiek” bestempeld. In de reformzaak kopen we lekkere pindarotsen en andere snoeperijen met zuidvruchten en noten, heerlijk! Tot de zon ondergaat zitten we lekker buiten in korte broek. Het is fantastisch om weer strakblauwe luchten te zien!

Edwin gaat douchen. Na anderhalf uur is hij nog niet terug. Hij heeft een heel gesprek gehad met een boer, die zijn bedrijf gaat verkopen. Zevenhonderd hectare, en drie dochters. De enige subsidie die de landbouw hier kent, is de subsidie op diesel. Ze moeten eerst de volle mep betalen, en krijgen later via de belastingaanslag een deel terug. Graan, vlees, wol en uien leveren te weinig op om van te leven. Het steekt een beetje dat de landbouw in Europa van subsidies aan elkaar hangt.

 

De volgende ochtend is de buitentent nat van de condens, en het gras is een beetje nat van de dauw! Dat is voor het eerst in een hele lange tijd. Toen we hier pas waren liepen we iedere ochtend op hoge poten door het gras, tot we er eindelijk aan gewend waren dat het hier gewoon altijd droog is.

We rijden we naar de Coorong, een Nationaal Park langs de kust. Een lagune van meer dan 100 kilometer lang scheidt de duinenrij langs zee van het vasteland. Bij Salt Creek valt de lagune in de zomer droog en kun je oversteken. We rijden richting strand, maar een hoog duin met hele mulle sporen omhoog houdt Edwin gelukkig even tegen. We hebben inmiddels wel een prachtige kampeerplek gevonden, in de duinen, met gras en kangoeroepoep, geen schaduwbomen en geen faciliteiten, maar heel ruim en heel leeg. We blijven ons steeds vergissen en kijken met europese ogen naar begrippen als “vakantietijd” en “hoogseizoen”.

We rijden terug naar het benzinestation aan de hoofdweg. Ik haal een kampeerpermit, Edwin laat de bandenspanning wat zakken. De man achter de balie wil ons maar naar 42-mile beach hebben, daar is een camping met een toilet en regenwater, en, en dat is echt waar, daar kun je ’s avonds kangoeroes zien! Ik reageer enthousiast, dat lijkt ons erg leuk, misschien dat we daar dan morgen naar toe gaan! Leuk hoor, dat die man nog zo enthousiast kan doen over kangoeroes.

We rijden dus weer de Tea Tree crossing over en zetten de tent op. De zon brandt lekker, maar de frisse zeewind zorgt voor niet te hoge temperaturen. Na de lunch moet het er van komen, we gaan  met de auto het strand op. Edwin blijft het mooi vinden, ik weet het nu zo langzamerhand wel. Er staan palen in het zand die aangeven waar je met de auto mag komen. Het mulle spoor het duin op zit vol grote kuilen, en langzaam hobbelend trekt het autootje ons omhoog. Eenmaal op het strand bestaat het spoor uit nogal grof wasbord, en dat is natuurlijk niks. Het is hoog water, dus er kan niet over het harde zand gereden worden. De sporen staan boven aan het strand, tegen de duinvoet aan. Over de volle honderd kilometer lengte van het strand loopt een “track”. Edwin besluit over het strand naar 42 mile beach te rijden, en dan over de weg terug. Het eerste stuk gaat goed. Er staan een tiental auto’s verspreid over het strand, en stoere mannen staan ondanks de koude wind te vissen. Het spoor wordt muller, en nog muller, en nog muller, en Edwin moet flink gas geven om een beetje vaart te houden. We slingeren behoorlijk heen en weer in het spoor, dat ook steeds dieper wordt. Ik begin te zweten, Edwin bezingt in alle toonaarden de capaciteiten van het autootje, dat hij zo sterk is, dat hij zo veel kracht heeft in zijn twee, dat die 2 liter motor zo goed is, dat het zo fijn is dat het een licht autootje is, enzovoorts. Ondertussen moet hij er een flink vaartje inhouden en is er geen mogelijkheid om te keren, en het spoor wordt steeds muller…..

Als het spoor zich splitst om een duin heen grijpt Edwin zijn kans en maakt een scherpe bocht zodat hij met veel moeite door los zand heen over een steil stuk strand op het spoor terug terecht komt. Het was voor mij vrij onverwacht, en ik zag ons opeens in de richting van de golven gaan, voor we met veel moeite weer in het spoor kwamen. Edwin moet nog steeds flink de vaart erin houden, en de motor loeit nogal, maar we gaan gelukkig weer de kant van de tent op. Met een zucht van verlichting bereiken we de veilige, vaste ondergrond die wasbord heet, en we kunnen weer genieten van langzaam rijden over het strand, op een stevig spoor. Later geeft Edwin toe dat hij hem ook wel heeft zitten knijpen.

Dat was wel genoeg avontuur voor vandaag. Thee bij de tent, nog een wandeling door de duinen, even gekeken naar andere auto’s die zich omhoog worstelen op het steile duin, en verder blijven we veilig en rustig en ontspannen in onze stoeltjes zitten, blij dat het weer goed afgelopen is.

 

zaterdag 8 januari 2000

 

We besluiten vandaag hier te blijven. We wandelen door het duin, we wandelen langs het strand en we wandelen langs de lagune. We zien kangoeroes in de duinen, en veel sporen van emoes. Het meeste plezier hebben we bij de strandslag, waar vandaag veel vissers omhoog rijden. De een rijdt zelfs zijn vouwcaravan probleemloos omhoog, de ander moet vier pogingen wagen voor hij de koelbox vol bier omhoog weet te brengen. De meesten zijn te lui om de bandenspanning omlaag te brenegn, ze proberen het eerst wel even zo. Bijna bovenaan zit een klein vals plat, als ze te vroeg hun snelheid verminderen komen ze daar niet meer weg, en moeten ze alsnog hun bandenspanning aanpassen. Op een gegeven moment staan er drie auto’s bovenaan, omringd door mannen die aan de ventielen staan te prutsen. Zowel boven als beneden staat een auto te wachten. Het is beregezellig, iedereen vindt het prachtig, vrouwen maken video-opnamen van vastzittende mannen en de beste stuurlui staan langs de kant van de weg, blikje bier in de hand, te kijken naar het geploeter.

Een Australier die vrij heeft, zie je nooit met lege handen. Ook als hij rondloopt zit er altijd een blikje bier in. Vrouwen hebben vaak water bij zich, en ook kinderen hebben bijna altijd wat te drinken bij zich, of het nu heet is of niet.

Mijn haar wordt erg lang en hangt een beetje in mijn ogen. Edwin regelt dat wel even. Het waait nogal, dus het wordt een beetje scheef, maar er is toch niemand die ons ziet. Ik heb zijn haar vorige week ook weer gedaan.

De zon schijnt volop, de zeewind houdt het fris vandaag. Afgelopen nacht was het een graad of acht. Onze donzen slaapzak houdt ons prima warm. In Nederland is het overdag drie graden, en er heerst een griepgolf, dus zullen we niet klagen over het aantal bushflies dat meteen weer is toegenomen nu het warmer is geworden.

Er zijn hier weinig enge beesten, zelfs in de tent komen we gewone pissebedden en oorwurmen tegen. Saai hoor.

We hebben een beetje last van het we-zijn-over-de-helft-syndroom. We hoopten er geen last van te hebben, omdat minder dan de helft nog altijd ruim twee maanden reizen inhoudt. Toch hebben we het gevoel, dat de rest niet zoveel meer voor zal stellen, wat helemaal nergens op slaat.

Ons tempo is vrij laag geweest de afgelopen maand, het spectaculaire gedeelte van het land hebben we al gehad. We hebben geen echt doel meer. We hadden hier een poos aan zee willen staan, en een echte strandvakantie houden. Daar is het te koud voor. Er is hier nog een hoop te zien, morgen trekken we weer verder. Het wordt tijd dat we weer een heel ander gebied opzoeken, zodat we lekker in de bossen kunnen kamperen en wandelen. Eerst dit stuk kust nog, en dan naar de Grampians.

We missen ook ons favoriete radiostation een beetje. De afgelopen maand hebben we steeds geluisterd naar Adelaide’s easy-mix, met breakfast with Glen and Jana, en Steve Speziali met het nieuws. Lekkere muziek, en om de tien minuten een uitgebreid weerbericht. Nu zijn we buiten bereik van de zender, en nog niet binnen bereik van Melbourne.

 

maandag 10 januari 2000

 

In Kingston bekijken we de “Big Lobster”, oftewel een grote kreeft van plastic. Als je hier met je tenen kunt wiebelen ben je al een toeristische attractie. Alles wordt aangegrepen om mensen te lokken. Ieder bedrijfje geeft (betaalde) rondleidingen, iedere rots wordt een uitkijkpunt. Er is ook een tractormuseum, maar dat is gesloten.

We verlaten de kust en gaan het binnenland in. Bij Naracoorte is een nationaal Park met grotten, en er zitten vele duizenden vleermuizen. Edwin wil nog steeds beroepshalve zulke dingen bekijken. Het is bewolkt, goed weer om te rijden. In Naracoorte zijn de winkels ook op zondag open, dus na de supermarkt bekijken we ook nog twee drankwinkels. We kopen een karton Lindemans van 4 liter, voor 20 dollar. Ons uitgavenpatroon is mede daarom zo hoog. Edwin wil alsmaar lekkere wijn, omdat het leven te kort is om slechte wijn te drinken. Vandaag zag hij Gerrits favoriete merk retsina in de winkel staan. Hij is gek op retsina, en er zit wel anderhalve liter in deze fles, dus vandaag drinken we retsina. Inde koelbox van Gerrit (en Anneke) zit nu dus Gerrits favoriete wijn, die we vanavond opdrinken uit de plastic bekertje die nog van Gerrit (en Anneke) zijn. En een zak ijs.

Ook het vlees dat hij uitzoekt wordt steeds beter, dus duurder. Eigenlijk moet ik hem in de auto laten zitten als ik boodschappen ga doen. Maar vooruit, het is nog steeds een stuk goedkoper dan uit eten.

We zetten de tent op, en de kampeerterreingastheer vertelt ons van alles. Omdat het hoogseizoen is zijn er vrijwilligers die zulk werk doen. Het is redelijk druk en duur hier. Het bezoekerscentrum is gloednieuw, voor een betere camping zijn ze nog aan het sparen. Er hangt een brief op de douches waarin de leiding zijn excuses maakt over de kwaliteit van het gebodene, met als schrale troost dat het gebouw binnenkort gesloopt gaat worden. Ze hebben wel besloten de prijzen alvast te verhogen. Na twee nachten Coorong zijn we allang blij dat we weer eens onder de douche kunnen. Hier zijn ook spiegels, zodat ik kan zien hoe de “coupe verwilderd” is uitgepakt. Er moet nog wat aan gecorrigeerd worden, zullen we maar zeggen.

Het weer klaart op, Edwin valt in slaap, ik ga naar het bezoekerscentrum om ons op te geven voor de Bat Flight Tour van half negen vanavond. De natuur wordt hier behoorlijk uitgebuit, Staatsbosbeheer kan er nog wat van leren. Overal moet voor betaald worden, 8 dollar per persoon. Voor ’s avonds hebben ze dan een wat goedkopere aanbieding, drie rondleidingen voor de prijs van twee. We lopen eerst door het Wonambi Fossil centre heen. Aan de hand van fossielen uit de grotten hier hebben ze een aantal dieren uit de prehistorie nagebouwd. In een natuurlijke omgeving staan ze een beetje te bewegen en geluid te maken. Knap gedaan, voor kinderen zal dit best eng zijn. Na het eten gaan we met een jong boswachterinnetje de Alexandra grot in. Het is een kalksteengrot, heel uitgebreid, best leuk om te zien. Een half uur later brengt ze ons naar de vleermuizengrot. De grot zelf is niet toegankelijk. Er is een ruimte gemaakt  (Bat Cave Video Centre) waarin iedereen kan zitten en op beeldschermen kan zien wat er in de grot gebeurt. Boswachterinnetje bedient de infraroodcamera’s en vertelt er wat bij. Leuk gedaan. Daarna kijken we bij de opening van de grot, waar straks duizenden bent-wing vleermuizen doorheen zullen komen, als ze naar buiten gaan op zoek naar eten. Het is nu nog te vroeg, eerst gaan we in de overwinteringsgrot kijken. Die grot is ook heel uitgebreid, we zien wat possums en vleermuizen, en stalagmieten en stalagtieten. Daarna is het buiten goed donker geworden, en de vleermuizen zijn aan het uitvliegen. Het aantal is drastisch gedaald. Op de folders staat dat er 300.000 zitten, volgens de telling van vorige week zijn er nog maar 80.000.

De zon is prachtig ondergegaan, het is behoorlijk romantisch, eigenlijk. Boswachterinnetje raapt een vleermuis op die aan de grond is geraakt, en wordt natuurlijk gebeten. (Edwin zei nog : “Hij bijt !”) Vleermuis vliegt weer vrolijk weg. Een mevrouw begint te gillen omdat ze meent van achter aangevlogen te worden door een vleermuis. Een jongetje wil vleermuizen voeren en loopt de hele tijd een dode vlieg omhoog te houden. Een volwassen vrouw vraagt serieus of de vleermuizen insecten vangen terwijl ze vliegen, of dat ze op een boomtak gaan zitten. De hoeveelheid informatie die gegeven wordt op dit soort rondleidingen is vrij beperkt. Er worden ook geen batdetectors gebruikt. Het Staatsbosbeheer pakt zulke dingen toch wel professioneel aan.

Het is nu hoogseizoen, er kwamen wel 50 mensen voor de rondleiding!

 

Maandagochtend rijden we door dennen en druiven, ons favoriete landschap, door Penola richting Mount Gambier. Iedereen heeft ons verzekerd dat we het blauwe meer niet mogen missen. Inderdaad, het water in de vulkaankrater is erg blauw. We rijden er omheen, maken een foto en verlaten het toeristische Mount Gambier weer.

We lopen een arboretum wandeling door de proefvlakken van de boswachterij, waar Edwin geen enkele van de gebruikte pinus-soorten kent.

Overal worden nieuwe wijngaarden aangeplant. De oppervlakte wijn breidt zich onvoorstelbaar uit. We vragen ons af waar ze over een paar jaar met al die wijn naar toe moeten.

Langs de kust gaan we via Nelson naar Portland, waar we langs de VVV gaan. We zijn nu in Victoria aanbeland. Nieuwe Staat, nieuwe regels, andere boekjes, andere kaarten, andere tijd. Het is huer een half uur vroeger. We kopen weer een natuurkampeerterreinengidsje, en vinden een leeg terreintje in een State Forest. Mooi bos, veel rust, gratis kamperen.

In South Australia wilde de regering APK invoeren, maar de bevolking had het weggestemd. De oudste, gammelste rammelbakken rijden daar gewoon nog op de openbare weg. De staat gaf ons de indruk dat niet iedereen het even rijk heeft. Dat komt ook omdat alles zo droog is. Als iemand het gazon voor zijn huis sproeit, ziet het er meteen veel duurder uit. We denken dat Victoria rijker is, ook al omdat er meer inwoners zijn. De auto’s die we tot nu toe in deze staat hebben zien rijden zijn er niet beter aan toe dan die in SA. Bij ons zou 75 % van wat hier rijdt niet door de keuring komen, en een deel zou meteen van de weg gehaald worden.

We zijn weer over onze dip heen. Volgens Edwin was het een hormonale kwestie.

 

dinsdag 11 januari 2000

 

Na een heel rustige nacht zonder buren en zonder vuilnisbakken, dus zonder possums, worden we wakker onder een bewolkte hemel. De tent is nat, de lucht koud. Het bos ruikt heerlijk en aan onze picknickbank ontbijten we op ons gemakje. We rijden eerst naar Mount Eccles NP. Daar hebben ze een uitgedoofde vulkaan met een kratermeer, en de grootste koalakolonie van deze staat. We lopen de wandeling om het meer en zien nul koala’s. Wel ziet Edwin voor het eerst blackwood in het wild, of te wel de bomen die we in Jalon ook aangeplant hebben. Uit de plaats waar ze staan, het uiterlijk van de stam en de dichtheid van de takken trekt hij allerlei conclusies die hij ongetwijfeld straks in Spanje zal gaan vergelijken met observaties ter plaatse.

Later lezen we dat er zoveel koala’s waren, dat een deel is gedeporteerd naar andere natuurgebieden, en een groot deel van de rest is “geholpen”. Geen wonder dat die beesten zich niet meer laten zien.

Het is hier wat groener dan in South Australia. Vooral de weilanden die gehooid zijn, zijn nog behoorlijk groen. Het ziet er allemaal wat vruchtbaarder uit, boerderijen hebben minder hectares nodig voor de koeien en de schapen, en er zijn veel meer kleine weggetjes. Glooiende heuvels en af en toe wijnstruiken, het lijkt een beetje op het noorden van Frankrijk. Bloemetjes bloeien in de berm, en er vliegen heel veel vlinders. Eindelijk is de zomer begonnen in Victoria, zegt de weerman.

We rijden ook nog even door Mount Napier NP, ook een uitgedoofde vulkaan en in Hamilton doen we boodschappen. De bibliotheek is heel toevallig tegenover de supermarkt, en over een uurtje is er een terminal vrij. We lopen wat rond, doen boodschappen, eten gauw een hapje en gaan e-mailen. Op deze terminals zit wel een tekstverwerker, maar de bestanden kunnen niet rechtstreeks geopend worden. Je kunt een diskette kopen van de bieb, je bestanden opslaan op diskette, en dan via Word uitprinten. We moeten ook nog wat mail beantwoorden, en de koersen opzoeken, en we hebben maar een uur de tijd. Het nadeel van Hotmail is, dat je eerst een hele tijd bezig bent om alle ontvangen reclame er weer uit te gooien. Het lukt ons uiteindelijk om van Leny en Menno wat te printen, daarna komt er onzin uit de printer. Straks proberen of we de  mail op onze laptop kunnen lezen. De bibliothecaris, die heel aardig is en vrij normaal lijkt voor een bibliothecaris, begint weer een heel gesprek met ons. Het is wel erg rustig aan de balie, maar ik voel me toch niet op mijn gemak als iemand in werktijd zo lang met ons staat te praten. Hij biedt aan om ons de nieuwe bibliotrailer te laten zien. Dan biecht ik dus maar op dat ik bibliothecaresse ben, dus dan moeten we wel kijken. Het is inderdaad een prachtig ding, met on-line verbinding, lift voor rolstoelers, magnetron en koelkast, airco en verwarming, alles erop en eraan. Ze lenen ook flutpockets uit, die ze niet titelbeschrijven! En alles is gratis, lidmaatschap, internetten, het woord leengeld kennen ze niet eens. Het duurt zeker een uur voor we weer weg kunnen. Zijn collega zou in haar vakantie nooit naar een bieb gaan, had ze al tegen ons gezegd. Toch was het wel leuk.

In Wannon zetten we de tent op. Bij een riviertje waarin we kunnen zwemmen. Het is heet geworden, en een afkoeling is wel lekker. Er zijn wat dorpelingen aan het zwemmen, verder staat er niemand op het terreintje. Een bouwvakker is bezig een prachtige barbecue te metselen. Het houten toiletgebouwtje is ook gloednieuw, met invalidentoilet. De nieuwe picknickbanken zijn gemaakt van 70-jaar oud hout van een voormalige brug. En ook dit is weer een gratis plek. De aanschafkosten van het kampeerplekkenboekje hebben we er al weer uit.

 

woensdag 12 januari 2000

 

Na een onrustige nacht vol possumgeritsel, verkeersgeluid en een kampeerder die diep in de nacht aankwam, gaan we weer verder. De zon schijnt volop, het wordt heet vandaag. We rijden naar de Grampians, een nationaal Park waarvan iedereen zegt dat we er heen moeten. Er zijn bergen! De hoogste komt niet boven de 1200 meter uit. In het verder vlakke land hier is dat een behoorlijke hoogte. Omdat het gebied ongeschikt was voor landbouw is de begroeiing redelijk ongeschonden gebleven, alleen de houthakkers zijn wel tekeer gegaan. Het landschap is mooi, er zijn lekkere weggetjes om te toeren, de hellingen zijn met bos begroeid. Het is hier erg toeristisch naar Australische maatstaven, er zijn campings en vakantiehuisjes. Hall’s Gap is het enige dorpje hier. Het bezoekerscentrum van het Nationale Park bekijken we eerst. Een deel van de informatie is nieuw, en ziet er goed uit. Een ander deel is door de boswachter gefiguurzaagd, door zijn vrouw beschilderd en toen door een stagiaire in elkaar geknutseld. De audiovisuele presentatie is uit 1988. Folders met de wandelroutes kosten geld. We zijn niet erg tevreden over de kwaliteit van het gebodene. Er ligt een gastenboek, en zoals gewoonlijk bevat het alleen lovende commentaren. Als wij wat opbouwende kritiek willen neerschrijven, houdt de pen ermee op. Dan zoeken ze het zelf maar uit.

In het gebouw ernaast wordt de Aboriginal versie van de Grampians gepresenteerd. In een prachtig gebouw kijken we naar een moderne, zeer professionele multi-media voorstelling over hoe de Koori zoals ze hier heten denken dat de Grampians ontstaan zijn. Hun versie is een stuk minder saai dan die van de buurman. Zeer de moeite waard!

In het bijbehorende souvenierwinkeltje koop ik eindelijk een mooi t-shirt voor mezelf, en oorbellen voor Irene’s verjaardag.

We zetten de tent op net buiten het dorp, op een dure camping. Het is wel van het ene uiterste in het andere. Het is druk en alle voorzieningen zijn aanwezig. De rest van de dag besteden we aan wassen, douchen, lezen, in de schaduw zitten en een beetje vogels kijken. Het is een echte zwoele zomeravond, met kinderen die tot laat op hun fietsjes langsfietsen, en vaders die grote vuren stoken in de halve olievaten die speciaal daarvoor klaarstaan. Gezellig!

 

donderdag 13 januari 2000

 

Vannacht werd ik wakker van de pijn in mijn rug, ik kon me haast niet meer bewegen. Edwin heeft ridderlijk zijn matras aangeboden, die dikker en langer is. Echt een matras voor oudere softies, vind ik, maar ik heb het aanbod toch maar aangenomen en ben weer in slaap gevallen. Een massage met SRL-gelei en een aspirientje helpen voldoende om weer een beetje normaal te kunnen lopen. De geplande zware wandeltocht stellen we toch maar even uit. We gaan de toeristische route doen zoals de boswachter die aanbeveelt. Het is en rondrit met wat uitzichtpunten en korte wandelingen naar watervallen en rotsformaties. Al gauw blijkt dat nog veel meer mensen dat doen vandaag, vooral Hollanders. Het begint met twee mensen van rond de zestig jaar, die hier in de vijftiger jaren zijn aangekomen met de Johan van Oldenbarneveld. Ze hebben hier een appartement gehuurd, en morgen gaan we bij ze koffiedrinken. “Buurten”, zei ze. Ze praten nog goed nederlands. Even daarna kwamen we een jong stel tegen, ze reizen vijf maanden rond. Leuk gekletst en een goede boekenruil gepleegd. Bij het volgende hoogtepunt op de route weer een jong stel; zij reizen een jaar rond. Weer leuk gekletst. Het is inmiddels goed heet geworden, en na lunch aan een picknickbank in de schaduw gaan we weer naar de tent. De weggetjes hier zijn prachtig, groen, veel varens.

De bekendste plek van de Grampians, “het balcon” is afgesloten omdat er een Duitser naar beneden is gevallen. In iedere reisgids zie je de foto van iemand die op het balkon staat, een foto van een leeg balkon is lang zo leuk niet.

De rest van de middag lezen we, in de schaduw. Edwin probeert zijn oude matrasje te repareren, zodat ik twee matrasjes op elkaar kan leggen. In het zwembad hebben we het matrasje ondergeduwd, en er zitten twee gaatjes in op een onhandige plek, dus het is even afwachten of het lukt. Bij de receptie halen we worstjes en ijs, en Edwin haalt een nederlands boek uit de “ruilkrat”. Twee boeken in het nederlands op een dag! Hij leest nu toch wel zo makkelijk engels, dat hij eerst zijn andere boek uit wil lezen.

Voor vandaag is voorspeld dat de temperatuur zal oplopen tot 38 graden, dat maakt dit automatisch tot een “Total fire ban”dag. De campingbaas gaat iedereen langs om het te vertellen, overal hangen waarschuwingsborden. Geen kampvuur vanavond!

 

zaterdag 15 januari 2000

 

Het gaat al weer een stuk beter met mijn rug. Na nog een massage en een aspirientje maken we de wandeling naar de Pinnacles, een bekend uitzichtpunt. Op weg naar beneden komen we eerst weer een ex-Nederlandse tegen, en later Fred en Wil, waar we vanavond gaan koffie drinken. We lopen nog een kleine wandeling naar de Silverband waterval. Het is maar een klein straaltje water aan het eind van een prachtig pad. In Halls Gap kopen we wat leuke souveniertjes en de middag brengen we door bij de tent. Lekker lezen in de schaduw, beetje uitrusten. Het matrasje vertoont nog een lek, dus Edwin heeft weer wat te prutsen. Na het eten douchen we even en om half acht zitten we op visite. We hadden onszelf beloofd dat we om een uur of tien weer naar de tent zouden gaan. Het is zo gezellig dat we twee flessen wijn leeg drinken en pas om 1 uur ’s nachts weg gaan. We laten de auto maar op het parkeerterrein staan en lopen zachtjes naar de tent.

Wil Schermacher komt uit Amsterdam, Fred Punt uit Utrecht. Ze hebben hun hele levensverhaal uitgebreid vertelt. Ze zijn aktief binnen de hollandse club in Melbourne. Ze wonen in een mooi huis, grote tuin met zwembad. Wil is wel vaker terug geweest naar Holland, maar Fred nog nooit. Hij wordt dit jaar 60, en dan komt hij naar Nederland. Hij is bang dat hij het zo leuk vindt in Holland, dat hij niet meer terug wil naar Australie. Wij hebben hem het een en ander verteld over files en overbevolking, huizenprijzen en buren. Wil heeft ooit nog twee jaar in nederland gewoond, maar de bemoeizucht van buren heeft haar teruggedreven naar Australie.

Ze vertelt dat ze haar ramen schoonpoetste met een oude luier. De buurvrouw informeerde of ze soms geen geld had om een zeem te kopen. Wil had gezegd dat ze zelf wel uitmaakte hoe ze haar ramen lapt, en dat ze geld genoeg had om naar Australie terug te gaan. Twee maanden later was ze vertrokken.

En dat je moet betalen om naar de wc te mogen in winkels, vindt ze absurd. Het zijn leuke, positieve mensen die veel wandelen en jong zijn voor hun leeftijd. Het was erg gezellig, maar zoals gewoonlijk zijn sociale contacten slecht voor onze gezondheid. Te veel gedronken, te veel gegeten, te weinig geslapen.

 

De volgende dag is het zwaarbewolkt. De temperatuur loopt hoog op. De airconditioning in de auto wordt voor het eerst in lange tijd weer gebruikt. De tent wordt weer opgebroken, en we gaan eerst een klein stukje landinwaarts, via Stawell naar het noorden, naar Minyip. Minyip is een dorp van 475 inwoners, waar de tv-serie “The flying doctors” is opgenomen. Wij hebben altijd met heel veel plezier naar de serie gekeken, en nu we zo dichtbij zijn, willen we “Coopers Crossing” wel even in het echt zien. Er is niet veel herkenbaars over. Het landschap is veel minder outback dan de serie deed geloven. Hier zijn grote graanvelden, en er staan best veel bomen.

Het Majestic Hotel van Vic en Nancy staat er wel, maar er staat geen bankje voor waarop de oude mannetjes zitten te kletsen. Er staan twee oude verroeste benzinepompen voor de garage van Emma, waar nu een internetcafe zit. De winkel van Violet Carnegie staat leeg en is te koop. Het dorpje is op sterven na dood. Het internetcafe ziet er goed uit, en als de deur om tien uur opengaat gaan we “even” mailen. De beheerder heeft alle tijd, en laat ons de garage van Emma zien, en vertelt over het doel van het cafe. Het maakt deel uit van een project van de universiteit van Ballarat, en het is gekoppeld aan een onderzoek. Er worden computercursussen gegeven, boeren worden geholpen met mailen, kinderen kunnen internetten. Bij de graanoogst is tegenwoordig ook alles via de computer vastgelegd. De hoeveelheid kunstmest en vergif die gebruikt is en de opbrengst worden nauwkeurig bijgehouden. Jongeren moeten behoorlijk studeren willen ze de zaak van pa kunnen overnemen en moderniseren.

Internetten kost vier dollar per uur, en de voorzieningen zijn fantastisch. Kleurenprinter, satelietverbinding, videoconferencing, scanners, airco, alles is er, en werkt. Het geld wat binnenkomt van mensen die internetten wordt gebruikt voor de gemeenschap.

Een vergelijkbaar dorp met ongeveer even weinig inwoners krijgt niets, en dan wordt vergeleken hoe het dorp zich ontwikkelt, hoeveel invloed telecommunicatie heeft op werkgelegenheid en sociale factoren. Ze zijn nu twee maanden open, en het verschil is al te merken, zegt hij. In het andere dorp is meer vandalisme, hier komen de jongeren bij elkaar om te computeren. Hij heeft grootse plannen om het dorp van de ondergang te redden. Het hotel moet opgeknapt voor rugzaktoeristen, er komt een openluchtbioscoop en een orkest uit Melbourne gaat van de zomer een concert geven in een graanveld. De boeren gaan toeristen de gelegenheid geven een kijkje te nemen op hun bedrijf, en eventueel een handje te helpen.

We mailen allebei 2,5 uur, en dan hebben we eindelijk alle bestanden uitgeprint die we de laatste tijd elders niet konden openen. We hebben zelfs alle dansende kerstmannen en andere nieuwjaarswensen even bekeken, de bestanden opgeschoond en iedereen even gemaild. We zijn weer helemaal bij. Hij schenkt ook heerlijke cappucino. Als we klaar zijn laat hij zijn prachtige notebook zien, met sateliettelefoon. Hij biedt aan een videobestandje van ons te versturen. Dat is natuurlijk gaaf! Edwin praat een halve minuut tegen zijn broertje, en even later gaan de beelden op weg naar Natuurmonumenten. Menno zal raar opkijken!

De beheerder blijkt exact dezelfde RSI-bobbel op zijn hand te hebben als Gerrit! De dokter heeft de bobbel al een keer platgeslagen. Dat was niet zo goed bevallen, dus hij zou nu maar proberen met rust de toestand wat te verbeteren.

Het was een leuke, welbestede en interessante ochtend! Hij raadt ons aan naar de pub te gaan, daar hangen foto’s van de opnamen van de Flying Doctors. De pub zag er zo gesloten uit, dat we anders niet gegaan waren. De eerste deur zit echt dicht, de twee gaat wat moeilijk open, maar dan staan we binnen, aan de bar die we zo vaak op tv gezien hebben. Er staat wel een andere barkeeper, maar vooruit, deze is ook heel aardig. Hij heeft de zaak overgenomen, en is twee weken voor Kerst open gegaan. Hij weet precies wat er aan toeristen geweest is in die tijd : 6 nederlanders, 4 duitsers en twee zweden. Hij heeft een gastenboek aangeschaft, en wij zijn de eersten die er in tekenen! Dat vraagt om nog een biertje. Het is een heel apart gevoel om daar te zitten, en te kijken naar het vertrouwde interieur, naar de trap die naar boven gaat, de eetzaal, de bar. We kletsen wat, en kijken een beetje tv (tennis). Hij verkoopt niets te eten, de winkel ernaast wel. Daar kopen we patat en een kipdingetje, wat we buiten aan een tafeltje opeten. Dan komt de vierde auto van die ochtend voorbij. We kopen nog wat ansichtkaarten, veel keus is er niet.

We hebben ons best gedaan om de plaatselijke economie wat te steunen, we hopen van harte dat het project een succes wordt!  Wij hebben een hele leuke dag gehad hier.

In Horsham zetten we de tent op vlak bij de rivier. Het water is modderig, we nemen maar een koude douche in plaats van een duik in de rivier. Pa Lekkerkerk is jarig, dus we bellen even op. Het cadeautje was ruim op tijd aangekomen. Henk en Riet hebben de kerstkaart deze week pas gekregen.

Er zitten hier gigantisch veel papegaaien, die verschrikkelijk veel herrie maken. We lopen nog even door de botanische tuin, die allerlei fantastische planten herbergt zoals elzen, dahlia’s, afrikaantjes en petunia’s. Het was een hete dag, die heel, heel erg leuk was!

De buurman is een Amerikaanse Orion-piloot, die bijna was uitgewisseld met vliegveld Valkenburg, maar toch in Adelaide is terechtgekomen. Hij heeft een echt Top Gun-uiterlijk, zijn vrouw is blond en aardig. Ze zijn helemaal blij, want ze hebben net hun hondje opgehaald. Het arme beestje heeft een maand in quarantaine gezeten voor hij het land in mocht. En baasje en vrouwtje zaten in Adelaide, en Ripper in Melbourne, dus ze konden ook niet op bezoek gaan. We hebben het over het verschil in auto’s en campers tussen de VS en Oz. Hij is het met ons eens : een Amerikaan wil altijd mooier, beter, meer; een Australier werkt voor zijn huis, zijn auto en zijn bier, en verder heeft hij niets nodig.

Het schijnt dat in Japan een auto niet meer op de weg mag als hij meer dan 100.000 kilometer gereden heeft. Al die oude auto’s worden verscheept naar South Australia en kunnen hier dan nog jaren mee. De Amerikanen spreken er schande van dat de winkels rond Oud en Nieuw wel drie dagen gesloten waren! Dat zou in Amerika niet voorkomen!

Er zit een possum in de boom naast de tent. Hij wil wel uit Edwin’s hand eten, maar hij moet er niets van hebben als Ripper in de verte langsloopt.

 

zondag 16 januari 2000

 

Het is natuurlijk niet alle dagen geweldig leuk. Vandaag was een beetje een onbestemde dag. We hadden niet uitgebreid bestudeerd waar we heen wilden. Na een bezoekje aan de supermarkt (7 dagen, 24 uur open), de benzinepomp (het gas is op) en de VVV (1 eenzame vrijwilliger die blij was dat hij iemand vol kon stoppen met informatie) weten we nog niet wat we zullen doen. Het is vrij heet, maar we willen pas na het weekend naar de kust. Morgen gaan de meeste mensen weer aan het werk. De kinderen hebben nog 1 week vakantie.

Het blijkt dat er waterrestricties zijn: je mag maar kort onder de douche! Auto wassen en tuinen sproeien is verboden. Het is hier al drie jaar erg droog, en de watervoorraad in de stuwmeren is gezakt tot 4 % van de capaciteit. Wij wisten dat niet, en Edwin heeft vanochtend nog even lekker de auto gesopt.

We rijden een doelloos rondje bij Mount Arapiles NP. Ik ben moe, en heb niet veel zin. De camping die we uitgezocht hadden in het State Forest valt tegen, erg ongezellig, teveel oude onbewoonde caravans. Het stuwmeer vormt een dramatisch lelijke achtergrond, met allemaal dode bomen in maar 4 % water. We rijden een stukje door en vinden in de Grampians een kampeerterreintje van het Nationale Park, helemaal voor ons alleen. Dat maakt weer een hoop goed.

Na het eten lopen we een kleine wandeling naar een Aboriginal rock-art site. Oftewel een stuk rots waar vaag wat rode streepjes en twee mannetjes op gevingerverfd zijn. Het zal allemaal best wel heel oud en erg belangrijk zijn, maar we weten er te weinig van om het op waarde te schatten, zullen we maar zeggen. Het bos is prachtig, de varens zijn manshoog, de beek is opgedroogd.

Er vliegen een paar altijd vrolijke kookkaburra’s langs, asls ze beginnen te lachen gaan we vanzelf meedoen. Zodra de schemering valt komen de possums te voorschijn. We hebben er vanavond wel zes tot onze beschikking. Er zijn twee kleinere bij, die spelen en rennen nog harder dan de volwassenen dieren. Ze voeren een hele show op voor ons, ze zitten elkaar achterna, rennen de boom in, vallen er weer uit, komen bedelen om brood, lusten ook sla en bijten Edwin in zijn vinger. De tandenborstels liggen al gesmeerd klaar, en als ik iets langzamer was geweest was er een possum met borstel en al de boom in gegaan. Ze hebben een prachtige dikke vacht, en zijn erg leuk om te zien. Ze zijn slim en snel, en ze lusten alles.

De temperatuur zakt gelukkig en we gaan vroeg naar bed.

 

maandag 17 januari 2000

 

Heerlijk geslapen. Nog voor het ontbijt loopt Edwin al handenwrijvend “o, what a beautiful morning” te zingen. Geen werkbespreking vandaag, niet voor dag en dauw door mist en over gladde wegen naar Nieuwegein, geen stropdas om. Het is prachtig weer en we gaan naar de kust.

Port Fairy is toeristisch. Wel gezellig, maar na ons superkampeerplekje van de afgelopen nacht  hebben we geen zin om op een gewone, drukke camping te gaan staan. We rijden een paar kilometer terug en vinden een kleine camping op een voormalig sportveld. De douches waar eerst het hele elftal tegelijk onder stond zijn nu verdeeld in kleine hokjes. Het zag er niet erg schoon uit, maar Edwin ruikt hoe dat komt : er zit zoveel ijzer in het water, dat wc-potten en douche-tegels bruin uitgeslagen zijn. Het strand is op loopafstand. Het water is koud, en het stuift nogal. Na een uurtje gaan we terug naar de tent, die uit de wind staat.

Op de radio horen we dat de prijzen van 2e handsauto’s met 50 % gezakt zijn, om een of andere onduidelijke reden. Zal je net zien, over twee maanden moeten we onze auto weer zien te verkopen en dan lijden we weer eens een dramatisch verlies! De tweedehands automarkt blijkt net zo onzeker als de aandelenkoersen. Edwin heeft de koersen wel opgeschreven de laatste keer, maar hij heeft ze niet verwerkt in de spreadsheet, hij kan het niet meer aanzien. Volgende week lopen de opties af.

Om een uur of acht komt er een duidelijk gescheiden moeder met drie bloedjes van kinderen in een auto uit het jaar nul aanrijden. Een jaar geleden had ze de plek waar wij nu staan al gereserveerd. We doen niet moeilijk, pakken de hele zaak op en binnen tien minuten staan we een paar plaatsen verder. Edwin heeft geen zin in een strandwandeling, dus we blijven bij de tent.

We zijn blij dat we “ons paradijsje” in Spanje hebben. Het oorspronkelijke plan hield in dat we een camper zouden kopen, en altijd zouden rondzwerven. Nu vinden we het heerlijk dat we een plek hebben om naar terug te gaan, om thuis te zijn en logees te ontvangen.

 

woensdag 19 januari 2000

 

Dinsdag rijden we het eerste stuk van de Great Ocean Road, waar alle bekende rotsformaties in zee mooi liggen te zijn. De “London Bridge”, de “Arch” en de “Twelve apostels” zijn allemaal bekend, in ieder boek kom je foto’s tegen van deze bekende punten. De hele dag rijden we kleine stukjes, parkeren de auto bij een volgend punt, lopen een klein stukje, maken weer een paar foto’s en gaan weer door naar het volgende punt. We bezoeken ook nog een kaasfabriek. Het assortiment bestaat uit vierkante stukjes kaas, in plastic. Ze verkopen zelfs lavendelkaas en aardbeienkaas. Een koelvitrine van een meter lang ligt vol met pakjes in allerlei smaken en kleuren, maar een fatsoenlijk stuk boerenkaas hebben ze hier niet. We kopen niets, en rijden teleurgesteld verder. Boerenkaas en Remia Fritessaus beginnen we een beetje te missen.

Edwin laat zijn charmes los op drie giechelende Koreaanse onderwijzeresjes. We komen ze bij ieder punt weer tegen, dus moet hij steeds lachen en aardig doen! Het lijkt nogal druk, maar iedereen parkeert bij alle punten, dus zien we de hele dag dezelfde mensen. Op een mooi strandje bij Loch ard Gorge eten we ons brood op. Edwin gaat even het water in. De kust hier ligt maar 3000 kilometer bij Antarctica vandaan, en er ligt niets tussenin. Geen wonder dat water en wind nog koud zijn. In Otway national Park kamperen we. Het is heet en vochtig. Het is een Total fire ban day, dus we mogen ook ons gasstel niet gebruiken. Dit is een beetje armoedig kamperen : pittoilets, geen water, maar ook geen thee, geen warm eten, geen koffie toe. Hier zijn we het niet mee eens. Edwin doet een kleine regendans, en zie: het helpt. Het regent een paar druppels, we besluiten dat de Total Fire Ban daarmee afgelopen is en bakken een lekker stukje vlees voor op brood. De thee en koffie hebben nog nooit zo lekker gesmaakt. Niet al het water dat we bij ons hebben is na een dag of drie in de warme auto nog erg smakelijk. Edwin vindt dat we water moeten kopen. Als hij in de winkel ziet dat water een dollar per liter kost, verandert hij van gedachten. Dan maar water met chloor of een grondsmaakje!

Een koalamoeder met kind zitten vlak bij de camping, in een kleine boom.

We slapen prima, en staan vroeg op. ‘s Ochtends komt de boswachter het kampeergeld innen, hebben de andere kampeerders ons verteld. Daar kunnen we niet op wachten, en wij zijn al lang weer aan het rijden als de boswachter zich nog eens omdraait in zijn warme bed.

We lopen eerst de Mait’s Rest Trail, een hele bekende wandeling door laag-temperatuur-regenwoud. Het is een prachtige wandeling, met veel boardwalks en bruggetjes, langs een beekje en prachtige hoge boomvarens. We hebben nog nooit zoveel boomvarens bij elkaar gezien. De wandeling duurt maar drie kwartier. De volgende wandeling zou naar een van de vele watervallen moeten gaan die ze hier hebben. Er ligt zoveel glas van ingeslagen autoruiten op de parkeerplaatsen dat we besluiten geen risico te nemen. We slaan de wandeling over en zoeken wel iets in minder toeristisch gebied. We komen dicht in de buurt van Melbourne. Via Apollo bay en Lorne rijden we nog een prachtig stuk Ocean Road, kronkelig, vlak langs het water, met af en toe een fraai strandje. Hoewel het hier erg toeristisch is, is het nog niets vergeleken bij Scheveningen of Noordwijk. De campings staan wel mudvol, en er is behoorlijk wat verkeer op de weg.

We hebben genoeg auto’s en toeristen gezien, we besluiten landinwaarts te gaan. Via Winchelsea rijden we naar Bacchus Marsh. Onderweg hebben we een kampeerterrein afgekeurd wegens verregaande ongezelligheid en een ander konden we niet vinden. Het is beleid van de parken om kampeerterreinen niet op de borden te zetten, geloof ik. In Bacchus zit een kantoor van de State Parks, waar ze ook kaarten verkopen en informatie verstrekken. De beheersplanner, netjes in uniform met korte broek, heeft alle tijd om ons uit te leggen waar de kampeerterreinen zijn en maakt zelfs kopietjes van de kaarten voor ons. Edwin besluit toch een kaart te kopen, (8 dollar), dan blijven we hier wat langer om ook wat te wandelen. We rijden richting Blackwood en vinden een prachtig plekje in het Lerderderg State Park. Langs een stromend riviertje met helder water, tussen hoge bomen, met vuilnisbakken, toilet en vuurplaats. Vandaag geen Total Fire Ban, dus Edwin kan lekker fikkie stoken.

 

Edwin blijft zich verbazen over de Australiers. Hoewel de aandacht voor huidkanker bijna irritant is, zien we opvallend veel mensen die verbrand zijn. De meeste hebben een erg blanke huis, dus als ze even niet opletten verbranden ze. Anderen zijn van top tot teen aangekleed, hoed op, zonnebril op die is goedgekeurd door de kankerstichting, sunblocker 40+ op hun neus (zelfs als het zwaarbewolkt is), en dan lopen ze te roken!

Drum is hier ook te koop, voor 22 gulden per pakje. Op ieder pakje sigaretten staat met grote letters “SMOKING KILLS”.

 

zaterdag 22 januari 2000

 

Edwin wil wandelen. We hebben nu een goede kaart en een lekkere kampeerplek, nu moet er wat aan de conditie gedaan worden. We zullen beginnen met een makkelijke, niet te lange wandeling. Er staat ergens een paal met een oranje pijltje, daar zal de wandeling wel beginnen. We proberen nog de richting te beredeneren, met de loop van het riviertje, maar het kronkelt hier zo erg, dat we er niet uit komen. We lopen langs het riviertje over een smal paadje en na een uur komen we er achter dat we toch een andere wandeling lopen dan we gedacht hebben. Dit is de wandeling van 14 kilometer, die vijf uur duurt. Edwin houdt er niet van om dezelfde weg terug te lopen, en meestal lopen we veel sneller dan de aangegeven tijd, dus we lopen door. De bewegwijzering is niet geweldig, het weg is jaren lang niet onderhouden. Bij hoge waterstanden is het pad een beetje weggespoeld, en soms is er een deel van het pad een beetje in de afgrond gestort. Gelukkig komen we halverwege twee jongens tegen die in ieder geval kunnen bevestigen waar we zijn. Langs de wandeling zijn veel restanten van goudzoekersaktiviteiten. Honderdvijftig jaar geleden heerste hier een ware goudkoorts. Blackwood had wel 12.000 inwoners, nu misschien een paar honderd. Over zijn mijnschachtjes, gaten, geulen en waterloopjes. Ik baal een beetje, ik houd van goedaangelegde, duidelijke paden met om de honderd meter een gekleurde stip of een bordje. Na veel geklauter komen we weer op een onverharde weg. Dan moeten we nog heel wat steile heuvels beklimmen en afdalen voor we weer bij de tent zijn. We hebben er precies vijf uur over gelopen.

De volgende ochtend bereiden we een postzending voor. Maaike heeft een gebroken arm, dus ze krijgt een pakje. De verjaardagscadeaus voor Irene en Anneke moeten weg, en er zijn ook weer drie diarolletjes vol. We rijden naar Blackwood, waar de General Store ook cafe, patattent, supermarkt, benzinepomp, VVV en postkantoor is. De patat ziet er goed uit. De bazin heet Judith de Groot, haar man komt uit Noordwijk. Dat ligt in het zuiden van Holland, zegt ze. Pas later begrijpen we dat ze Zuid-Holland bedoelt.

De hout- en watervoorraden moeten aangevuld worden.

Het dorp heeft twee bronnen waar echt mineraalwater uitkomt. We vullen onze jerrycans ermee. Het smaakt een beetje naar Spa : licht prikkelend en er zit meer smaak aan dan aan gewoon water. Bij het koken gedraagt het zich een beetje raar, het bruist en vlokt, en de thee is niet echt lekker. We gooien de rest maar weg.

Na de thee besluiten we nog een kleine wandeling te doen. Goudzoekers hebben een “tunnel” gegraven dwars door een rots heen, om water om te leiden voor het wassen van de stenen. Het is een makkelijke wandeling volgens de folder, drie kilometer, en met een uur ben je weer terug. Het eerste stuk is even steil, maar daarna is het inderdaad een mooi vlak pad, langs een waterloopje. De tunnel is indrukwekkend. Er is hier erg veel werk verzet in de jacht naar goud. Vooral Chinezen schijnen hier gezocht te hebben. Na de tunnel hebben we moeite het pad te vinden. We lopen verkeerd, moeten terug. Twee jongens die zich duidelijk al een paar dagen niet gewassen hebben kamperen vlak bij de tunnel, en wijzen ons waar het pad verder gaat. Ik geloof er eerst niet veel van. We moeten vrij moeilijk de rivier oversteken en het pad is nauwelijks herkenbaar. Bovendien gaat het de andere kant op dan we verwacht hadden. Ik zie al voor me hoe die twee gozers ons beroven, en ons spoorloos laten verdwijnen in een oude mijnschacht. Maar nee, achteraf blijkt de route die ze ons gewezen hebben te kloppen. Alleen duurt de wandeling veel langer dan de beschrijving beloofde, en is weer net zo moeilijk als gisteren. We volgen de rivier, en moeten weer regelmatig over gevallen boomstammen heenklimmen en langs instortingen klauteren. Ik haat het als ik een makkelijke wandeling denkt te gaan lopen en het wordt weer een ingewikkelde klauterpartij. Op een gegeven moment komen we door de voortent van kampeerders weer op een weg uit. Dan weten we in ieder geval weer waar we zijn. Edwin vindt het allemaal prachtig, voor hem is het een groot avontuur. We lopen nog een keer verkeerd, en zachtjes mopperend loop ik achter hem aan tot we eindelijk weer bij de tent zijn. Het is al zeven uur. Als de wijn is ingeschonken en het kampvuur brandt, is alles weer goed. Als Edwin voorstelt morgen naar Blackwood te lopen (11 kilometer enkeltje) loop ik niet meteen over van enthousiasme. Ik heb het een beetje gehad met die wandelingen hier. Laten ze eerst maar eens wat noodzakelijk onderhoud aan paden en bebording plegen.

De volgende ochtend is het koud en zwaarbewolkt. Edwin belooft een patatje in Blackwood tussen de middag. Na uitvoerige bestudering van de kaart en met name van de hoogtelijnen geef ik maar toe. Om negen uur gaan we lopen. Regenjassen aan. Het pad blijkt keurig horizontaal te lopen, langs een goudzoekers-watergeul. Edwin is helemaal lyrisch. Zoals hij in Spanje zonder ophouden de lof kan zingen van eeuwenoude terrassen, gestapelde muurtjes en oude wegen, zo blijft hij hier zijn verbazing uitspreken over de wondere wegen van de goudzoekers. Ze hebben als mollen de halve berg omgeploegd, overal liggen hopen stenen, de watergeul is vele kilometers lang, en er zitten overal gaten en diepe schachten. Het bos is erg mooi, er bloeit nog van alles. Af en toe regent het, we hebben zelfs een kleine onweersbui met wat hagelstenen. Het gras is nat, er staat een beetje water in de geul. Edwin krijgt natte voeten. Ze lopen lekker hoor, die nieuwe schoenen, maar ja, het zijn natuurlijk geen Meindles, er zit geen goretex sok in. Mijn voeten blijven heerlijk droog. Om twaalf uur zijn we bij de General Store. Het frituurvet wordt voor ons opgewarmd en even later krijgen we een groot bord patat. Of we er Kipzout op willen? Nee, dat vinden we een rare gewoonte, dan smaakt alles naar maggi. We hebben zelf onze mayonaise meegebracht, want dat kun je hier weer niet krijgen op je patat. Buiten hoost het, binnen heb ik kippenvel. Een grote beker cappuccino brengt weer wat warmte, en dan moeten we weer terug lopen. Het pad is zo goed dat ik niet hoef te mopperen. Op een hele steile onverharde weg die het wandelpad kruist vermaken we ons nog even met het kijken naar twee 4wd auto’s die behoorlijk moeite hebben om omhoog te komen. De achterste auto zakt naar beneden en maakt een flinke deuk in bumper. Het zijn ruige lui, die Australiers die we in het wild tegenkomen. Het zijn echte vrijbuiters, die lekker door de bossen willen crossen, en overal kamperen en vuurtjes stoken. Meestal zien ze er niet uit, oude kleren met scheuren er in, grote zonnebrillen op, ruige mannen met paardestaarten. In Nederland zou je een blokje om lopen als je ze zou zien, hier blijken ze steeds vriendelijk en behulpzaam.

Om vier uur zijn we weer bij de tent. Edwin heeft flink spierpijn. We maken gauw het vuur aan, moeten tussendoor nog even gauw de tent in vanwege een kleine stortbui, kunnnen daarna weer in de zon zitten. De temperatuur is niet boven de 16 graden geweest vandaag. We eten kampvuur-tosties en zitten dicht bij het vuur. Vroeg naar bed!

 

maandag 24 januari 2000

 

Gisteren een rustdag gehouden. Het is koud en bewolkt, te koud voor vliegen of muggen of mieren.

Een vrouw komt ons enqueteren. Of we tevreden zijn, en of we de boswachter al gezien hebben. We hebben dus even verteld wat we dachten over de toestand van de recreatievoorzieningen. Dat had ze al vaker gehoord. En de boswachter hebben we niet gezien. Edwin vindt dat de boswachter ons deze vragen had moeten stellen, maar natuurlijk is het onderzoek uitbesteed. Het is ook over de hele wereld hetzelfde: weinig boswachters, veel onderzoek.

We maken een ritje door de bossen, en gaan in het Wombat State Forest hout sprokkelen. Hier is flink gelogd, van de resten die ze laten liggen kan je makkelijk een jaar stoken. Het hout is nog niet erg droog. Dit is wat Edwin het allerliefst doet : wild kamperen aan een beekje, en vuurtje stoken. In Trentham, een schilderachtig plaatsje is een winkel open, zodat we geen vegetarische alcoholloze macaronimaaltijd hebben vanavond.

Het is zo koud, dat we meteen als we bij de tent zijn al beginnen te stoken. Zodra er een andere kampeerder vertrekt, struinen wij zijn kampvuurplaats af, en zodoende sprokkelen we nog aardig wat dode stukken hout erbij, tot we genoeg hebben voor de hele avond. Het is echt koud, we hebben wolletjes en jassen aan, en we ruiken naar rook. Het is vrij druk hier op zondag, vooral crossmotoren ronken er lustig op los.  ’s Avonds keert de rust weer terug, en horen we alleen het ruisen van de beek.

Maandagochtend gaan we weer verder. In Bacchus Mars doen we boodschappen, internetten een uurtje in de bieb (het gaat steeds beter, nu alle bestanden op flop gezet en op eigen pc gelezen!), drinken koffie met kaneeldonuts en laten een rolletje foto’s op.

We rijden om Melbourne heen. Kingslake is een leuk plaatsje in een prachtige omgeving, zonder lake. Hoge eucalyptussen, varens en boomvarens eronder, heuvels en rustige weggetjes. Alleen geen campings. In Healesville vinden we een prachtige camping. Eindelijk weer gras, spiegels en een wc-deur die dicht kan. Douches, veel vogels, een koelkast, en een hele rustige plek.

We lezen de mail, Edwin belt met de bank. Alles is weer op orde.

 

Voor de natuurbeheerders onder de lezers die zich zorgen maken over de stand van zaken met betrekking tot wilde dieren in dit land:

Als je het kritisch bekijkt is Australie een grote ecologische ramp. De kolonisten zijn nietsontziend te keer gegaan en hebben alles ontbost en ontgonnen in hun jacht naar het grote geld. Veel schade is aangericht door koeien en schapen te houden en andere landbouw te plegen op gronden die daar eigenlijk niet geschikt voor waren. Goudzoekers hebben alle bomen gekapt in de gebieden waar ze aan het graven waren.

Verder hebben de Europeanen natuurlijk konijnen en vossen geintroduceerd, die een ramp voor de locale fauna waren. (We reden langs een hek waar 22 dode vossen aan hun achterpoten aan hingen). Overal ligt giftig aas om vossen uit te roeien, maar we hebben er heel wat gezien onderweg. Alleen de gebieden die duidelijk ongeschikt waren voor landbouw, of waar geen goud zat, of die ontoegankelijk waren zijn redelijk gespaard gebleven. Dat zijn nu meestal beschermde gebieden. Al het land is van iemand, buiten de natuurgebieden is er niet zo veel plaats voor de dieren. Hoewel kangoeroes en kaketoes zich niets aantrekken van bordjes en hekken. Nu is het wel zo, dat de beschermde gebieden gigantisch groot zijn. Edwin zegt regelmatig : “Dat park is net zo groot als het hele bezit van Natuurmonumenten”, of  “de helft van Staatsbosbeheer”. Landbouw en Natuurbeheer vallen ook hier onder hetzelfde ministerie. Bomen planten wordt gestimuleerd, en er is ook een project “land for wildlife”, waar boeren aan mee kunnen doen.      

In State Forest en State Parks kunnen mensen nog aardig recreeren, in nationale parken wordt streng gezoneerd. Vaak is maar een klein gedeelte van een gebied toegankelijk. Er is hier gewoon zoveel ruimte, dat is onvoorstelbaar. Zelfs vlak bij grote steden zijn hele grote, rustige gebieden.

Er wordt op grote schaal herbebost, ook door boeren voor houtproductie (blue gum).

Victoria is de kleinste staat, ongeveer zo groot als Engeland (227.000 km2). “Parks Victoria” beheert vier miljoen hectare, die per jaar 25 miljoen bezoekers trekken, strandbezoek niet meegerekend. (Dat is 20 keer de oppervlakte van Staatsbosbeheer, met een kwart van het aantal bezoekers).

 

De Australian Open is begonnen, oftewel de tenniswedstrijden. De radio besteedt er ruimschoots aandacht aan, en op de voorpagina’s van de kranten staat iedere dag wel een grote kleurenfoto van wederom een dramatisch moment afgetekend op het gezicht van de winnaar. Nu interesseren we ons niet er voor tennis, maar van cricket weten we nog minder af. Het lijkt wel of ze, zolang we hier zijn, iedere dag een cricketwedstrijd spelen, altijd tegen India of Pakistan. Kinderen zie je hier ook vaak lopen met een slaghout. Niet zo’n ronde knuppel, maar een platte plank. Als ze met een bal spelen is het nooit een normale, ronde bal zoals wij die kennen, maar zo’n ovaal ding met punten.

 

Het hete hangijzer van het moment is de invoering van de BTW, oftewel de GST. Per 1 juli moet er 10 % GST ingevoerd zijn. De prijzen mogen daardoor niet verhoogd worden (andere belastingen zijn verlaagd) en er mag ook niet omhoog afgerond worden. Gezondheidsartikelen zijn uitgezonderd van de GST. Nu zijn er vragen gesteld in het parlement over tampons. Dat zijn toch ook gezondheidsartikelen, maar hiervoor zou wel GST gerekend worden, en dat is discriminerend voor vrouwen!

 

We gaan niet naar Melbourne (3 miljoen inwoners). We hebben geen zin in een grote stad. Edwin is nu zo gewend aan het lezen van Engelse boeken dat hij niet meer naar de Continental bookshop hoeft. We besluiten richting Canberra (een half miljoen inwoners) te gaan, via de “Alpen”.

 

dinsdag 25 januari 2000

 

De regen op het tentdak maakt ons wakker. De naden en z wakke plekken zijn pas opnieuw ingesmeerd, dus we draaien ons nog maar eens lekker om. Na het ontbijt zet Edwin de nieuwe spreadsheet op voor het eerste kwartaal. Anneke had een mooi overzichtje gemaakt, en met de gegevens van de nieuwe opties erbij weten we weer precies waar we aan toe zijn.

Om een uur of twaalf wordt het droog. We rijden een deel van de toeristische route, door prachtig bos met veel boomvarens. We willen naar het bezoekerscentrum in Toolangi. Dat moet iets heel bijzonders zijn, in een mooi gebouw, met allerlei informatie over gebruik van bossen. Het is in 1994 geopend, maar het ziet er verwaarloosd uit. Volgens onze folder zou het iedere dag open zijn. Blijkbaar is er geen belangstelling genoeg voor geweest, want we staan voor een gesloten deur. Ze zijn alleen nog maar in de weekenden open. Jammer! We denken dat er hier gewoon te weinig mensen zijn om zoiets rendabel te maken.

We lopen wel de bijbehorende wandeling naar de rivier, en die is echt prachtig! Hoge, slanke bomen, heel veel boomvarens eronder, een prachtige helder snelstromend watertje.

We rijden langs een andere weg terug naar Healesville. Op de glooiende heuvels buiten het park groeien bloembollen, aardbeien en wijnstruiken. Het is hier groen en vruchtbaar. De rest van de dag blijft het gelukkig droog. We lopen in spijkerbroek met een t-shirt, ’s avonds gaat er een wolletje overheen. Het is een graad of 22, en in Nederland vriest het, dus we hebben het prima getroffen.

 

vrijdag 28 januari 2000

 

Woensdag was het Australiedag, de officiele, nationale feestdag, een dag van trost en vlaghijsen, van liederen zingen en picknicken. De supermarkt was gelukkig wel open, we kopen wat lekkers en rijden naar Badger Weir, een populaire picknickplek die gerund wordt door de Nationale Parkservice. Er lopen een paar mooie wandelingen, en daar moet de lyrebird, een soort kip met pauwemanieren, vrij makkelijke te zien zijn. Als we er aankomen, roken alle vuurtjes al. Het is pas 11 uur ’s ochtends, maar de koelboxen worden al uitgepakt, de billies staan al te boilen, iedereen zit al aan tafel. Er is zelfs een vrouwelijke boswachter, die een hele grote billy op een echt houtvuur stookt, zodat iedereen heet water kan tappen. Overdekte picknickbanken, mooie potkachelachtige barbecues, alles is er. Het is gezellig druk, het beekje stroomt, en de vogels zullen wel een rustig plekje gezocht hebben, dus de wandeling laten we maar zitten. In Marysville kopen we een goede kaart van het gebied. We rijden de bossen in en vinden een mooie rustige plek, aan een stromende beek, met uitzicht op boomvarens. Maar alles heeft zijn prijs. Varens blijven alleen groen, en beken blijven alleen stromen als er voldoende aanvoer van water is, uit de lucht. We hebben het kampvuur net opgebouwd als het gaat regenen. Edwin gooit er gauw een plastic zak overheen om het hout droog te houden, en ’s avonds moeten we in de tent blijven. De volgende ochtend is het droog, en hebben we een ontbijtvuurtje met geroosterd brood. We rijden langs het Eildon NP, een stuwmeer met laag water, en kamperen bij Jamieson.  Prachtig grasveld, langs de rivier, onder Europese bomen. Het barst hier van de kampeerplekken langs de rivieren, waar je gratis mag staan er waar wat simpele voorzieningen zijn. Er is verder bijna niemand. In Jamieson zitten we eindelijk weer eens een poosje lekker in de zon. Alles wordt weer goed droog. Edwin leest en zaagt hout voor het kampvuur, ik repareer tien kleine gaatjes in de slaapzak. Er ontsnapte wel erg veel dons de laatste dagen. Rie, Riet en mijn moeder zouden afkeurend kijken naar mijn grote overhandse steken, maar het dons blijft erin en dat is het voornaamste. Ik heb zelfs garen gekocht in de kleur van de slaapzak!

De weg van Jamieson naar Walhalla moet erg mooi zijn volgens het boekje. Eigenlijk wilden we de andere kant op, maar de weerman belooft beterschap, en als we naar het zuiden gaan kunnen we toch even naar de Wilson Promotory, een populair NatPark. De weg is mooi, al staan er minder boomvarens dan we de afgelopen dagen gezien hebben. Edwin wil geen 4wd-tracks rijden. Het heeft zo geregend, dat ze er zeer modderig uitzien. De echte weg is al inspannend genoeg, met stenen,

gaten vol water en ontzettend veel bochten. Een tegenligger op een erg smal steil stuk was al voldoende om onze zucht naar avontuur voor vandaag te bevredigen. Volgens de kaart liggen er een paar plaatsjes langs de weg. Het bord waar de naam opstaat is vaak groter dan het plaatsje zelf.

 

We hadden gisteren in een reisgids zitten kijken. Er stond een foto in van een heel oud Shell-station. Kijk, zegt Edwin, zo’n soort foto heb ik nog niet. Waar komen we vandaag langs? Datzelfde Shell-station. Ik had niet eens opgezocht waar het lag.

Hier staan overal oude ruines van goudszoekershuisjes.

Onze eerste wombat is een dode wombat. Hij is nog vrij vers, een vos is er net aan begonnen. Wombats zijn nachtdieren, een kruising tussen een mol en een wild zwijn, van een kilo of 25.

De weg was lang en inspannend, door uitgestrekte bossen, met bemoste wegwijzers en weinig sporen van beschaving. Veel modder, plassen, af en toe wat regen. Een andere weerman vertelt een heel ander verhaal. In Walhalla vinden we een prachtig kampeerplekje. We zetten thee bij de overdekte barbecue, en als het droog wordt zetten we de tent op. Het is vrijdagavond, het wordt zelfs nog een beetje druk, en al het brandhout is vochtig omdat het hier al sinds eind december regent! Er komt dus gezellig veel rook van de camping af. Het wordt flink koud vannacht.

De vakanties zijn afgelopen, de scholen zijn weer begonnen.

 

zondag 30 januari 2000

 

De geur van verbrande toast maakt ons wakker. Echte Ozzies hebben hun ontbijtvuurtjes al weer brandend. Na een ontbijt van gewoon saai brood lopen we naar het dorp. Er zijn wat oude geveltjes hersteld, er staat een muziektent, wat huisjes en een authentiek nagebouwd hotel. We bezoeken eerst het museum, een particuliere onderneming in een grote kamer. Ze hebben veel oude gebruiksvoorwerpen, maar het interessants zijn de foto’s uit de tijd van de goldrush. Van de postkoets, de goudtransporten, de feesten, het hotel en de huizen en tuinen, met mooi aangeklede mensen. In de hoogtijdagen waren er 5000 inwoners, nu zijn er nog 17. Als je naar het museum gaat, een boodschapje doet, koffie drinkt en een kaartje koopt voor de rondleiding door de goudmijn bij de vrouw van de gids, heb je bijna alle inwoners ontmoet. De rijkste mijn van Victoria ligt hier, de hoofdschacht is 900 meter diep. Er zit nog veel meer goud in de grond. Er zijn wel 200 mijnen, nu zijn ze allemaal gesloten. Het is op het moment niet rendabel. Er zit bijna 6 gram goud in een ton quartz. Als de rivier hard stroomt na flinke regenval, is er met de goudpan ook nog wel wat te vinden.

Sinds 21 december 1998 hebben ze stroom hier in het dorp, nu komt de vooruitgang eraan. Op zondag is het verbazend druk, met dagjesmensen uit Melbourne en motorrijders uit de omgeving. Iedereen drinkt of eet wat bij de snackbar, loopt even rond en koopt een souveniertje. Op maandag is het dorp weer uitgestorven. (met verbazend druk bedoelen we naar Australische maatstaven druk. Bij Mart de Ruyter is het drukker, zegt Edwin).

Er loopt een wandelpad over een opgeheven spoorlijntje. Mooi vlak, langs boomvarens, lekker in de schaduw. We zien zelfs een lyrebird, helaas het vrouwtje, wat een saaie bruine kip is. Op zondag lopen we een flink eind naar Thomsons Bridge, waar een gerestaureerd spoorlijntje loopt.

De echte spoorlijn bereikte het stadje pas toen de mijnen sloten, en zijn voornamelijk gebruikt om alle bouwmaterialen en machines weer af te voeren. De spoorlijn was helemaal weg, maar vrijwilligers hebben het station herbouwd, het trace hersteld, en spelen nu ieder weekend met hun treintje.

We rijden een klein stukje met de trein mee terug, en lopen dan weer terug naar het dorp voor een patatje. Het is lekker zonnig geworden. Op de camping is het wat rustiger. Later komen er nog twee mannen in een oude auto met aanhanger, waar de crossmotoren op staan. Ze gaan eerst een paar uur crossen, en gaan dan met auto, aanhanger en motorzaag het bos in, om hout te halen voor het kampvuur. Lekker ruig en lawaaierig, zo gaat dat hier.

We zijn aardig vervuild. De beek loopt wel langs de camping, maar daar ga je niet in zitten als er een man of twintig staat te kijken. Onze kleren beginnen een beetje naar rook te stinken. Het wordt tijd dat we weer een echte camping opzoeken in de bewoonde wereld. Morgen gaan we naar Wilson Promotory, het beroemde kustpark bij Melbourne.

Tot nu toe is het een teleurstellende zomer geweest verzekert iedereen ons, maar februari is altijd warm en stabiel! We zijn benieuwd.

 

maandag 31 januari 2000

 

We verlaten Walhalla. De weg richting Moe is prachtig, veel beboste heuvels. We zien zelfs een mannetje lyrebird, met zijn mooi gedrapeerde veren, gewoon midden op de weg staan. In Moe vullen we de voorraden weer aan, en gaan naar de bieb. We kunnen internetten, over een half uurtje zijn beide terminals vrij. We moeten dan wel tijdelijk lid worden, internetten kost twee dollar per half uur, en printen of downloaden is niet mogelijk. Lid worden is gratis. We moeten wat mail afhandelen, dus we vullen de ellenlange vragenlijst in. De eerste keer dat we ons moeten legitimeren in dit land (na het kopen van de auto), is in een bibliotheek, om een half uurtje te kunnen internetten!  We handelen af wat gedaan moet worden. Er is een brief van Maaike, maar daar kunnen we dus niet bij. Edwin baalt daar de hele dag van, hij is heel nieuwsgierig naar wat ze geschreven heeft. Zoals we al verwacht hadden kon Menno het videofilmpje niet afspelen, Dick kon het natuurlijk wel met zijn superspullen. Op het postkantoor sturen we wat ouderwetse mail het land uit. We kunnen weer verder. Inmiddels is het heel aardig weer geworden. In de krant stond een artikel over de slechte zomer, nu de vakanties zijn afgelopen is de zomer ook een beetje over, terwijl hij nog niet eens goed begonnen is. Zou het echt aan Edwin liggen?

Via Trafalgar rijden we naar Leongatha. Prachtige route, heuvels, mals gras, vette melkkoeien, kronkelende weggetjes. Veel bomen, en op een dennenkapvlakte kan Edwin zich niet langer inhouden. De auto zit al behoorlijk vol, maar wat brandhout kan er nog wel bij.

Brandhout zoeken in een eucaluptusbos valt niet mee. De bomen laten grote repen schors vallen, die zich oprollen en precies op afgevallen takken lijken. En iedere keer trappen we er weer in. Je denkt een goede tak te pakken, dan sta je weer met een onbruikbaar stuk schors in je handen.

Na Leongatha is het nog ruim 100 kilometer naar Wilson Prom NP. Het is een uur of twee, en we hebben geen zin om verder te gaan. We zijn moe (moe?! Waarvan?!, zou mijn vader zeggen) en nemen een plaatsje op het plaatselijke caravanpark. De rest van de dag is huishoudelijk : douchen, wassen, drogen. We eten t-bone steak met broccoli en aardappelen, vruchtenyoghurt toe. De auto glimt weer, het beddengoed is gewassen, en we ruiken zelf ook weer fris.

In plaats van de rood-met-blauwe rosella-parkieten die we de laatste tijd veel gezien hebben, vliegen hier groen-met-blauw-en-oranje rainbow lorikeets rond. Die maken lekker veel herrie.

 

woensdag 2 februari 2000

 

Wilson Promotory of “The Prom” zoals het genoemd wordt, is de meest zuidelijke punt van het vasteland.  Aan drie kanten wordt het omringd door de zee, en het is 50.380 hectare groot. Mooie baaien, prachtige zandstranden, veel uitgezette wandelingen door het afwisselende landschap, en een camping met bijna 500 plaatsen. We hadden het kunnen weten, de meeste kampeerders komen hier niet om te wandelen. Veel jongeren (de universiteit moet zeker nog beginnen) houden hier een strand- en–bier vakantie. We hebben een mooie diepe schaduwplek, vlak bij de strandslag en het toiletgebouw. Edwins mond valt af en toe bijna open van al het blonde vrouwelijke schoon dat schaars gekleed langsloopt. Als later op de avond de house-muziek onze stilte wreed verstoort, beseft hij gelukkig dat hij te oud is voor zulk speelgoed. De voorzieningen zijn precies goed voor ons, wel hete douches, geen lantaarnpalen, geen stroomplekken. Veel wandelingen, die duidelijk uitgezet zijn en goed onderhouden. Het bezoekerscentrum is gedeeltelijk heel goed, voor een ander gedeelte bestaat het nog uit getypte en uitvergrote tekstblokken en verbleekte fotoblokken die op een zware jute achtergrond gekleefd zitten, een beetje scheef nu en dan. Veel informatie, en een balie met twee boswachterinnetjes die zuinig de folders overhandigen waar je om vraagt.

Het zeewater is prikkelfris, glashelder en mooi blauw. De golven zijn precies goed, het zand loopt heel geleidelijk af, de baai is prachtig, er zijn weinig mensen. Als het niet zou waaien was het een superstrand.

De Wereldomroep deelt mee dat iedereen nieuwe, fraudebestendige nummerplaten moet kopen. Dat sterkt Edwin in zijn mening dat je genoeg hebt aan twee plastic tassen, van alle overige aardse bezittingen heb je alleen maar last. Er is ook weer een “koerscorrectie” geweest, maar nu trekken we ons er niets meer van aan. De aandelen zijn voor onze oude dag, en hoewel dividend en optiepremies ook voor huishoudgeld moeten zorgen, kunnen we het een hele tijd uitzingen van ons spaargeld. Edwin heeft liever niets (behalve wat in die twee plastic tassen zit), maar wel zijn vrijheid, dan dat hij weer zou moeten werken.

Na het eten (heerlijke sperciebonen, “steak oyster blade” die ik minder lekker vind omdat er altijd een taai stukje zeen doorheen loopt, en gekookte aardappelen, lekkere jus) maken we een wandeling naar Squeaky beach. Dat strand heet zo, omdat het zand “skwiek, skwiek”  doet als je erover heen loopt. Edwin fotografeert de zonsondergang, en het is bijna donker als we weer op het kampeerterrein zijn. Als op bestelling loopt daar meteen al onze eerste levende wombat te grazen. Edwin kan hem zelfs aaien.

Woensdag is het heet en lichtbewolkt. We lopen de hele ochtend. Eerst de Lilly Pilly Gully Trail, daarna Mount Bishop (318 meter) beklommen. Op de top rusten we uit. Bij het uitzicht over de prachtige kustlijn eten we een sinaasappeltje. Er zitten wel een paar steekvliegen, en een hagedisje. Edwin overtreedt twee regels van de boswachter :””Gij zult geen wilde dieren voederen” en “Ook onze insecten zijn beschermd”. Het hagedisje is zeer snel van begrip. De eerste halfdode steekvlieg heeft hij razendsnel te pakken. De vierde pakt hij aan uit Edwins hand, bij de vijfde duurt het even voor hij hem wegkrijgt en bij de zesde knapt hij bijna, maar hij heeft de dag van zijn leven!

Lunch bij de tent, daarna naar het strand. Er valt af en toe een druppeltje regen.

Omdat Dick gaat trainen voor de marathon, heeft Edwin het opeens benauwd gekregen. Zijn conditie is niet bijzonder goed, hij heeft er een paar grijze haren bij en zijn buikje is ook niet minder geworden. Nu wil hij opeens op dieet, omdat hij niet teveel wil afsteken als hij straks naast een slanke, gespierde Dick in de jacouzie zit. Afwachten hoelang beide heren de lokroep van mevrouw alcohol kunnen weerstaan.

Bij de winkel zitten crimson rosella’s, die gevoerd willen worden. Een a-4 tje vol argumenten van de boswachter die uitlegt waarom het niet mag, kan niet verhinderen dat niemand weerstand kan bieden aan de kans om een foto te maken van zijn partner bedekt met kleurrijke parkieten. Zelfs wij kopen wat vogelvoer, maar ze zijn al zo volgevreten, dat ze geen belangstelling meer hebben. Het rare van crimson rosella’s is dat de jongen er heel anders uitzien. Die zijn groen met rood, en we blijven iedere keer weer kijken in ons vogelboek. Dat moet toch een andere soort zijn? Nee hoor, als ze volwassen zijn worden ze blauw met rood. Morgenochtend proberen we het nog een keer.

Frits even gebeld.

 

donderdag 3 februari 2000

 

Het was erg warm vannacht. We zouden een wandeling doen, maar om zeven uur ’s ochtends is het al 27 graden, dus dat doen we maar even niet. We gaan naar het strand, zwemmen een stukje, Edwin heeft erg veel lol in de golven, en we liggen heel even in de zon. In slaap vallen op het strand is hier niet mogelijk. Je moet steeds met de vliegenmepper paraat zitten tegen de steekvliegen. Hoe hoger de temperatuur, hoe meer vliegen en steekvliegen. Hier hebben ze zelfs twee soorten steekvliegen, de gewone, en mooie met groene ogen. We slaan ze even hard dood, maar er zijn er genoeg over die meteen de plaats van hun gesneuvelde soortgenoten innemen. Bij de tent zitten ze niet. Het heetste deel van de dag zitten we lekker in de schaduw bij de tent. Om half vijf gaan we weer naar het strand. Het water is wat minder koud dan gisteren. Edwin had al steeds lopen kijken naar de boardsurfers, die zich lekker op de golven laten voortstuwen. Een gezin komt uit het water, en biedt ons hun board aan, dan kunnen we het ook eens proberen. Klittenbandje om de pols, we krijgen wat instructies, en dan kunnen we het zelf proberen. Het ziet er makkelijker uit dan het is. De golf moet goed zijn, en dan moet je ook nog op het juiste moment op de juiste plek zijn. De golven zijn heel wisselend hier, soms een paar grote achter elkaar, dan weer een poosje niets. Het lukt een klein beetje, en we weten nu hoe het voelt. Het is leuk! Man en vrouw zijn geboren in Australie uit Nederlandse ouders, en spreken goed Nederlands. Ze wonen in Melbourne, zijn daar aktief lid van de Nederlandse gereformeerde kerk.  Ze geven dit schooljaar voor het eerst hun kinderen zelf les. Terwijl we zitten te praten worden we constant aangevallen door de steekvliegen, of “marchies”. Als Pa in de hemel komt zal hij toch eens aan God vragen wat nu het nut van deze wezens is, vertelt hij ons. Volgens mij verbrand je levend als je hier op het strand in slap valt, en de steekvliegen zorgen ervoor dat je echt niet even indommelt. We zitten een tijdje te praten, dan wordt het koud en gaan we naar de tent. We hebben vandaag nog meer Nederlanders gesproken, maar er waren geen boekenlezers bij.

In Melbourne was het vandaag 39 graden, hier was het goed uit te houden. Morgen weer zo warm, en er zullen onderbrekingen zijn in de stroomvoorziening. Zodra het een dag of twee heet is, valt ergens de stroom uit. Er wordt bovendien gestaakt in een energiecentrale, dus er is al stroom te weinig. Als voorzorgsmaatregel wordt dan een soort rantsoen ingevoerd, en gaat per gebied een uur lang de stroom uit. En er zijn waterrestricties, en morgen is ook een Total Fire Ban Day. In een nationaal Park betekent dat : geen enkele vorm van vuur.

Na de simpele macaroni met worst van gisteren hebben we vandaag weer een heerlijke maaltijd : steak “Scotch fillet “, prachtige, precies goed dooraderde biefstukjes, met mijn fameuze aardappel-ui-paprika-knoflook-schotel, heerlijk, zelfs zonder wijn en zonder toetje. Edwin heeft veel gezwommen vandaag, niet gesnoept en niet gedronken.

Onze luidruchtige buurvrouwen zijn vertrokken, er liepen twee wombats vlak bij de tent, het strand en de zee zijn heerlijk, en we hebben nog een hoop wandelingen te doen hier. Toch besluiten we weer verder te gaan. Genoeg mensen gezien. En als je nog geen kop thee mag zetten, nu er een total fireban is, is kamperen minder leuk. (Je moet hier dan met je eten in de rij gaan staat bij de elektrische barbecue, dan kun je nog wel wat bakken) .Op een gewone camping zijn de regels minder streng, dan gaan we daar wel staan.

 

zaterdag 5 februari 2000

 

Vrijdagochtend vertrekken we van de “Prom”. Op de eerste de beste picknickplek buiten het park stoppen we om koffie te zetten. Via Yarram en Seaspray rijden we naar ‘Ninety Mile beach”, onderdeel van het Gippsland Lakes coastal park (2380 ha). Gezien de hoge temperatuur willen we aan de kust blijven. Op de radio wordt steeds herhaald welke apparaten niet meer gebruikt mogen worden vanwege de stroomrantsoenen. De tv mag aan, de video moet uit. De pc moet uit, de airco ook. Koken mag, maar de zwembadpomp moet uit.

Het strand hier haalt het absoluut niet bij de Wilson Promontory. Er is maar een smalle strook zand, de bodem loopt meteen steil af, het water ziet er niet uitnodigend uit. Er staan waarschuwingsborden over onderstromen en haaien. We gaan niet het water in, blijven ook niet op het strand zitten. Er zijn veel kampeerplekken, maar ze zinnen ons niet. Er mankeert niets aan, maar we willen niet in het zand staan. Paradise beach doet zijn naam ook al geen eer aan. We besluiten de airco aan te zetten en landinwaarts te gaan. In Sale krijgen we bij de lokale ANWB een hele stapel gratis kaarten. Bij de plaatselijke fotograaf kopen we 1 diarolletje, voor 13 dollar. Als je Kodak dia’s wilt laten ontwikkelen, worden ze naar New York gestuurd. Dia’s zijn een aflopende zaak hier. Daarvoor heeft Australië te weinig inwoners. Tot nu toe hebben we in toeristische streken de 4=6 voordeelverpakking weten te krijgen, misschien lukt het in Canberra. Via Bairnsdale rijden we de Great Alpine Road op. In Swifts Creek zetten we de tent op. We moeten naar de melkbar in het dorp om te betalen. Het is tegen mijn principes, maar we doen het met de auto. Het is te heet om te lopen. Het waait behoorlijk, het is een warme (noordelijke) wind. We koelen af in de beek. Vanwege de Fire Ban koken we in de campkitchen. De vuilnisman/boer/schapenscheerder maakt een praatje met ons. Boeren stellen altijd dezelfde vragen. Over de brandstofprijzen, en de subsidies in Europa. Gelukkig weet Edwin zulke dingen allemaal. Van de melkprijs per liter tot de grondprijzen per hectare.

We slapen slecht, omdat het zo heet blijft. De volgende ochtend voorspelt de weerman dat het snel zal afkoelen. Het weerbericht is vaak opmerkelijk goed. Het weer daarentegen is voor ons volstrekt onlogisch en zeer wisselvallig. Er kan zo 10 graden verschil zitten tussen de ene dag en de volgende. Het kan 1 dag heet zijn, en dan weer koud. Wij kunnen het niet erg volgen, we laten ons programma er maar niet te veel door beinvloeden.

Om de plaatselijke economie te steunen nemen we cappucino met wat lekkers en kopen goed brood bij de bakkerij, die veel beter is dan je zou vermoeden in een dorp van nog geen 400 inwoners. De vrouw van de bakker vertelt dat ze het drukker gekregen hebben, nu de weg over Mount Hotham helemaal geasfalteerd is. Nu komen er meer mensen langs, en het dorp leeft weer een beetje op.

We rijden verder. Na dat lekkers moet er natuurlijk gewandeld worden. Bij Omeo (leuk dorpje) lopen we een wandeling van een uur door goudzoekersgebied. Hier hebben ze met hogedruk waterspuiten de heuvels afgespoten om het goud eruit te halen. Bij Victoria Falls lopen we een wandeling naar een oude waterkrachtcentrale, die ook gebruikt is om een goudmijn van stroom te voorzien. Hier zijn ook leuke kampeerplekken, maar vanwege de Fireban staan we liever op een echte camping.

Mount Hotham is een echt skigebied, vol liften en accommodatie die nu gesloten is. Bovenop bloeien nog wat bloemetjes. Het lijkt inderdaad een heel klein beetje op de Alpen. De weg is prachtig, mooie uitzichten, veel kronkels, weinig verkeer. Het koelt af, af en toe valt er wat regen. Bovenop is het 18 graden. In Harrietville zetten we de tent op. Hier hangt een echt bergdorpsfeertje. Groene weilanden, veel bomen, stromend riviertje, rustig en fris. We lopen het dorp door, slaan een hoop steekvliegen dood en drinken een wijntje bij het eten. Dat is mijn schuld, we hebben nog zoveel in voorraad dat ik het zonde vind om het te laten bederven bij deze temperaturen.

We eten brood met gebakken ei-bacon-tomaten-ui. Lekker! De brandweerkazerne staat direct naast de camping, de brandweerauto staat spuitklaar buiten, dus ons kan niets gebeuren.

Het wordt een koude nacht.

De folder van de boswachter leerde ons dat de meest populaire wandeling richting mount Feathertop (ruim 1900 meter) hier vlakbij begint. Daar mogen we natuurlijk niet aan voorbijgaan. Edwins geplande rustdag wordt een wandeldag. Het pad is goed, lekker duidelijk aangegeven, en de wandeling wordt uitgebreid beschreven in de folder. Het is mooi weer, strakblauwe lucht, frisse eucalyptusdampen, lekker zonnetje. Beneden in Melbourne zuchten ze onder de hittegolf, hier is het heerlijk. Het duurt even voor we op gang komen, maar dan lopen we in een lekker tempo omhoog. Het laatste stuk voor de hut is behoorlijk zwaar. Na vier uur en tien kilometer gestaag omhoog lopen bereiken we een mooie bergweide, waar de mooiste bloemen net uitgebloeid zijn, met een prachtig uitzicht. De echte top is nog twee steile kilometers verderop, dat bewaren we voor de volgende keer. We lunchen met uitzicht over de golvende toppen van de rest van de Alpen. Alles is bebost met berg- en sneeuweucalyptussen, er is geen den te zien. Naar beneden lopen is een stuk makkelijker, we zien nog twee lyrebirds, en in de general store incasseren we onze beloning. Edwin krijgt een waterijsje en ik een kartonnetje koude chocolademelk. Iedere winkel, benzinestation of andere uitspanning heeft een gigantische koelkast vol frisdrank en gekoelde-melk-met-een-smaakje in 600 ml-verpakkingen.

In het dal is het warm, en we genieten van onze welverdiende koele snack. We kopen worstjes voor het avondeten (de keus aan vlees was beperkt tot een pak worstjes van twee dollar en een pak van twee dollar tien). De camping is zo goed als leeg, we slaan nog wat steekvliegen dood en gaan vroeg naar bed.

Het koelde niet zo af vannacht, en ik heb vreselijk gedroomd. Ik had de tent opgezet op het marktterrein van Katwijk, en ik ging iedere dag stiekem een uurtje werken in de bieb, want ik kon het niet missen. En toen stond ik bij de geldautomaat, en het pin-toverpasje deed het niet. Saldo niet toereikend, was de boodschap. Alleen was dat geen droom, maar realiteit. In het gezellige dorpje Bright weigert de flappentapper biljetten uit te spugen. We moeten even op een bankje gaan zitten, bijkomen van de schrik. Ik ben echt geschokt, bijna beledigd! Edwin kan gelukkig nog redelijk nadenken. Blijkbaar is de automatische aandelenkoop vorige week toch van mijn gewone rekening afgegaan, en niet van mijn speciale rekening.

Bij het backpackershotel is een internetcafe, en daar kunnen we eindelijk onze eigen computer aansluiten. Maar wat blijkt? Ons modem werkt helemaal niet in Australie. De zeer behulpzame beheerder vertelt ons dat we een modem van honderd dollar moeten kopen, als we via onze eigen computer willen bellen. Dan wachten we wel tot ze wakker zijn in Holland, en zullen het telefonisch moeten regelen met de bank. De creditcard doet het gelukkig nog wel, dus de supermarkt en de benzinepomp kunnen we zonder problemen bezoeken. (En ik heb natuurlijk nog een voorraadje dollarbiljetten in mijn geheime vakje, dus we zitten nog niet zonder cash). We rijden naar Mount Buffalo, een van de oudste nationale parken. Het is anders dan de andere Alpine Parken, vanwege de granieten rotsen die het en der boven de bomen uitsteken. De alpine parken in Victoria zijn bij elkaar 646.000 hectare groot. De parken in New South Wales meegerekend komt het op een totaal van 1,4 miljoen hectare berggebied.

“Komen jullie ontsnappen aan de hitte?”, vraagt de vrouwelijke boswachter aan de ingang. En boven, op 1250 meter, is het inderdaad heerlijk. Zonnig, maar niet heet. De camping is heel aardig. In geval van total fire ban kun je je gasstel opzetten in een stenen hut met tafels en een werkblad. We hebben wel eens een kampeerder langs zien lopen die met een klein dompelaartje in het toiletgebouw thee ging zetten. We vonden dat een beetje raar, maar bij een total fire ban is dat de enige manier om zoiets te doen, als er tenminste stroom is.

Na een kopje thee ben ik weer een beetje bekomen van de geldschrik en we maken nog een redelijke wandeling. We sleuren onze vermoeide lijven het uitzichtpunt op, en naar beneden lopen veroorzaakt nog wat onaangename gevoelens in de schenen, maar we hebben de krachtmeting van gisteren aardig doorstaan. Morgen kunnen we weer langer wandelen.

Een telefoontje van drie minuten naar de bank regelt alles. Nee, met zo’n saldo kunnen we niet meer pinnen, lacht de meneer van de bank. Hij zal het geld op de transactiedatum van de andere rekening af boeken. De aandelen KPN zijn flink gestegen. Natuurlijk heeft Dick KPN, en wij niet. Edwin neemt even de koersen door. De situatie moet nog iets verbeteren voor we weer callopties kunnen schrijven.

Ik ben erg opgelucht dat ik toch niet opeens straatarm ben geworden. Het is een raar gevoel als je in de steek gelaten wordt door je pinpas.

 

dinsdag 8 februari 2000

 

Prachtig weer, en om 8 uur zijn we al op weg naar de eerste wandeling. Gezien de toch wat vermoeide staat van onze spieren besluiten we een paar korte wandelingen te doen. We beginnen met een uitgebloeide bloemenwandeling naar een uitzichtpunt met een watervalletje. Prachtige wandeling. Daarna rijden we naar de “Horn”. Het hoogste punt, ruim 1900 meter. Het landschap is prachtig, de klim niet te zwaar, het uitzicht 360 graden alpen. Koffie op de picknickplaats, daarna rijden we naar het Chalet, een romantisch hotel, waarvandaan ook een paar wandelingen beginnen. We lopen de Gorge-wandeling, met weidse uitzichtpunten en informatiepanelen over toerisme een eeuw geleden in dit gebied. Het is hier een beetje saai. De rotsen zijn grijs, de bomen zijn grijsgroen. De lucht is helderblauw en er bloeien nog wat struiken, maar veel kleur heeft het allemaal niet.

Iedere wandeling duurde ongeveer een uur, dat is genoeg voor vandaag. Het is warm, met een koel windje. Op de parkeerplaats zitten de rosella’s afwachtend in een boom. Het is duidelijk dat ze gevoerd willen worden. Edwin steekt zijn hand uit en drie tellen later zit er al een blauw-rode rosella op zijn arm. Hij loopt naar de auto om vogelvoer te halen. De boswachter heeft in een aanval van informatiepanelendiarree een bordje neergezet waarop staat dat je de vogels beter niet kunt voeren. Tien meter verderop staat het reclamebord van het Chalet. Daar kun je lunchen, en wat drinken, en ze verkopen souvenirs en …vogelvoer.

We eten ons brood op, zittend op onze plaid op een prachtig weidje. Het ziet er iets anders uit dan de foto’s in de folders van het VVV. Daar zie je open auto's, grote rieten picknickmanden, flessen wijn, prachtig brood en een groot assortiment lokale kazen, met twee yuppen in hun zondagse kleren. Ze zitten altijd onder prachtig verkleurende Europese bomen. De realiteit bestaat uit brood uit een plastic zak, een blikje cola, pindakaas, en plastic borden uit een sporttas die ooit een kerstpakket verpakte, in de schaduw van een grauwe eucalyptus. Het smaakt er niet minder om. We voelen ons in ieder geval heel rijk!

’s Middags zwemt Edwin nog even in het meer bij de camping. We proberen nog wat vliegen dood te slaan, maar deze zijn onrustiger en moeilijker te raken. Ze steken niet, maar zeuren, kriebelen en zoemen. Als het donker wordt worden ze afgelost door de muggen.

Mount Buffalo is duidelijk een paradepaardje van parks Victoria. Alles is keurig geregeld, de paden zijn erg goed, net als de folders. Er zijn veel korte wandelingen, die gecombineerd kunnen worden tot langere routes. ’s Winters is het hier nog veel drukker. Er zijn een paar skiliften, en hellingen voor snowboarden.

Entree voor het park kost 8 dollar, als er sneeuw ligt wordt dat verhoogd tot 11 dollar. Kamperen kost 10 dollar, en dan hoef je geen entree te betalen. Het is een mooi park, dat goed is ingericht.

 

donderdag 10 februari 2000

 

Woensdag rijden we het park weer uit, doen weer boodschappen in Bright (de pinautomaat doet het nog niet) en gaan richting Mount Beauty. Bij een groentestalletje langs de weg kopen we sperciebonen en tomaten van twee Griekse mannen. Ze zijn hier als gastarbeider gekomen om aan de grote waterkrachtcentrale te werken, en zijn gebleven. Alles komt vers geplukt uit de tuin. Het is wel iets goedkoper dan in de winkel, maar niet veel. Tomaten 5 gulden de kilo, bonen 7. Een van de Grieken, die nu in Canada woont, correspondeert met een meisje uit Wassenaar. Trots laat hij haar adres zien. We kletsen tot de volgende klanten arriveren.

Een prachtige weg voert ons naar Falls Creek, waar alweer een groot stuwmeer ligt. Er staat een informatiepaneel met een uitgebreide kaart. Op zoek naar een kampeerplek bestuderen we de kaart, als er nog een Nederlands stel stopt. We raken aan de praat, en anderhalf uur later staan we nog te praten. Ze zijn erg jong, ze kennen elkaar ruim een jaar en zijn er achter gekomen dat hun relatie niet werkt, maar ze maken wel hun reis van een jaar samen af. Ik voel me vreselijk oud als ik vertel dat wij al 20 jaar samen zijn. We ruilen nog een boek, en gaan weer ieder een andere kant op.

Als we op de gratis kampeerplek aankomen, staat daar al 1 andere tent : de Zwitsers waar we de afgelopen twee nachten ook naast gestaan hebben in Mount Buffalo. Vandaag doen we niet veel anders dan kletsen. We staan hoog, op een soort plateau bijna aan de boomgrens. Koeien grazen hier overal.

Na het eten steken we het kampvuur aan, dan gaat het regenen, dan wordt het weer droog, en als we net weer lekker bij het vuur zitten gaat het weer regenen, en zo gaat het nog een paar keer. De voorspelling van onweersbuien in aanmerking genomen mogen we niet mopperen. Het zijn korte buien, met veel zon ertussendoor.

Donderdagochtend rijden we verder over de ongeasfalteerde weg. Veel bochten, prachtige weg, schitterend weer. We dalen helemaal af tot in de vallei, klimmen dan weer omhoog. Vanwege de hoge temperaturen en de wind is het weer een total fire ban day. We komen langs een mooie kampeerplek langs de rivier. We hebben nog vlees in de koelbox, we willen kunnen koken, dus we zoeken een echte camping. Onderweg staan de brandweerauto’s weer blusklaar buiten, en overal hangen de felrode waarschuwingsborden “Total Fire Ban”. Vandaag wilden we rijden tot Corryong. Even daarvoor zien we een mooie camping. Aan de rivier, mooi gras, schaduwbomen, lekker rustig. Als ik me in ga schrijven zegt de campingbeheermevrouw meteen dat het vandaag wel een total fire ban day is, dus dat we onze gasstove niet mogen gebruiken. Heeft ze dan geen stenen gebouwtje waarin we dat wel mogen? Nee, dat is er niet (we gaan desnoods even in de wasruimte zitten). Een elektrische barbecue heeft ze ook niet (dan eten we het vlees wel op brood). Zou haar man hoofd van de vrijwillige brandweer zijn? Nou, dan maar niet. Als we op de camping niet mogen koken, kunnen we net zo goed wild en gratis kamperen. De camping in Corryong zelf is niet zo aantrekkelijk. We rijden het dorp rond en vinden een elektrische barbecue. We lunchen met brood en biefstuk. Het is goed heet hier in de vallei. Nu kunnen we op zoek naar een kampeerplek, vanavond eten we brood met kaas. Een kilometer of 15 buiten het dorp staat het informatiecentrum voor Mount Kosciuscko National Park. Hier moeten we een pas kopen (14 dollar voor 24 uur). De enthousiaste boswachterin vertelt ons van alles, en legt uit wat de mooiste route is, en wat de mooiste kampeerplekken zijn. Dan blijkt dat hier geen fire ban geldt : we zitten opeens in New South Wales een andere staat, en in iedere staat hebben ze andere regels. Terwijl we in Victoria zelfs op een camping geen kop thee mogen zetten, kunnen we een paar kilometer verderop in NSW gewoon een kampvuur stoken in een nationaal Park. Ze kunnen nog wel wat beleidsambtenaren aannemen om dit soort zaken te coordineren.

Jammer dat we het vlees al op hebben.

Het horloge hoeft niet verzet, eindelijk hanteren twee staten dezelfde tijd. We zijn vandaag ook langs een fruitvliegengrens gereden. Er staat weer zo’n vuilnisbak waar je al het fruit in moet gooien. Deze keer doen we er niet aan mee. We eten het lekker zelf op, voorbij deze rare lijn op de kaart.

We rijden door het mooie park dat vreselijk verminkt is door pijpen voor water naar de waterkrachtcentrale en hoogspanningsleidingen. Langs de rivier vinden we een ruime, rustige kampeerplek. We koelen lekker af in het water. Na het eten (gekookte eieren in plaats van kaas) beginnen de steekvliegen pas echt aan te vallen. We slaan er echt heel veel dood, maar de voorraad is onuitputtelijk. Edwin begint er goed van te balen. Hij wil zijn boek uitlezen, maar het lukt gewoon niet. Je moet blijven opletten en meppen. We balen gelukkig meestal omstebeurten. Als hij baalt vertroetel ik hem een beetje met koffie en een extra koekje, en dan zakt het wel weer. Als ik baal, pest hij me net zolang tot het over is. Steeds gebeuren er ook weer leuke dingen of staan we op prachtige plekken, waardoor we het idee krijgen dat we dit jaren vol zouden kunnen houden. Maar niet met zoveel vliegen….

Onze Oostenrijkse buren zijn al een half jaar van huis. Ze kunnen er echt niets aan doen dat er nu een meneer met rare ideeen in de regering zit. Edwin plaagt ze en zegt dat ze beter kunnen vertellen dat ze in Zwitserland wonen. Als de steekvliegen naar bed zijn is het een prachtige kampeerplek. Uitzicht op de hoogst berg van Australie, Mount onuitspreekbaar (ontdekt door een Pool) van ruim 2000 meter, ruisend riviertje achter de tent, rust en veel sterren.

 

zaterdag 12 februari 2000

 

Vrijdagochtend bij het ontbijt heeft Edwin al een stuk of dertig steekvliegen doodgeslagen. De lucht wordt snel donkerder. De geplande wandeling naar de top gaat niet door. We kijken nog even rond in Thredbo Village, waar de stoeltjeslift omhoog gaat. Het is een afschuwelijk dorp, geen sfeer, geen parkeerplaatsen. We rijden het park uit, op weg naar Canberra. Onderweg horen we op de lokale radio de aankondiging voor een Country Music barbecue. We besluiten om te draaien, en rijden naar Cooma, de dichtstbijzijnde grotere plaats. Bij het VVV doen we navraag, want we hebben niet precies verstaan waar het gehouden wordt. Er werkt een hele goede informatrice, die steeds fanatieker wordt. Dit is detectivewerk, zegt ze. Ze belt naar het radiostation. Niemand neemt op. Ze belt naar de overbuurman van het radiostation. Die steekt even de straat over om te kijken of er iemand in de studio is, maar er is niemand meer, meldt hij. Ze belt de voorzitter van de lokale radio, die zal kijken of hij het bandje van de uitzending te pakken kan krijgen. Ze belt de neef van iemand anders, die zou het ook kunnen weten. En even later wordt ze teruggebeld : het is het 16e jaarlijkse country music festival in Cathcart. Het wordt gehouden in de Main Hall. Het begint om 16.00 uur, om 18.00 wordt het eten geserveerd en het kost 12 dollar p.p., inclusief show en dinner. De informatrice waarschuwt ons dat het een echte ”Ozzie” gebeurtenis zal zijn. Dat willen we meemaken. Het is hier ongeveer 80 kilometer vandaan. We komen onze Oostenrijkse buren tegen, de geldautomaat doet het weer, en omdat het vandaag hier wel een Fire ban Day is eten we hamburgers met patat voor we weer verder rijden. Door de droge, heuvelige graslanden rijden we naar het zuiden. We kijken even in Cathcart. De kerk is dichtgespijkerd en dient als opslagplaats voor balen hooi, er staan een paar huizen, en een paar schuren waar oude werktuigen in staan en verroestte gebruiksvoorwerpen. Slechts 1 draagt het bordje “museum”, maar er is weinig verschil met de anderen. Bij de winkel/postkantoor kopen we brood. De beheerster begint helemaal te glimmen als we naar het festival vragen. Het is altijd erg druk, vertelt ze, en het eten is allemaal “home-made”. We rijden naar de camping van Bombala, 15 kilometer verderop. Het begint te hozen, we drinken thee in een cafe, zitten nog een poosje bij een overdekte barbecue, en weten tussen twee buien door de tent op te zetten. Dit is weer zo’n camping die bestaat van een paar mensen die er permanent wonen en wat arbeiders die voor langere tijd hun bus of caravan hier neerzetten. De enige andere toeristen komen uit Sassenheim. Het regent de hele avond flink door.

De volgende ochtend zitten we buiten als een man die net zijn hond heeft uitgelaten zijn auto stil zet bij onze tent. Of we zin hebben om een platypus in het wild te zien, vraagt hij. Natuurlijk willen we dat wel. Nog geen honderd meter van de tent af zwemt er een in de rivier, wijst hij. We lopen erheen, en na een beetje geduld vinden we het vogelbekdier. Het water is prachtig helder, het beest is op zijn gemak aan het voedsel zoeken en we kunnen hem heel goed zien. In een rumoerig stadje zo vlak langs de Highway hadden we dit niet verwacht.

We ruimen de auto op en lezen wat. Aan het eind van de ochtend komt de zon even door. We rijden nog een klein rondje. Dit is een vrij armoedige streek. De huisjes zijn oud en een beetje scheef, vaak met roestige golfplaten daken. Het oude bankstel staat meestal op de veranda, andere, misschien ooit nog bruikbare dingen liggen ergens in een hoek. Zo te zien gaan het niet zo goed in de veeteelt.

 Even na vieren zijn we bij de “Memorial Hall”. Ieder dorp heeft zo’n hal, een soort gemeenschapsruimte die opgedragen is aan degenen die in de eerste en tweede wereldoorlog hun plicht gedaan hebben, of het ultieme offer gebracht hebben, zoals dat heet. Aan de lijst van namen van gesneuvelden te zien, heeft het dorp ooit een redelijk inwoneraantal gehad. 

Er staan nette rijen stoelen opgesteld, op het podium doen een man met een leren vestje en een cowboyhoed de aankondigingen. Oude bekenden en nieuw talent, prijst hij aan. De helft van de stoelen is bezet, met meestal oudere mensen. Tegen etenstijd loopt de zaal vol. Dan hebben we al het nodige talent langs zien komen. Alle jonge jongens uit de wijde omtrek (5) spelen gitaar en begeleiden de artiesten. Een jong meisje zingt, een oude man zegt bushgedichten op, een andere man doet een liedje op zijn mondharmonica, terwijl de volgende zonder mondharmonica een mondharmonica nadoet. Hij doet ook de kookaburra na, en andere beesten, en vertelt een paar flauwe moppen die we niet snappen. Tot Edwins grote vreugde zingen ze ook nummers die volgens ons typisch australisch zijn. We hebben het al een paar keer op de radio gehoord en het is echt afschuwelijk: in een redelijk aardig countrynummer gaan ze opeens jodelen!

Een knap blond meisje zingt heel aardig, we moeten nog een stukje mondharmonica aanhoren en dan is het tijd voor het eten. In een lange rij gaat iedereen met een plastic bordje langs de tafel vol eten. De plaatselijke huisvrouwen hebben hun best gedaan. Er zijn salades, aardappelschotels, mooi opgemaakte schalen met van alles en nog wat en natuurlijk een grote schaal met schijven bietjes in het zuur. Die eten ze hier overal bij. De mannen staan buiten worstjes, hamburgers en lamskoteletten te barbecuen. Het smaakt echt voortreffelijk. Tot onze verbazing is er niets te drinken te koop. Ik had grote voorraden ijskoude bierblikjes verwacht. Dit is blijkbaar een B.Y.O. barbecue, oftewel bring your own. Met andere woorden, als je wat te drinken wil hebben breng je het zelf maar mee. Dus geen groepjes vrolijk drinkende cowboys, maar een rij oudere, hardwerkende boeren met hun vrouwen, die thee drinken. We worden natuurlijk een beetje aangestaard. We steken een kop boven iedereen uit. We zijn net gluurders, voelen ons nog minder op onze plaats dan op een bijeenkomst in Nieuw-Balinge, dat een wereldstad is vergeleken met dit. In Nederland is de rijkdom iets eerlijker verdeeld tussen stad en platteland dan hier. Het contrast is hier erg groot tussen de snelle, rijke steden en de achtergebleven, schaars bevolkte landelijke gebieden. In de discussie over de GST wordt steeds gewezen op het effect van de belastingmaatregelen. Mensen op het platteland hebben veel meer benzine nodig dan stadsmensen, en worden dus onevenredig zwaar getroffen als de benzine duurder gemaakt wordt. Het is niet zo dat iedereen loopt te klagen en te mopperen, maar uit de hele sfeer en de omgeving proeven we min of meer verborgen armoede.

We voelen een beetje medelijden met deze mensen, die hard moeten werken onder zware omstandigheden in een zeer onvriendelijk klimaat. Ze verdienen duidelijk weinig, en er is niet veel vertier. De jongeren zullen hun heil (en werk)  wel elders moeten zoeken. Als dit het resultaat is van de vrije markt-economie, mogen we in Europa onze handen dichtknijpen met alle landbouwsubsidies. Waar de boeren ervan profiteren, blijft het platteland wel leefbaar.

Na het eten gaan we weer naar de tent.

 

maandag 14 februari 2000

 

Edwins darmen zijn het niet eens met wat we gegeten hebben gisteren. Hij wil wel verder, we breken op en rijden via een prachtige bosweg naar de kust. In Eden zetten we de tent op. Langs de kust is het iets beter weer, af en toe is er een stukje blauw te zien. De camping ligt vlak aan zee. Heel dicht aan het strand zien we een school dolfijnen zwemmen. Zwarte geelstaartkaketoes zitten in de bomen langs de weg en op de camping staat een boom waar wel honderd regenboogparkieten in zitten. We vinden een rustig plekje. Ik doe de was. Edwin doet een middagdutje. Aan het eind van de middag is hij aardig opgeknapt.

Eden is een walvisvaarthaven geweest. Een orca hielp de plaatselijke vissers walvissen te vangen, in ruil voor een deel van de buit. De baai is prachtig, een dramatische kustlijn omsluit een prachtig zandstrand met heel helder water. Jammer dat het te koud is om te zwemmen.

De volgende ochtend is het weer zwaarbewolkt. Als wekker hadden we deze ochtend een buidelmuis in de tent, die nogal luidruchtig op zoek was naar wat lekkers. Hij heeft pech, want de etenstas en zelfs de tandpasta bewaren we ’s nachts in de auto.

We lopen naar het dorp en brengen een bezoek aan de winkel van de “State Forest”. Ze hebben leuke gratis ansichtkaarten, maar verder valt het assortiment wat tegen. We zijn al op zoek naar leuke kleine cadeautjes. De houten dingen de door een goedbedoelende bosarbeider in elkaar geknutseld zijn voldoen niet helemaal aan onze maatstaven. In NSW beheert het State Forest 3 miljoen hectare productiebos, waarin vaak vrij gekampeerd mag worden.

In de supermarkt komen we de vrouw van de campingbaas tegen, die natuurlijk ook weer Nederlands is, of althans bijna : ze komt oorspronkelijk uit Heerlen.

Om de tijd tot de foto’s klaar zijn te overbruggen drinken we koffie bij de bakker. In de krant staat een groot artikel over de ontvolking van het platteland. Dorpen worden per jaar 3 procent kleiner, terwijl Sydney 15 procent per jaar groeit. Op het platteland sluiten banken en postkantoren hun vestigingen. Er is extra geld nodig om ziekenhuizen en scholen op het platteland in stand te houden.

We zitten een poosje op een mooi uitzichtpunt en gaan weer terug naar de tent. We eten weer sperciebonen met een lekker stukje vlees.

Op dagen als vandaag, als het niet te heet is en niet te koud, als we op een lekker plekje staan en alles gewoon uiterst aangenaam is, hebben we het gevoel dat we eeuwig zo door kunnen reizen. Dan hoeven we niet naar Europa, en hebben we minder behoefte aan familie en vrienden. We raken wel een beetje verwend, niet alles is nieuw of fantastisch meer, en als er iets tegenzit zijn we eerder moe. Dan zijn we het gauw zat. Goed weer en een prettige kampeerplek zonder steekvliegen doen wonderen voor het moreel!

Edwin wast de auto, hij blijft uren weg. Staat hij natuurlijk weer te kletsen. Twee man houden hem van zijn werk af. Ze zijn het eens met zijn bezorgdheid over het platteland. Maar je moet niet vergeten, zeggen ze, we zijn een jong land. Alles is nog maar pas ontgonnen, en natuurlijk zijn er dan dingen die mislukken. En er is zoveel platteland, ze kunnen onmogelijk alles met subsidies onderhouden.

 

woensdag 16 februari 2000

 

De dinsdag begint bewolkt, maar in de loop van de dag krijgen we steeds meer zon. We rijden een klein stukje naar het zuiden, naar Ben Boyd National Park (9450 hectare). Daar lopen we de 9 km lange wandeling van Bittangabee Bay naar Saltwater Creek (en weer 9 km terug). Het is een prachtige wandeling, door eucalyptusbos met varens, over een paar stromende beekjes, langs prachtige baaien, over rotsen, over de maquis-achtige vlaktes bovenop de kliffen tussen de baaien, door stukken heide en boomheide. Zeer afwisselend, met prachtige uitzichten over de zee, die felblauw is, met woeste witte golven die op vuurwerk lijken als ze donderend op de kust slaan. Dit is de mooiste kustwandeling die we hier gelopen hebben. De stranden zijn schitterend, en erg rustig. Deze kuststrook heet de “saffieren kust”.  Eden is redelijk welvarend, 4000 inwoners, wat motels en campings en een walvisvaartmuseum. Er staan wel veel winkels leeg en te koop, maar er is redelijk wat toerisme en de twee supermarkten zijn goed gevuld.

Woensdag is een prachtige stranddag. De lucht is stralend blauw, geen wolk te zien. Het wordt een graad of 24, met een heerlijk windje van zee. We hadden gedacht veel meer van dit soort dagen mee te maken hier. Dit jaar is de zomer minder goed dan anders, blijven ze volhouden. Eindelijk kunnen we een paar uur naar het strand. Tussen de middag halen we een fles koude witte wijn (Jacob’s Creek Chardonnay) en een gegrillde kip (gevuld met gekruide aardappelpuree, heerlijk!) in het dorp en lunchen copieus in de schaduw van een paar dennen. Een echte vakantiedag!

 

donderdag 17 februari 2000

 

Het is hier heel erg vochtig ’s nachts, de tent is natter dan na een regenbui.

Na vier nachten op de beschaafde camping in Eden wordt het weer tijd voor een nachtje in de bush. Darmen werken weer naar behoren dankzij een dieet van koffie, wijn en grote stukken vlees. Alles is weer schoon, droog en opgeruimd en na een extra lang verblijf onder de douche vertrekken we. Strakblauwe luchten en de zon begeleiden ons langs de prachtige kust naar Merimbula. Dit paradijs voor vakantiegangers en gepensioneerden heeft niet meer dan 5000 inwoners, maar straalt welvaart en welbehagen uit. Veel restaurantjes, een supergrote supermarkt, een goede (2e hands) boekenwinkel en een professioneel reisbureau zijn onderdeel van hetgene deze stad ons te bieden heeft. We moeten de terugreis boeken, en de juffrouw van het reisbureau doet erg haar best voor ons. Het gaat niet helemaal naar onze wens. Iberia schijnt niet meer vanaf Heathrow op Alicante te vliegen, we zouden naar Londen Gatwick moeten met de bus, en dan een uur of dertien wachten tot we naar Alicante kunnen vliegen. Het lukt haar niet iets anders te regelen, dus we spreken het zo af, en mailen Kim in Calpe om te kijken of zij iets beters voor ons kan regelen. Op 19 maart vliegen we terug en komen dan op 20 maart aan in Alicante.

In de bibliotheek zetten we gauw alle inkomende mail op een disc, die we later op onze eigen pc kunnen lezen. Dat gaat prima deze keer. We amuseren ons met alle berichten. Het lijkt wel of dit jaar niemand in Nederland ontkomt aan de griep! 

We rijden niet zover vandaag. In Mimosa Rocks NP (5180 hectare) zetten we de tent weer op. Op een heuvel, uitzicht op zee, brandhoutvoorraad aanwezig. Als het donker wordt komen er steeds meer kangoeroes in verschillende maten te voorschijn. Ze grazen tussen de tent en de zee in. Het blijft bijzonder! Alleen de zon gaat niet in zee onder, en dat vinden we erg jammer, anders hadden we toch mooie zonsondergangen kunnen fotograferen….

Ik had gedacht dat ik het prettig zou vinden om te weten wanneer we weer naar Europa zouden gaan, maar het blijkt toch anders te zijn. Nu we een terugreisdatum weten, hebben we echt het gevoel dat het bijna afgelopen is. We hebben nog vier weken, maar we zien ertegen op om alles te regelen en afscheid te moeten nemen van dit land. Er is nog zoveel dat we niet gezien hebben. De tijd is omgevlogen, eigenlijk zouden we nog wel een poosje door kunnen gaan. Het visum loopt af, we moeten terug, de Volvo moet APK gekeurd, en we willen onze dia’s ook wel eens zien, en alle bekenden natuurlijk. En alle nieuwe keukens, nieuwe auto’s, nieuwe vloeren en nieuwe pc’s en andere aanwinsten. Bovendien krijgt Edwin taalmoeilijkheden. Hij leest nu zoveel engels, dat hij soms niet op een nederlands woord kan komen. Schrijven wil al helemaal niet meer, de enige administratieve handeling die hij verricht is het uitscheuren van de hoekjes van zijn agenda, en zelfs daarbij loopt hij soms een paar weken achter.

Edwin’s vacature heeft in de Volkskrant gestaan, zonder dienstwoning. Mijn opvolger is al begonnen.

 

zaterdag 19 februari 2000

 

We rijden via Batemans Bay, een luxe badplaats met een jachthaven, en alles erop en eraan, verder naar Murramarang NP (2100 hectare). Weer een natuurgebied langs de kust met prachtige baaien en stranden. Langzamerhand komen we noordelijker, en zien we de begroeiing veranderen. Er staan weer cicassen, af en toe een palm. Het is groener, overdadiger begroeid, en in de tuinen zien we weer bloeiende tropische bomen. De eucalyptussen laten het hele jaar door hun bladeren vallen, toch begint er een herfstachtige sfeer te heersen. Het wordt minder heet, het is vochtiger en in de winkels liggen de eerste peren en druiven. Ook hier hadden de tuinders te weinig arbeidskrachten voor de oogst, en de asielzoekers worden nu ingezet bij het fruitplukken. Dit weekend worden er weer duizend bootvluchtelingen verwacht, die in volgepakte scheepjes aankomen in het noorden.

Het landschap is hier prachtig. Het is duidelijk dat we in de rijkere streken aangekomen zijn. Groen, vruchtbaar, prettig om te wonen. Het bos is prachtig, de kust weer schitterend. Volgens alle folders en boeken is Pebbly Beach de beste plek om te staan, maar de camping voldoet niet aan onze maatstaven. Te toeristisch, te dicht op elkaar. Even verderop, bij Depot Beach, vinden we een prachtige plek. Ruim, schaduw, met een kudde kangoeroes in de schaduw van een palm, geluid van de golven op de achtergrond. In de loop van de dag komen er wat meer mensen, maar het blijft redelijk rustig.

Zaterdag is het alweer onbewolkt. Bij zonsopgang (half zeven) zijn we al bij het strand. Er zitten inderdaad wat kangoeroes te grazen vlak bij zee, maar het valt niet mee er een mooie foto van te maken. Er staan palen in de weg, of ze springen net opzij, of de zon staat net verkeerd. De rest van de dag lezen we (de boswachter had een grote stapel ruilboeken), en Edwin voert de goanna (meer dan 1 meter hagedis) die regelmatig even langsloopt. De kookaburra’s hebben geen trek in brood maar lusten wel macaroni. De silver bower birds, die mooi zachtgroen en geel getekend zijn, lusten wel brood. De meeste jonge vogels zijn volgroeid en kunnen makkelijk zelf eten. Het is natuurlijk veel makkelijker als je moeder je voert, dus gaan ze net zolang zitten schreeuwen tot hun bek volgestopt wordt. En die arme moeders maar sloven. Moet je nog kinderen, zeggen we dan altijd.

Het waait behoorlijk, en bij de tent zitten we beschut,  dus we zijn niet echt op het strand geweest vandaag. Edwin begint uitgerust te raken, en dan begint hij altijd monstertochten te plannen. Op de scooter de Middellandse Zee rond, door Syrie en Algerije en zo. In de outback zijn twee toeristen gestrand. Het heeft zo hard geregend, dat de wegen afgesloten zijn. Ze zitten tussen twee “floodways” in en moeten misschien wel twee weken wachten voor het water zover gezakt is dat ze verder kunnen rijden. En zoiets gebeurt dan op een vrij belangrijke, geasfalteerde weg. Ik ben blij dat we onze route zo gepland hebben dat het risico op een dergelijk oponthoud zo klein mogelijk is. Edwin daarentegen vindt het jammer dat wij daar niet zitten. Dat lijkt hem wel spannend. Lekker spekkie, en af en toe komt er een klein vliegtuigje over om wat voedsel te droppen.

Om kwart over acht wordt het donker. In Nationale Parken zijn geen lantaarns op de campings, dus meestal is het echt donker.

 

zondag 20 februari 2000

 

Het is bewolkt, we krijgen dus geen herkansing bij het fotograferen van kangoeroes-bij-zonsopgang-op-het-strand. In plaats daarvan hebben we beestenshow bij de tent. Moeder-met-baby-in-buidel-kangoeroe komt kijken of er wat te eten valt. Soms steken er twee achterpoten uit de buidel, dan weer een kopje. Een kookaburra heeft een spare-rib van een barbecue gejat, en komt er heel trots mee aanvliegen. Hij gaat vlak voor onze neus zitten. Hij weet eigenlijk niet goed wat hij met dat stuk bot aan moet, hij kan er niets mee. Hij zit een hele tijd te hannessen en dan vliegt hij weer weg. Moeder bowerbird heeft vandaag haar hele gezin meegebracht. Met zijn vijven hebben ze flink honger, en onze laatste boterhammen verdwijnen in de opengesperde bekken van de jongen.

We vertrekken weer, het binnenland in. De komende dagen wordt het iets koeler, we gaan een paar dagen cultureel doen in Canberra. Op een vrij troosteloze camping vlak bij de stad zetten we de tent op. Canberra is zeer ruim opgezet, veel groen (dat niet gesproeid wordt, dus eigenlijk is het nu : veel geel), brede wegen, en ontzettend veel rotondes. We rijden eerst verkeerd, maar de stad is vrij klein, dus we zijn al heel snel waar we zijn moeten. We bezoeken eerst het War Memorial, een prachtig oorlogsmuseum. In beide Europese wereldoorlogen zijn flink wat Australiers gesneuveld. Vooral in de loopgraven in Belgie en Anzac Cove (Gallipoli) in Turkije hebben heel wat slachtoffers geeist. Heel indrukwekkend, en weerzinwekkend allemaal, zoveel opgeofferde mensenlevens.

 

maandag 21 februari 2000

 

We beginnen met een bezoek aan de Munt. Leuke tentoonstelling over de geschiedenis van de australische munten, met natuurlijk extra aandacht voor de komende Olympische Spelen waar bijzondere munten en penningen voor geslagen worden. Het leukst is een machine, waarmee je zelf (druk op de knop) een 1 dollar munt met speciale opdruk en het jaar 2000 kunt slaan. Het is een slechte investering, want het kost twee dollar, maar je krijgt er een mooi envelopje bij. We hebben opdracht tot het verzamelen van munten voor Pim en Guus, en uit 2000 hebben we nog geen munten aangetroffen tussen ons wisselgeld.

Er staan ook Internetterminals, dus beantwoorden we even wat mail.

Tussen de middag lunchen we in een groot winkelcentrum. In de kelder is een soort plein met allemaal tafels en stoelen, omringd door afhaalrestaurantjes in alle smaken, van Thais tot en met Macs.

We laten weer een fotorolletje afdrukken, kopen nog een leesboek, kijken wat souvenirwinkels. Het lukt om duty-free diafilms te kopen tegen een redelijke prijs. Het is een hele administratie, met fotokopieen van tickets en paspoort en formulieren en handtekeningen, maar de korting is aanzienlijk. We kletsen nog wat met een nederlands stel die we eerder onderweg tegengekomen zijn, en gaan weer terug naar de camping. Het waait nu, waardoor het verkeerslawaai minder erg is.

Als je hier op een camping komt, moet je meteen zeggen hoelang je blijft en meteen afrekenen. Dat is  wel eens lastig, want als je drie dagen wil blijven en je verandert na 1 nacht van gedachten ben je je geld kwijt. Vooral in een Park is het lastig. Als je bij de ingang staat weet je niet eens hoe de camping er uitziet, laat staan of je een leuke plek kunt vinden. En het is ook vervelend als je eerst 1 nacht boekt, en de volgende dag weer een eind terug moet rijden om een nacht bij te boeken. Bovendien moet je dan maar afwachten of je plek niet voor een ander gereserveerd is. Bij een gewone camping kijken we eerst rond of het ons een beetje aanstaat, en bij deze valt het geluid van de weg niet op overdag. Maar ’s nachts….!

Edwin heeft weer een gesprekspartner gevonden. Een gepensioneerde bosbouwer die permanent op de camping woont. Hij brengt wat tomaten uit zijn tuin en vertelt over zijn leven. Zijn overgrootvader was een Ier, die wat aardappelen gestolen had. Veroordeeld tot vijf jaar cel werd hij gedeporteerd naar Botany bay. Na zijn straf kreeg hij een stukje land aangewezen langs de kust.

Morgenavond moeten we komen barbecuen.

 

donderdag 24 februari 2000

 

Dinsdag beginnen we bij het filmmuseum. We hadden gehoopt ook wat over Flipper, Skippy en de Flying Docters te zien, maar ze beperken zich helaas tot echte bioscoopfilms. Toch wel een leuk museum. Het regent behoorlijk. De volgende stop is het kunstmuseum. Mooie Aboriginal schilderijen, een paar mooie moderne werken, een paar lelijke dingen en wat romantische landschappen uit de vorige eeuw. Daarna nog even de Nationale Bibliotheek ingeweest, en vervolgens het parlement bekeken. Prachtig gebouw, met veel marmer en schitterend ingelegd hout.

We doen even boodschappen in een winkelstraat in de buurt. Dit is een echte yuppenstad, met veel terrasjes en mensen in nette kleren die lunchen met een glaasje wijn erbij. Het is een wat onwerkelijke omgeving, alles komt rechtstreeks van de tekentafel. Adelaide is gezelliger.

We kopen een plantje voor de tuin voor Tom Murphy en gaan een avondje op visite. Hij heeft erg zijn best gedaan op het eten. Er zijn gebraden kippenpoten, broodjes, sla, patat en hij gooit ook nog wat karbonades op de barbecue. Hij weet veel, en we praten over alles van hydrocultuur-tomaten tot de toestand in Kroatie. Hij heeft iedereen en alles in zijn leven verloren, inclusief een zeer groot deel van zijn gezondheid, maar hij slaat zich er door heen. Hij doet veel kennissen op via het kampeerterrein. Als er mensen tegenover hem staan die hij leuk vindt, nodigt hij ze uit. Hij woont in een caravan met aanbouw en overdekt terras, en betaalt 60 dollar per week.

De volgende ochtend gaan we nog even gedag zeggen, en we rijden weer verder. Het regent nog steeds een beetje. Via Taralgo rijden we richting Blue Mountains, en bij een rivier vinden we een prima kampeerplek. Bij de slager hadden we een kleine communicatiestoornis. In plaats van twee stukken Porterhouse die samen 400 gram wegen, sneed hij twee stukken van ieder 400 gram. (voor $ 6,50) We hebben geen ijs, en nu wel een barbecue met rooster, en honger. Edwin besluit het vlees te gebruiken voor de lunch. Het eerste stuk is bijna gaar als er een uitgehongerde fietser aankomt. Ritsert, student medicijnen uit Nieuwkoop, heeft eerst een paar maanden als fietskoerier gewerkt in Sydney, en is nu onderweg naar Melbourne. Het komt goed uit dat we zoveel vlees hebben. Hij komt gezellig bij ons zitten. We hebben van Tom de kippenpoten meegekregen die nog over waren. We hadden ze eigenlijk weg willen gooien, maar Ritsert verklaart ze nog geschikt voor consumptie. In je maag gaan de meeste bacterien dood, verklaart hij. Edwin ziet ook geen bacterien, dus ze gaan de barbecue op. De appelboom vlak bij de tent hing vol bijna rijpe appels, vandaar dat er ook appelmoes op “tafel” staat. We geven hem nog wat kaarten die wij niet meer nodig hebben en een reisgids over Tasmanie, en als de wijn op is gaan we naar bed.

De volgende ochtend is het nog steeds zwaarbewolkt. We rijden via Jenola Caves. Daar zijn beroemde grotten, waar we niet in gaan omdat we grotten genoeg gezien hebben. De weg is ook heel leuk. Eerst steil naar beneden, langs een oud vakwerkhotel, en dan een stukje door een grot heen. Heel bijzonder! De Blue Mountains zijn heel lang ondoordringbaar geweest. Pioneers hebben veel moeite gedaan om een doorgang door de bergen te vinden, omdat ze hoopten dat erachter grazige weiden zouden liggen voor hun vee. En inderdaad, na veel problemen vonden ze vruchtbare gronden aan de andere kant.

In Blackheath gaan we naar het informatiecentrum van het Nationale Park. De tentoonstelling is heel aardig, maar er is meer ruimte vrijgemaakt voor de souvenirs dan voor de informatie. We hebben in ieder geval folders over de wandelingen en de kampeerterreinen. Boodschappen doen we in Katoomba. Oud, wel gezellig, maar veel auto’s en een beetje rommelig. Het hele park (247.000 ha) is een beetje vreemd. Er loopt een grote Highway dwars doorheen naar Sydney. Het park ligt zo dicht bij de grote stad dat er veel hotels, galleries, restaurants en andere faciliteiten zijn. De sfeer van een echt Nationaal Park missen we een beetje. De kampeerplek die we uitzoeken is heel rustig, aan een 10 kilometer lange onverharde weg. Er is een klein stuw(bluswater)meertje waar Edwin nog even in zwemt. Opeens komt er een groene slang zijn kant opzwemmen met zijn kop ver boven water. Edwin schrikt zich wezenloos, maar de slang schrikt gelukkig nog harder en ze maken allebei rechtsomkeert. Veilig bij de tent stoken we een vuurtje, lezen een boek en gaan vroeg naar bed.

 

zondag 27 februari 2000

 

Zaterdag blijven we bij de tent. De buren gaan weg en een paar uur lang hebben we het meertje en de camping voor ons zelf. We badderen in de billabong, lezen nog wat en zitten lekker bij de tent. Maar dan begint het zaterdagse circus. Steeds meer auto’s met lekke uitlaten, en daarin mannen met tatouages, paardestaartjes en ringbaardjes komen aan en zetten hun tent op. Radio hard aan, en dan lopen ze, sigaret in de ene hand, biertje in de andere, naar het meertje. Ze knippen zelfs de afrastering door om hun tent vlakbij het water op te kunnen zetten. Ze vinden zeker dat de vegetatie nu genoeg geregenereerd is. Het lijken wel Katwijkers van het laagste allooi.

We staan nog redelijk apart, tot er aan het eind van de dag een Oka (kruising tussen een tank en een bus, made in Australie) met aanhanger komt oprijden. Twee Australische mannen en twaalf giechelende Japanse meiden zullen onze buren zijn. Ze hebben nog nooit gekampeerd, ze doen het ook maar 1 nacht, en met verwondering bekijken we de voorstelling. De reisleiders praten goed Japans en doen alles voor. Er is maar 1 hamer voor het opzetten van een stuk of zeven tenten, dus Edwin schiet te hulp. De tent die hij heeft helpen opzetten valt om en er wordt veel en hard gegiecheld. Een stel gekken aan de andere kant van onze tent heeft gitaren en trommels bij zich, en zingt luid tot diep in de nacht. Het gaat regenen, maar dat helpt niet veel. We hadden het kunnen weten, op zaterdagavond moeten we niet op een gratis plek in een park staan. We slapen niet veel, en breken zondagochtend op, op zoek naar een rustigere plek. De wolken hangen zo laag, dat er van uitzichtpunten af niets te zien valt, dus we rijden de  grijze Blue Mountains uit zonder de fameuze “Drie zusters” gezien te hebben. Dat kan ons niet veel schelen, we willen rust, een lekkere kampeerplek en zon. Zodra we de pas bij Mount Victoria (op ongeveer 1000 meter) over zijn, rijden we onder de wolken vandaan. Het zonnetje laat zich steeds beter zien, en er is steeds minder verkeer.

We rijden flink door, via Lithgow omhoog en komen aan het eind van de middag bij Coolah Tops National park (10.000 ha) aan. We zijn dan in “New England” , een redelijk groene streek met veeteelt en landbouw, heuvels en riviertjes, tafelbergen en vruchtbare dalen. Op de kampeerplek hebben we twee overdekte picknicktafels, acht barbecues, een pittoilet, een informatiepaneel, 200 krijsende kaketoes, een regenwatertank en heel veel brandhout helemaal voor onszelf. Dat bevalt ons wel.

 

maandag 28 februari 2000

 

Prachtige blauwe lucht. We verkennen het park. We rijden over de smalle onverharde weg naar een uitzichtpunt , een zaagmolen en een waterval. We hebben een bijna-botsing met de boswachter, die nogal hard opeens de bocht omkomt. Edwin stuurt in een reflex naar rechts, maar het loopt goed af. We wandelen naar de grootste snowgum, en naar de gigantische, bijna 4 meter hoge boomgrassen. Een kudde wilde varkens graast eronder. Na vier vegetarische dagen ziet Edwin alleen maar karbonaadjes lopen voor op de barbecue. Pech voor hem, vandaag weer geen vlees.

Een redneckwallabie komt gezellig om de tent grazen. De voorraden raken op, de gasfles is leeg, morgen weer even de beschaafde wereld in. Het is hier heerlijk rustig!

In de outback van deze staat staat een gebied bijna zo groot als Nederland onder water. Het kan wel een maand duren voor de halve meter water zover gezakt is dat ze de blubber kunnen gaan opruimen. Vrachtwagenchauffeurs zijn met behulp van helicopters naar dorpjes overgebracht, en 25 homesteads worden vanuit de lucht bevoorraad. Een tropische cycloon trekt langs Cairns naar het westen. In Queensland moet je niet wezen in deze tijd van het jaar!

Edwin wil nog even vermeld hebben dat hij de hele winter hier geen last heeft van allergie. Geen enkele astma-aanval heeft onze nachtrust verstoord, hij heeft helemaal geen medicijnen gebruikt. Hij heeft altijd last van huismijt, maar van tentmijt heeft hij blijkbaar geen last.

 

woensdag 1 maart 2000

 

Via een prachtige, rustige route rijden we naar Tamworth. Velden vol gierst, grote graansilo’s, grazende koeien en schapen, af en toe een veld uitgebloeide zonnebloemen. Vanaf Tamworth rijden we een stuk hoofdweg, totaan Armidale. In Oktober hebben we dit stuk ook gereden, maar toen was alles een stuk groener. De meidoorns zijn nu rood van de bessen, en de populieren hebben gele blaadjes. De weilanden zijn hooilanden geworden. In Armidale gaan we richting Oxley Wild Rivers National Park (94,000 hectare). De camping wordt opgeknapt, maar er zijn al een paar plaatsen af. Mooi vlakgemaakte plekken, met een betegeld stukje onder de barbecue. Er is een kraan en een grote bak brandhout. Na het eten nodigt de enige aanwezig buurman ons uit voor de koffie. Lance komt uit Canada. Zijn hele leven wilde hij al naar Australie, maar het kwam er niet van. Toen hij 60 werd heeft hij zijn bedrijf verkocht en is hierheen gekomen. Mary komt uit Adelaide, en is een beetje artistiek. Ze hebben hun huis verkocht, en reizen nu rond met de vouwwagen. Ze hebben zich teruggetrokken uit de maatschappij, en in een soort verlaat hippie-stadium hebben ze overal kritiek op, eten geen vlees en voelen zich meer levend en jonger dan toen ze werkten. Ze hebben wel een pensioen, halen geld uit de muur en gaan uitgebreid naar de supermarkt. Ze noemen zichzelf “droppies”, drop-outs van deze samenleving. Ze zijn erg aardig, maar een beetje vaag. Een paar possums zorgt voor extra gezelschap. Mary pakt haar gitaar en zingt een lied voor ons dat ze zelf geschreven heeft. Het refrein luidt : “Australia, Australia”, en de rest van de tekst moet ze nog schrijven. We doen wat suggesties : stof, dode kangoeroes langs de kant van de weg, en steekvliegen. Of ze onze ideeen verwerkt zullen we moeten afwachten.

De volgende dag wandelen we langs wat uitzichtpunten langs de diepe kloven en ravijnen die de rivier in de loop van de eeuwen uitgesleten heeft. De spectaculaire watervallen (250 meter, de hoogste van het land) zijn wat mager in deze tijd van het jaar. Er vliegen veel vlinders rond.

’s Middags lezen we wat, stoken een vuurtje en maken een planning voor de rest van de route.

 

vrijdag 3 maart 2000

 

We rijden niet zo ver vandaag. Over de “Waterfall way” gaan we richting kust. Zodra we aan de andere kant van de bergrug komen, knapt het weer op. We zijn uit de wolken, af en toe is er zelfs een klein stukje blauw te zien. In Dorrigo, een plaatsje van nog geen 1200 inwoners doen we boodschappen en gaan we naar de bieb. De Internetterminal is een kwartiertje vrij, we kunnen gauw even wat post ophalen. Maar degene die tijd besproken had kwam niet opdagen, dus we kunnen even alles uitprinten. Eindelijk weer een goede bieb, met moderne apparatuur die alle mail probleemloos opent en heel vlot uitprint. En nog gratis ook. Op een terrasje met een kopje cappuccino lezen we omstebeurten een bericht voor. Er is zoveel gebeurd, dat we weer een hoop na te denken hebben. Het ergste is wel dat het personeel van de donderdagavondploeg door de politie uit de bibliotheek ontzet is, omdat dreigende jongeren het pand belaagd hadden. Ik vraag me af of het anders afgelopen was als Irene en ik ze eruit gezet hadden, en voel me een beetje medeverantwoordelijk voor wat er gebeurd is. Dat moet ik toch eens afleren.

Even boven Dorrigo kamperen we in Nymboi Binderay National Park (31.500 ha). Mooi bos, langs een brede, heldere rivier die niet erg diep is. Een bosarbeider komt een lading brandhout brengen. Dit gebied was tot een paar weken geleden State Forest. Lee is met het gebied overgenomen door de National park and Wildlife Service. Voor een vijfde generatie logger (houthakker) is het even een omschakeling. Hij is fanatiek genoeg, en is hard aan het leren. De mannen hebben een lang en diepgaand gesprek over de geneugten van het bomen omzagen. (Een Stihl is een Stihl, maar een Husqvarna is een Huskie!). We zijn zeer te spreken over Lee, als dit een sollicitatiegesprek was geweest, hadden we hem aangenomen (vandaag zijn de gesprekken voor Edwin’s functie). Hij vertelt over hele oude dikke bomen hier niet ver vandaan. Het water loopt hem in de mond als hij ze ziet. In zijn fantasie heeft hij ze al menig keer omgezaagd. Edwin heeft ook altijd last van zulke ideeën.

De volgende ochtend komen er twee mannen van het Nationale Park kijken voor de herinrichting van de camping. De oude pittoiletten zijn al vervangen door mooie nieuwe composttoiletten. Er staan dubbele vuilnisbakken, zowel van het State Forest als van het Nationale Park, en de houten tafels zijn erg verrot. Edwin maakt een praatje met ze.

 Daarna gaan we eerst even naar de dikke bomen kijken. Inderdaad, ze zijn erg dik en erg hoog. Waarschijnlijk zijn ze 600 jaar oud, maar dat kun je pas precies zeggen als ze omgezaagd zijn.

De wandeling is erg kort. We besluiten terug te rijden naar het dorp en naar het Rainforest Discovery centre te gaan. Dorrigo NP is een World Heritage Listed Area, een 11.000 hectare klein stukje subtropisch regenwoud dat is overgebleven nadat de houthakkers hun werk gedaan hadden. Tussen de groene glooiende weiden is een klein stukje beboste heuvels in stand gebleven. Het bezoekerscentrum is uitstekend. Mooie moderne tentoonstelling, trendy eetcafé leuke souvenirs en deskundig personeel achter de balie. We rijden naar een picknickplek 10 kilometer verderop, waar we ons eten moeten verdedigen tegen boskalkoenen, satin bowerbirds en magpies. Daarna wandelen we naar een waterval. Het is een gedenkwaardige wandeling. Echt regenwoud, inclusief blubber en bloedzuigers. Ze zijn vrij klein, en gedragen zich als spanrupsen. Ze klimmen langs onze schoenen omhoog, en als ze eenmaal op je huid zitten, klemmen ze zich vast en laten voorlopig niet meer los. Het kost vrij veel moeite om ze van je huid af te schrapen, en de wondjes die ze maken bloeden erg lang.

De waterval met uitzicht is erg mooi, maar er zitten zoveel bloedzuigers dat we heel snel weer weg gaan. Als we even stoppen voor een bloedzuigerinspectie, staat Edwin boven op de staart van een slang. We vluchten allemaal een andere kant uit. Als iedereen van de schrik bekomen is lopen we weer verder. Edwin loopt een stuk voorzichtiger, kijkt steeds naar de grond en fluit heel heftig het “Indiana Jones”-deuntje. Dat helpt, verder geen slangen meer gezien.

Hij vindt nog wel een grote vrucht, die we meenemen naar het bezoekerscentrum. Hij wil het liefst alles meteen proeven, maar dat vind ik natuurlijk niet goed. “U mag niets meenemen het Park uit, meneer”, zegt de boswachter en neemt meteen de verboden vrucht in beslag. Hij en zijn collega doen hun best om in de boeken op te zoeken wat het is en of het inderdaad eetbaar is. De Dorrigo plum krijgt een plaatsje in de tentoonstelling op de schaal met Aboriginal bushtucker. De slang was een roodgebuikte zwarte slang, niet meteen dodelijk, maar als hij bijt moet je wel even snel langs de dokter.

Edwin kletst een poosje met ze, ik zoek wat leuke cadeautjes uit. We hebben in de afgelopen maanden niet zoveel boswachters bij elkaar gezien als de afgelopen twee dagen.

We rijden weer over de onverharde weg en het wankele bruggetje naar Platypus Flat, waar we kamperen. Nog geen platypus gezien, wel langnekschildpadden op de rotsen in de rivier. De kookaburra jaagt op hagedissen en zit steeds in een boom boven ons kampvuurtje.

 

zondag 5 maart 2000

 

Zaterdagochtend vroeg wordt het meteen al druk hier. Een groep studenten komt raften. Wij gaan gauw weg, en nemen op zaterdagavond lekker een echt caravanpark. Na 10 nachten gratis kamperen in vijf verschillende Nationale Parken wordt het weer tijd voor een warme douche, stopcontacten om alle batterijen op te laden en een wasmachine. We rijden naar de kust door bananenplantages en suikerrietvelden. Het is hier groen en vruchtbaar, warm en vochtig. We praten met een aardige vent langs de weg. Hij heeft in Brussel gewerkt, voor Philips, maar nu heeft hij een poosje vrijgenomen om lekker thuis op de boerderij te werken. We maken een foto van een plant in zijn tuin. Het is een gigantische struik, mijn moeder heeft er precies zo een in een potje in de serre. Alles groeit hier, vertelt de man. Je gooit een hand zaad neer, je draait je om en er staan planten. Alleen groeit het onkruid net zo hard.

We komen uit in Grafton, dat aan een grote rivier ligt. De straten staan vol jacaranda’s, de tuinen vol loogkruid, flamboyant, bougainvilles en een hele hoop andere prachtig bloeiende tropische planten. Eerst langs het winkelcentrum, dan naar een camping. Het wordt een Big4 terrein, en wat voor een. Ruim opgezet, vol palmen en bloeiende struiken. Het is alsof we in een botanische tuin kamperen. Met een prieeltje waarin een tafel met banken staat, een keuken met lege koelkast, een wasmachine en een autowasplaats. We hebben het er de hele middag druk mee. We nemen nog even een duik in het zwembad.

Tegen etenstijd komt er een groepje jongeren bij. Eerst hebben we geen contact, maar als er een grote groene boomkikker op hun tafel springt en de meisjes in paniek wegspringen, is het ijs gebroken. Het is een groep Japanners en Zuid Koreanen, die elkaar kennen van een talencursus. De afgelopen zes maanden hebben ze in Sydney Engels geleerd. Ze kunnen nu ook met elkaar praten want Japans is heel anders dan Koreaans. Ze bieden ons wat hartige pannenkoeken aan en een koud biertje, en we praten moeizaam maar gezellig met ze.

Er zitten nog veel meer groene boomkikkers, overal in de bomen en bij de lampen. De grootste zijn een centimeter of 10, de kleinsten net 1 centimeter. Prachtig!

 

Zondagochtend is het heel mistig, net Nederland in de herfst. Als de zon doorkomt is het meteen goed warm.

We rijden een stuk toeristische route, varen met een pontje over de rivier en gaan dan via allerlei ruige bospaadjes richting kust. Yuraygir NP omvat ruim 30.000 hectare onbedorven kustlijn. Bij Minnie Waters vinden we weer een prachtige plek, vlak aan het strand. Het is zwaarbewolkt en af en toe miezert het een beetje (drizzle, noemen ze dat hier). Later knapt het een beetje op. Ik wil graag een weekje strandvakantie voor we alle formaliteiten voor ons vertrek gaan afhandelen (zoals een volle dag autopoetsen). Als de weersvoorspelling klopt zullen we niet erg bijbruinen deze week.

Maandag is het redelijk weer, we gaan even naar het strand en lezen bij de tent. Er zijn weer genoeg beesten in de buurt om een heel tv-programma mee te vullen. Het leukst zijn de goanna’s. Er zijn er wel vier, die regelmatig de barbecues afstruinen. Je weet immers nooit of er niet een stukje vlees is blijven liggen…. Ze zijn een beetje schuw en blijven op een veilige afstand. Het zijn net kleine dinosaurussen. Tussen de middag eten we gebakken eieren op brood. Als even later de schillen verdwenen zijn, is het niet moeilijk te verzinnen wie ze gepikt heeft. Daarna heeft Edwin het erg druk. Hij bestudeert het gedrag van de grootste en brutaalste goanna, met name zijn reactie op eieren. Het eerste ei maakt hij kapot, de rest gaat heel naar binnen. Het vijfde ei eet hij bijna uit Edwin’s handen. Daarna is hij zo volgevreten, dat hij lekker gaat uitbuiken, vlak bij de tent. Hij blijft Edwin in de gaten houden, je weet nooit of er nog een ei komt….

’s Avonds een onweersbui met veel regen.

De volgende ochtend nog steeds veel wolken. De temperatuur is goed, maar het is hier erg vochtig.

Edwin loopt hard op het strand en daarna gaan we even zwemmen. Hij kan uren spelen in de golven, hij heeft het ontzettend goed naar zijn zin. Dit is weer een heerlijke kampeerplek. Het strand is heel mooi, en bij de tent is het erg gezellig. De goanna’s zijn er allemaal, en de wallabie, en de kookaburra en de butcherbirds en de mina’s en een stuk of vijf kuifduiven.

Het brood is op, maar we hebben geen zin om naar de winkel te gaan, een paar kilometer terug langs de weg. Dus eten we pannenkoeken uit de voorraadkrat. De voorraden moeten op, we hebben nog maar 10 dagen….

 

zondag 12 maart 2000

 

We rijden een klein stukje langs de kust naar beneden. In Hat Head NP (7362 ha) kamperen we in een klein stukje regenwoud, onder aan de vuurtoren vlak bij het strand. Er zijn wat duinen. Het is hier heel rustig en heel nat.

In de omgeving zijn veel getijde-rivieren, en meren.

Afgelopen nacht viel er niet ver hiervandaan 300 millimeter regen. De Pacific Highway (waar we overheen moeten om het vliegveld te bereiken) is afgesloten omdat er een groot stuk onder water staat.

Over donderdag kunnen we kort zijn: het regent.

Vrijdag pakken we de natte boel in en vertrekken richting Wauchope. Het regent en regent maar door. Gelukkig bestaan er koffietenten en bibliotheken, maar zelfs daarna regent het nog steeds. We besluiten door te rijden naar Laurieton, waar Jelte Jelsma, de broer van Tietie, de ex-buurvrouw van Dick en Irene, een caravanpark heeft.

De omgeving is prachtig: veel groen, veel bomen, mooie huizen met schitterende tuinen en veel water.

Jelte en zijn vrouw hebben een mooi park, aan het water, lekker rustig. Ze hebben het caravanpark verkocht. Het bloed kruipt toch waar het niet gaan kan: de friese boerenzoon heeft een hobbyfarm gekocht. Zestig koeien en een stuk of twintig kalveren. Voor het geld hoeft hij niet meer te werken, dat krijgt hij niet meer op.

We kijken de volgende dag rond in de omgeving. We lopen een wandeling op Diamond Head, langs de hut van een schrijfster en langs mooie uitzichtpunten over de kust. De weersverwachting is slecht en heeft het alleen over regen. In de praktijk valt het heel erg mee. De luchtvochtigheid ligt boven de 90 %, en dat is niet echt comfortabel om te wandelen. We rijden naar een uitzichtpunt, kijken naar de kangoeroes, nemen nog een frisse duik in zee en gaan weer terug naar de camping. Daar hebben we de rustigste zaterdagavond sinds weken.

Op zondag gaan we weer verder. We rijden langs de prachtige kustweg via Forster. Hier zijn zoveel rivieren, meren en stranden, dat het wel lijkt of iedereen een boot heeft. Het is hier gezellig toeristisch. We rijden een blubberig bospad in en kamperen in Wallingat NP, 6500 ha eucalyptusbos. Als de bosarbeider de wc’s heeft schoongespoten en het vuilnis heeft meegenomen, hebben we het hele nationale Park voor ons alleen. De rivier ziet er niet erg uitnodigend uit, het water is bruin en ruikt niet lekker. Edwin moet op de picknickbank klimmen om de mobiele telefoon te kunnen gebruiken en het is hier erg vochtig, en benauwend warm. Na het eten gaat het kampvuur aan, we horen alleen kikkers, en we hebben weer een heerlijk rustig stekkie.  Om kwart voor acht wordt het al donker. We kunnen even bij het vuur zitten, maar regen jaagt ons vroegtijdig de tent in. Het is vochtig en heet.

Maandagochtend is het droog, we pakken alles gauw in en als de eerste druppels vallen zitten we in de auto. We rijden een mooie route door Myall Lakes NP, 44.000 ha meren, stranden en moeras. De 4wheel drive route zit vol kuilen en plassen. We doen anderhalf uur over 19 kilometer. Het tweede stuk is geasfalteerd, dat rijdt toch wat comfortabeler. Het landschap is prachtig: een groot meer vol zwarte zwanen, duinen, een schitterende kustlijn. Dreigende wolkenluchten hangen erboven. Er is een mooie kampeergelegenheid, maar hier mag geen vuur gestookt worden, en Edwin wil onze laatste nacht in de bush een groot kampvuur maken. Het zal wel weer regenen….

We zetten de tent op in Wattagan Mountains, een State Forest dat vorig jaar een nationaal park is geworden. De kampeerplaats is bij de voormalige werkschuur. De schuur is leeg op een standaard met verschoten folders na, maar op de borden staat hij nog aangegeven als “Headquarters”. Het regent lekker door en we installeren ons op de veranda van het kantoor. Daar zitten we droog, met uitzicht op het grasveld, de bomen en de regen. Het is koud, we doen de lange broeken en de wolletjes aan, en na de lunch gaan we zitten lezen, in afwachting van drogere tijden. Er hopt een wallabie langs, even later zien we een wilde hond/half dingo langs komen. Nog geen twee minuten later komt de wallabie terug, op topsnelheid, op de hielen gezeten door de hongerige hond. Edwin laat zijn gezag even gelden, en de hond zal hongerig naar bed moeten.

Twee keer stopt er een auto, om vernielingen te melden. In mijn groene korte broek en Staatsbosbeheer-fleecejack word ik aangezien voor boswachterinnetje. Helaas kunnen we niet veel doen met de verhalen over vernielde picknickbanken en afgerukte borden. We begeven ons wel even ter surveillance, en komen tot de conclusie dat het hier het afgelopen weekend waarschijnlijk groot feest is geweest. Overal staan diepe sporen in de blubber, en er is niets meer heel. Edwin geeft vanaf de veranda Jan en Sandra opdracht om nieuwe banken te gaan zetten, maar ze horen hem niet. De laatste dagen dromen we weer van ons ex-werk, het is raar om terug te gaan maar niet meer te hoeven werken in onze oude functies.

Voor het donker wordt is het even droog, en we zetten de tent op bij een picknickbank. Het gasstel laten we op de veranda staan, en we gaan er lekker bij de lamp zitten lezen. Het brandhout is toch zeiknat geregend, dan maar geen kampvuur. Toch voel ik me niet helemaal veilig, als er dan ook nog een auto langzaam langsrijdt, zie ik helemaal voor me hoe de vandalen terugkomen om ook de voormalige werkschuur nog even te vernielen. Natuurlijk komt er niemand langs midden in de nacht. Ik schrik alleen wakker als Edwin opeens midden in de nacht rechtop gaat zitten van schrik, omdat er een muis in de voortent ritselt. Volgens mij droomt hij dat, gisteren was er een luidruchtige muis. Hij zegt dat hij altijd ligt te waken, maar ik moest de muis verjagen en Edwin werd zelfs niet wakker van mijn wegjaaggeluiden. Nu valt hij meteen weer in slaap, en ik ben klaarwakker.

De volgende ochtend is Edwin al aangekleed en staat net buiten de tent, als ik toevallig even opzij kijk en door het muskietengaas heen, op een meter afstand van mijn hoofd, een grote slang zie. Hij ligt opgerold onder de picknickbank. Blijkbaar hebben we hem wakker gemaakt, zijn kop wiegt een beetje verstoord heen en weer als hij me aankijkt. Jakkes! Hij is een meter of twee lang, bruin met een mooi geel vlekkenpatroon. Ik voel me redelijk veilig achter het muskietengaas, hij kan in ieder geval niet de tent in. De slang vindt dat we wat luidruchtige buren zijn. Hij glijdt eerst nog even boven op de tafel, maar besluit dan toch dat hij wat meer afstand moet nemen. Hij beweegt heel langzaam, waarschijnlijk door de koude. Hij glijdt een stukje weg, rolt zich dan op en blijft liggen. We breken heel snel de tent af, en gaan dan lekker veilig op de veranda zitten te ontbijten. Af en toe gaan we even kijken of hij er nog ligt. Hij ligt precies op de weg naar de wc. Hij beweegt verder niet, dus we kunnen veilig maar voorzichtig onze gang gaan. Het was wel even schrikken, en iedere tak lijkt nu een slang te zijn. Hij ligt zo volstrekt onopvallend in het gras, dat we makkelijk op hem zouden kunnen trappen als we niet wisten waar hij lag. Een waardig afscheid van het kamperen in de vrije natuur!

We rijden door het prachtige bos richting kust, waar we een verkennende ronde door Newcastel uitvoeren. We inventariseren Toyotadealers, autowasplaatsen en andere nuttige adressen. Daarna vinden we een camping in Redhead, aan het strand. Er wonen voornamelijk vaste bewoners, we hebben het hele grasveld, met uitzicht op duinen en golvengeluid als achtergrondmuziek, voor onszelf. Het is prachtig zonnig weer, en we brengen de middag door bij het zwembadje. Een kleine onweersbui aan het begin van de avond zorgt voor wat afkoeling. Onze spullen zijn dan allang weer heerlijk droog, dus we kunnen er weer tegen.

 

De volgende dag is helaas weer een miezerige dag. We gaan naar een grote autowasplaats, waar Edwin met de hogedrukspuit de buitenkant en onderkant afspuit. Daarna stofzuigen we hem goed uit. Op de camping gaan we dan verder poetsen met doekjes, sponzen, was, siliconen en allerlei andere attributen. Hij ziet er weer netjes uit, al zou hij er beter uitzien als de zon scheen. We rijden naar een 4wd-dealer en krijgen een prijsgave die een beetje teleurstellend is. De Toyotadealer geeft een betere prijs, een andere weer wat minder. We besluiten naar Sydney te rijden, omdat we bij “onze” dealer een betere prijs hopen te krijgen.

Het strand hier is prachtig en leeg: negen mijl strand met een brede duinenrij. Als we gaan wandelen kunnen we beter een merkteken achterlaten op de plek waar we de duinen weer in moeten om terug te gaan naar de camping, zegt de receptioniste, anders vinden we het nooit meer terug.

 

Donderdag 16 maart

 

Over de snelweg rijden we een eind richting Sydney. Het is best druk, en er zijn veel vrachtauto’s die zich niet erg aan de maximumsnelheid houden. We nemen een toeristische route en rijden over een prachtige kronkelweg waar verder bijna niemand is. Een veerpontje brengt ons naar de andere kant van het water en we bereiken de groene, uitgestrekte voorsteden van Sydney. Het is even zoeken voor we een camping gevonden hebben. We komen terecht op een Top Tourist park, met een prachtige campkitchen en een lekker zwembad. Als we de tent opgezet hebben en alle bagage erin gezet hebben, komt de hoofdtuinman vertellen dat we hem moeten verplaatsen, want hij heeft net gras ingezaaid op deze plek. Beetje balen, want het is nogal een puinhoop met alle spullen erin. Het is warm en vochtig. We poetsen de auto nog een keer op en rijden de stad in, naar de Parramatta Road.

Joel, de jongen die ons de auto verkocht heeft, komt meteen naar ons toe. De man die inkoopt is er niet, maar morgenochtend kunnen we terugkomen, dan is hij er zeker. Dus moeten we weer het hele eind terugrijden (het is een kilometer of 10, maar allemaal drukte, stoplichten en ingewikkeld kaartlezen) alle bagage weer in de auto doen voor de nacht, en morgenochtend weer overnieuw beginnen. Niets aan te doen. Bij het zwembad komen we weer bij. Een Ier met zijn vrouw werkt in Maleisië voor een Duits bedrijf. Ze hebben een paar weken vakantie en hebben een grote camper gehuurd (1600 dollar per week!) en trekken rond met hun drie ondernemende donderstenen van jongens. De jongste lijkt erg op Edwin toen hij een jaar of drie was. Ze hebben de grootste lol in het zwembad en proberen elkaar regelmatig te verzuipen. Dit is geen vakantie, zucht pa, dit is gewoon de gebruikelijke crisis, maar dan op een andere plek.

We ontmoeten ook weer de gebruikelijke afstammeling van Nederlandse ouders die wel Nederlands verstaat maar het niet meer praat. Ze is hier voor een soort EO-conferentie van zondagschooljuffen. Het zijn allemaal leuke jonge vrouwen. De meeste zitten in de cabins, maar er staan er ook drie op het tentenveldje. Er is weer heel wat te zien bij het zwembad.

Onze buren zijn jonge getatoeëerde langharige bouwvakkers, die zeven dagen per week werken. Er staan ook nog twee jongens uit Tilburg. Oscar en Gabi zijn een half jaar aan het rondtrekken. Ze hebben al een paar jaar gewerkt, en hebben het erg naar hun zin. We kletsen de hele avond in de campkitchen. Ze hebben hun boek bijna uit, dus ik kan mooi alle boeken die we al uit hebben aan ze kwijt. Ze hebben een prachtige digitale camera bij zich. Ze maken een foto van ons, die we meteen op de tv kunnen bekijken. De kwaliteit is prima, voor een amateur met laaggenoteerde aandelen is deze professionele camera een beetje te duur. In de toekomst willen we ook zoiets aanschaffen. Zodat we dagboek met foto’s erbij kunnen verzenden.

Het is erg gezellig hier.

 

Vrijdag

Weer naar de Toyotadealer gereden. Joel krijgt de prijs door van zijn baas. Het is het hoogste bod dat we tot nu toe hebben gekregen, maar een stuk lager dan we gehoopt hadden. We hadden dit wel verwacht. We doen ons uiterste best om er meer uit te slepen, maar dat lukt gewoon niet. Omdat de BTW eraan komt zijn de autoprijzen gezakt, en meer van dat soort argumenten. We hebben besloten er niet van wakker te liggen. Het is in ieder geval goedkoper geweest dan huren. We krijgen een cheque en Joel brengt ons in niet langer ons autootje naar het station.

In het centrum eten we eerst wat bij de Darling Harbour, een gezellige plek aan het water met allemaal terrasjes. Dan gaan we met de cheque naar de bank. Dat valt dus even tegen, geld opnemen gaat in vijf minuten, maar dit is een hele andere transactie. Voor deze cheque kunnen we geen geld krijgen, het kan alleen gestort worden op een Australische bankrekening die we niet hebben en ook niet kunnen openen. Het duurt drie werkdagen om een en ander te regelen, dus zoveel tijd hebben we ook niet. Na wat heen en weer geloop en gevraag bij verschillende banken vinden we eindelijk iemand die ons uitlegt dat we het beste de cheque in Nederland bij onze bank kunnen inleveren, die het ding dan weer opstuurt naar Australië en dan zullen we later ooit het geld op onze Hollandse rekening gestort krijgen, na aftrek van allerlei bankkosten uiteraard. Het internationale elektronische betalingsverkeer heeft nog een lange weg te gaan. We hebben weer een hoop geleerd zullen we maar zeggen. We zullen voor de volgende reis toch wat slimmers moeten verzinnen. Dit kost te veel tijd. We hadden nog een rondvaart willen maken, maar daar hebben we geen tijd genoeg voor.

Op het kantoor van Malaysian Airlines worden we uitstekend geholpen. We herbevestigen de terugvlucht en doen een verzoek voor een andere vlucht van Londen naar Alicante. We horen in Londen wat het geworden is.

Daarna moeten we nog een huurauto regelen voor de rest van de tijd. Bij Thrifty zijn de auto’s op, bij Budget hebben ze alleen hele dure modellen. Bij Ascot huren we een 6 cilinder Toyota Vienna, prachtige auto met allerlei elektronische snufjes. Hij is niet duur, want een hevige hagelbui een tijd terug heeft grote deuken geslagen in de carrosserie. Het is spits, en we zijn lang onderweg voor we weer op de camping zijn. We halen eerst koud bier, kletsen even met de Tilburgers, lopen naar MacDonalds en trakteren onszelf op een lekkere hamburger. Auto’s rijden af en aan, alle jonge meiden en jongens hebben een mobiele telefoon, die intens gebruikt wordt. In de stedelijke omgeving is het leven wel heel erg verschillend van het plattelandsleven. Hier is het voor ons gevoel niet echt Australisch meer. Dit kan overal zijn. Het enige verschil is dat de mensen iets relaxter zijn, en dat de McOz burger bedekt is met een paar schijven rode bietjes.

Er staat nog een stel Brabanders op de camping. Hij is net met de VUT, en ze genieten er vreselijk van. Zodoende wordt het weer laat voor we naar bed gaan.

 

Zaterdag doen we rustig aan. Edwin poetst de pannetjes op, we houden grote bagagereorganisatie en we verkopen het transistorradiootje aan de buurvrouw die iedere ochtend de ganzen voert. Er loopt nog een hele aardige man langs die we blij maken met wat engelse leesboeken en de emmer met de autopoetsspullen. Hij is ook met de VUT en maakt nu allerlei dingen van hout. Hij komt zijn werkstuk laten zien: een gekko van dennenhout en red ceder. De mannen praten een tijdje gezellig over zagen, vijlen, gutsen en houtsoorten.

We laden de koelbox en het gasje in op zoek naar een tweedehandswinkel. Deze buurten zijn zo rijk, dat ze die hier niet hebben. In Castle Hills zit een gigantisch winkelcentrum van vier verdiepingen. Mooi, luxe, gezellig en erg druk. Ik haal wat te eten, Edwin verovert een tafeltje bij een oude dame, die alleen zit. Elisabeth is 81 jaar, ziet er veel jonger uit, is enthousiast, positief en gezellig. Natuurlijk is ze afkomstig uit Nederland. Ze woont hier al 50 jaar, maar ze spreekt nog prima Hollands Haar man is al 10 jaar dood, maar ze heeft veel vrienden en kijkt tevreden terug op een rijk leven. We zitten ruim twee uur met haar te praten (ze heeft dan al twee bussen gemist, maar het is het waard, zegt ze)  en ze zoent ons hartelijk als we afscheid nemen. We kopen korte broeken voor Edwin en Henk. Er is niet zoveel keus meer als een paar maanden geleden, de winkels hangen nu vol winterkleding.

Het koude water van het zwembad zorgt voor een welkome afkoeling. We verkopen alles wat we verder nog kwijt moeten aan de bouwvakkers. Ze hebben niet veel geld. Ze zorgen niet erg goed voor zichzelf. Ze zijn vandaag verbrand, ze hadden zich verslapen, en als ze geen bier drinken roken ze wel een stickie. Ze koken niet maar leven op fast food, gaan te laat naar bed en doen niets anders dan werken. Ze hoesten lelijk. Maar ze hebben het naar hun zin. Ze willen sparen om een keer naar Europa te gaan, maar we hebben zo de indruk dat dat niet erg zal lukken.

Alle ouders gebeld om te bevestigen dat we echt op de terugweg zijn. In Spanje, Jalon heeft het eindelijk geregend: 100 mm in 1 nacht.

 

Zondagochtend gaan we even kijken als de hoofdtuinman de rainbowlorikeets voert om zeven uur ’s ochtends. Er komen er wel honderd op af, met hun prachtige kleuren en luidruchtige geschreeuw.

We ruimen alles op en pakken in. De tent is kurkdroog, en we hebben zo lekker opgeruimd dat alles ruim in de tassen past. De buurvrouw wilde de stoeltjes wel hebben, en alle restjes zonnebrandolie leggen we bij de bouwvakkers neer.

Na een snelle lunch in het superluxe winkelcentrum rijden we naar het vliegveld. Als we om vier uur ’s middags opstijgen regent het alweer. Na een vlucht met redelijk wat turbulentie komen we om elf uur ’s avonds in Kuala Lumpur aan. Drie uur later zijn we alweer onderweg naar Londen. Er zitten 400 mensen in het vliegtuig. Iedere zitplaats heeft een klein lcd-schermpje. Er worden een stuk of acht films vertoond, die iedere twee uur herhaald worden. Als je niet kunt slapen, hoef je je toch niet te vervelen. We slapen een paar uur, en komen om een uur of vijf ’s ochtends plaatselijke tijd in Londen aan. Dan moeten we er eerst achter zien te komen hoe we naar Alicante gaan. De bagage opgehaald, en naar de informatiebalie gelopen. Er is nog niemand van Malaysian Airlines, dus gaan we naar Iberia. Kilometers lopen door ondergrondse gangen in de verbouwingschaos van Heathrow. De meneer van Iberia kan niets voor ons doen, maar er zijn nog wel stoelen over op de vlucht van tien uur die via Madrid naar Alicante gaat. Dan moeten we weer naar een andere terminal, over straat deze keer. Edwin begint al aardig te mopperen achter het karretje dat steeds de andere kant op wil. Om zeven uur komt de mevrouw van Malaysian Airlines. Er ligt een fax vanuit Madrid, we mogen omgeboekt worden, als we het stuk Madrid/Alicante zelf betalen. Dat zijn we niet van plan. Ze pleegt een aantal telefoontjes, doet echt haar uiterste best voor ons, maar het lukt niet. We zullen naar Gatwick moeten met de bus, en daar een uur of tien wachten. Het zit niet mee vandaag. De mevrouw van de bus stuurt ons naar de verkeerde terminal, waardoor we een half uur in de verkeerde rij staan te wachten. Met de monorail zijn we in anderhalve minuut in de andere terminal. Er is nog niemand bij de incheckbalie, dus we moeten de bagage nog een hele tijd bij ons houden. We pinnen even wat dure ponden (de pond staat 3,55!), drinken een kop dure koffie en lopen omstebeurten langs de luxe winkels. We lunchen in een leuk restaurantje en doen daarna een klein tukje op een bank. Daarna kunnen we eindelijk de bagage kwijt, en de check-in mevrouw biedt ons lange-benenplaatsen aan, wat we natuurlijk dankbaar aanvaarden. Voorbij de douane ligt alweer zo’n winkelcentrum met dure dingen. Als we eindelijk kunnen instappen wordt ons verteld dat er een computerstoring geweest is, waardoor verder niemand stoelnummers gekregen heeft. Iedereen kan tegelijk aan boord, en mag gaan zitten waar hij wil. Dus geen langebenenplaats voor ons. Dan gaat de pusbacktruck ook nog kapot, waardoor we bijna een half uur moeten wachten voor we eindelijk vertrekken.

In Alicante staan Henk en Riet op ons te wachten, en het is bijna middernacht voor we eindelijk thuis zijn. We besluiten de tent niet meer op te zetten, maar in een echt bed te slapen. Voor het eerst in bijna een half jaar. Het zal wennen zijn. En morgen en overmorgen slapen we hier ook, we hoeven voorlopig niet rond te rijden op zoek naar een leuke slaapplaats.

 

Nawoord

De Ozziedollar stond ongeveer f 1,37, wat vrij hoog is. De benzine kostte toen we kwamen bijna 70 dollarcent de liter, toen we weggingen ongeveer 90 dollarcent. De dagelijkse boodschappen waren niet goedkoop, behalve vlees (goede biefstuk kost ongeveer 18 dollar de kilo, bij een dorpsslager is het soms goedkoper).

We hebben ongeveer 22.000 kilometer gereden.

 

Het is een heerlijke reis geweest. Het allerleukste vonden we het kamperen in de Nationale parken. Natuurlijk hadden we het luxer kunnen doen, met af en toe een hotelletje en uit eten, maar dat doen we wel als we ouder zijn. Wat wij het echte Australië vinden, ervaar je alleen maar op de rustige, afgelegen plekken. En de meeste, mafste en leukste dieren zie je op de kampeerplekken.

We willen een keer terug om de noordkant te doen, maar eerst blijven we een paar maanden in Europa.

Als alles naar wens verloopt komen eind van het jaar de maandverslagen uit Zuid Amerika.

 

Dagboeken van onze vakanties houd ik al 20 jaar bij. Het is begonnen als geheugensteuntje, en langzamerhand heeft de lezerskring zich uitgebreid. Dat maakt het voor mij wel extra inspannend, want ik moet natuurlijk wel een beetje mijn best doen om het leesbaar te houden. Het is wel heel leuk dat iedereen nu een beetje meegeniet, en als ik hoor dat ik iemand aan het lachen heb gemaakt geeft dat meer voldoening dan een hele week werken in de bieb.

Wij op onze beurt hebben heel veel plezier gehad van alle e-mails die we ontvangen hebben. Het internet is een digitale ankerlijn, die er voor zorgt dat we niet helemaal op drift raken en afdrijven naar nog verdere landen.

Dus : bedankt voor de aandacht en tot de volgende keer!

 

Liefs van Edwin en Cokky

 

 terug naar de pagina "Reizen"

 

 

Kijk ook op ons weblog

terug naar de beginpagina